188 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 October 1912.
met ingang van een door Burgemeester en Wet
houders te bepalen datum en behoudens de door den
Minister van Binnenlandsche Zaken aan de benoemden
te geven toestemming, voor het nog overig gedeelte
van den cursus 1912/13, bij wijze van proef, te be
noemen tot leeraar aan de school van middelbaar
onderwijs voor meisjes alhier
a. in scheikunde gedurende 4 lesuren per week
dr. J. Huisinga;
b. in natuurkunde gedurende 6 lesuren per week
H. van Eek,
beiden leeraar aan de Rijks lioogere burgerschool
alhier, op een belooning van ƒ100.per wekelijksch
lesuur 's jaars.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Boosman wijst er op, dat èn de directrice
èn de inspecteur van het Middelbaar onderwijs zich
hebben uitgesproken voor een leerares. De argumen
ten van deze beide autoriteiten zijn van dien aard,
dat spreker er de voorkeur aan geeft boven die van
Burgemeester en Wethouders. Spreker zou dan ook
gaarne zien dat het voorstel van Burgemeester en
Wethouders niet werd aangenomen en dat werd
tegemoet gekomen aan de bezwaren der directrice.
Bovendien is sedert de ontvangst der stukken eene
sollicitatie ingekomen van een dame, wat misschien
aanleiding zal zijn voor Burgemeester en Wethouders
om de voordracht terug te nemen en de kwestie nog
eens nader onder de oogen te zien.
De heer Menalda had hetzelfde willen zeggen als
de heer Boosman. Hij zal er dan ook niet veel aan
toevoegen. Spreker wenscht dit echter in het licht
te stellen. Het laatste, wat door den heer Boosman
is medegedeeld, is van zeer veel gewicht. Er heeft
zich thans een leerares aangeboden, wier stukken
goed zijn en die zich bereid heeft verklaard de be
trekking op zich te nemen. Dit is voor spreker te
meer klemmend en hij zou dan ook gaarne zien dat
aan de bezwaren der directrice tegemoet werd gekomen.
De heer Hartelust zegt dat dit onderwerp ook zijne
bijzondere aandacht heeft getrokken. Ook hij had
willen zeggen wat reeds door de heeren Boosman
en Menalda is medegedeeld en zal dus niet in her
halingen vervallen. Hij wil evenwel nog even op de
kwestie terugkomen. Burgemeester en Wethouders
zeggen dat de argumenten der directrice en den
inspecteur van het Middelbaar onderwijs niet sterk
genoeg zijn om hen te weerhouden den Raad ernstig
in overweging te geven de beoogde proef te nemen.
Spreker evenwel vindt de argumenten van Burge
meester en Wethouders als er ten minste niet
meer licht komt zoo, dat hij meer waarde hecht
aan die van de directrice en den inspecteur. De di
rectrice heeft o.a. opgemerkt, dat de leeraren alleen
les kunnen geven op de uren die hun passen, zoodat
de lessen niet kunnen worden gegeven volgens den
lesrooster. Die moet dus worden gewijzigd. Een ge
volg daarvan is dat die niet zoodanig kan worden
ingericht, dat er vermeden wordt dat er van de
meisjes te veel inspanning wordt gevergd en dat ze
te veel huiswerk krijgen. Bovendien zijn de dames
leeraressen meer bereid om de meisjes, die zulks
noodig hebben, assistentie te verleenen.
Ook wijst de directrice erop dat de dames leera
ressen beter begrijpen, wat voor de meisjes het meest
wenschelijk is te ïeeren.
Spreker huldigt het beginsel dat aan eene inrich
ting van onderwijs voor meisjes, leeraressen meer op
hare plaats zijn dan leeraren, evenals men aan in
richtingen van onderwijs voor jongens bij voorkeur
leeraren neemt.
Spreker meent dan ook dat er alles voor is
te zeggen het gevoelen te volgen van de directrice
en den inspecteur van het Middelbaar Onderwijs.
Waar er bovendien al eene sollicitante is, die door
deze beiden wordt aanbevolen, is het wenschelijk
deze zaak thans niet te behandelen, maar Burge
meester en Wethouders uit te noodigen de stukken
terug te nemen en in eene volgende vergadering
met nieuwe voorstellen te komen.
De heer Tijsma heeft intusschen de vergadering
verlaten.
De heer Schoondermark (wethouder) zegt dat de
Raad wel mag weten wat de bedoeling van Burge
meester en Wethouders is. Zij willen n.l. de salaris
regeling herzien, daar hun is gebleken, dat herziening-
der salarissen noodzakelijk is Nu zijn er leeraressen
die te weinig uren en toch een middel van bestaan
moeten hebben. Dat nu maakt de school veel duurder
dan bij goede regeling behoeft. Burgemeester en
Wethouders willen daarin op eenigerlei wijze voorzien
en hebben geïnformeerd of er leeraren gevonden
kunnen worden, die bereid zijn les te geven. Deze
nu worden betaald per wekelijksch lesuur, zoodat
de gemeente daardoor waar krijgt voor haar geld en
niet betaalt voor uren, waarin geen les wordt gegeven.
Dat is het motief om nu met het voorstel te komen. Als
er voor deze vacature een leerares benoemd is, is het
te laat. Dat het onderwijs zooals de heer Hartelust
beweert beter gediend is met een leerares dan met
een leeraar, is spreker met dat raadslid niet eens.
De heer Hartelust beweert dat de leeraren de
meisjes les zullen geven op uren dat het hun past.
Te dien opzichte kan spreker de verzekering geven
dat bij den Directeur der Rijks Hoogere Burgerschool
is geïnformeerd of deze genegen is met de Directrice
der meisjesschool overleg te plegen omtrent de lesuren.
Deze heeft zich daartoe bereid verklaard, zoodat wel
niet zal voorkomen, hetgeen de heer Hartelust vreest.
Ook ziet spreker niet in dat de heeren leeraren
minder bereid zullen zijn om achterlijke meisjes te
helpen. Burgemeester en Wethouders zien niet in,
waarom het wenschelijk is alleen leeraressen aan de
school te hebben. Het eenige gevaar is, dat de leeraren,
die benoemd worden, wel geschikt zijn voor het geven
van les aan een jongens- of gemengde klas, maar
minder geschikt voor een klasse meisjes, maar dan
moet niet uit het oog worden verloren dat het
voorstel van Burgemeester en Wethouders strekt tot
het nemen van een proef. Het financieel voordeel is
zeer groot, zoodat Burgemeester en Wethouders geen
oogenblik hebben geaarzeld, terwijl ze in het feit,
dat de directrice en de inspecteur van het Middelbaar
Onderwijs zich tegen de voorgestelde regeling hebben
verklaard, geen aanleiding hebben gevonden op hun
denkbeeld terug te komen. De Commissie van
Toezicht is het bovendien vierkant eens met Burge
meester en Wethouders. Wanneer de Raad de positie
der leeraressen aan de meisjesschool wil verbeteren,
moet er een andere regeling worden gevonden, waarbij
de kosten der school niet te hoog worden en het
onderwijs er niet onder lijdt.
Nog onlangs is een leerares in gymnastiek benoemd
op een lager salaris, omdat dit eerst in verband met
het aantal lesuren veel te hoog was.
De heer Hartelust kan uit het door den heer Schoon
dermark gesprokene slechts deze eene conclusie trekken
dat deze zaak is opgezet als zuinigheidsmaatregel.
Het komt hem evenwel voor dat ze geen doel treft.
Het onderwijs kost volgens het voorstel 1000.
Er is tegen 1100.salaris door één bevoegde
sollicitante gesolliciteerd. Nu zeggen Burgemeester
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
van Leeuwarden van Dinsdag 22 October 1912. 189
en Wethouders in hun voorstel, dat een leerares der
inrichting, als de leeraren voor schei- en natuurkunde
worden benoemd, onderwijs zal geven in de kosmo
grafie. Die leerares nu moet daarvoor ook worden
beloond, daar iemand, die meer lesuren krijgt, meer
salaris moet hebben. (De heer Schoondermark: „Neen!")
Als die belooning nu slechts 100.bedraagt, is de
heele zaak als zuinigheidsmaatregel al vervallen. De
maatregel zal dan ook geen kolossale besparing
geven, maar slechts in het gunstigste geval eene
som van 100.
De heer Schoondermark heeft gezegd dat sprekers
bezwaar, dat de leeraren les zouden geven op uren
dat het hun voegt, niet bestaat, want dat daarvoor
reeds maatregelen zijn genomen. Spreker wist dit
niet, daar hij er in de stukken niets van heeft kunnen
vinden. Dat de leeraren minder bereid zullen zijn
de meisjes, die zulks noodig hebben, te helpen, heeft
de wethouder wel ontkend, maar hij heeft niet be
wezen dat het is zooals hij beweerde. Spreker wil
den wethouder evenwel doen opmerken, dat een
leeraar niet kan doen wat een leerares wel kan.
Een leerares b.v. zal een meisje, dat hulp noodig
heeft, op haar kamer bij zich laten komen, iets wat
een leeraar toch wel niet zal kunnen doen.
De heer Schoondermark heeft gezegd dat er slechts
één gevaar is gelegen in het benoemen van leeraren,
n.l. dit, dat ze misschien hoe geschikt ook voor
een jongens- of gemengde klasse niet zoo geschikt
zullen zijn om les te geven aan een meisjesklasse.
Spreker wil dit gevaar voor 100.niet loopen.
Wordt er 100.bespaard, daartegenover staat
een groote risico.
Yerder beweert de wethouder, dat de Commissie
van Toezicht het vierkant eens is met Burgemeester
en Wethouders.
De Commissie is dan wel spoedig omgedraaid. Op
23 September toch heeft zij aan Burgemeester en
Wethouders nog aanbevolen mej. Snethlage. Later
heeft zij geschreven het met dit college eens te zijn.
Dat kan spreker nu niet „vierkant eens" zijn noemen.
De redeneering van den heer Schoondermark over
de gymnastiekleeraren houdt geen steek, want de
gymnastieklessen aan de meisjesschool zijn gebleven
in handen eener leerares. Spreker is dan ook door
den wethouder, die moet toestemmen dat er geen
sprake is van eene kolossale besparing, maar slechts
van eene bezuiniging van 100.niet overtuigd.
Het gaat toch niet aan te zeggen dat de besparing
grooter is omdat Burgemeester en Wethouders van
plan zijn de salarissen te verbeteren en te brengen op
1200.en het gaat ook niet aan te beweren, dat
de besparing grooter zal worden omdat de tegen
woordige salarissen te gering zijn.
Spreker meent dat het het best zal zijn dat Bur
gemeester en Wethouders hun voorstel terugnemen
om in eene volgende vergadering met een nieuw te
komen.
De heer Menalda wenscht nog een opmerking te
maken.
Burgemeester en Wethouders willen aantoonen dat,
als er een leerares wordt benoemd, deze te weinig les
uren zal hebben, daardoor te weinig salaris en dat
het daarom aanbeveling verdient een leeraar te nemen
van een andere inrichting van onderwijs. Nu mag
in het algemeen dit streven van Burgemeester en
Wethouders te prijzen zijn, wij hebben hier te doen
met een bijzonder geval. Er heeft zich een leerares
aangemeld, die de lessen voor het uitgeloofde salaris
wil geven. De zorg van Burgemeester en Wethouders
was dus voor dit geval onnoodig. Nu mag de bespa
ring, die tengevolge van de aanneming van het voorstel
van Burgemeester en Wethouders wordt verkregen,
van belang zijn, spreker vindt het nog grooter voor
deel, als er aan de meisjesschool een leerares wordt
benoemd. Wel wordt dan iets meer betaald, maar
men heeft dan een leerkracht, die beter aan het doel
beantwoordt.
De heer Beucker Andreae heeft met veel belang
stelling de discussiën gehoord. Hij heeft echter den
indruk gekregen, dat de heer Hartelust één ding over
het hoofd ziet n.l. dit, dat de door Burgemeester en
W ethouders voorgestelde maatregel van tijdelijken aard
is, die alleen dient om later een betere organisatie
van het onderwijs aan de meisjesschool in het leven
te roepen. Dat moet niet uit het oog worden verloren.
Wanneer er een leerares benoemd wordt, blijft de
toestand zooals die is, maar spreker is overtuigd dat
er, wanneer thans in de behoefte aan leerkrachten
wordt voorzien op de wijze als Burgemeester en
Wethouders voorstellen, later beter gelegenheid is
rekening te houden met de plannen van reorganisatie.
Spreker zal dan ook meegaan met het voorstel van
Burgemeester en Wethouders.
De heer G. W. Koopmans zegt dat elk op zijn getij
vischt. Zooeven heeft de wethouder Schoondermark
medegedeeld, dat er aan de meisjesschool feitelijk
geen werk genoeg aan den winkel is om de dames
fatsoenlijk aan den kost te helpen. Spreker meent dit
even te berde te moeten brengen, omdat hij een
tegenstander is van de geheele school.
De Voorzitter„die is thans niet aan de orde."
De heer G. W. Koopmans vervolgt en zegt dat hij
dit maar even terloops wenscht te releveeren.
Het zou in die richting aanbeveling verdienen met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders mee
te gaan, opdat de school daardoor nog minder worde,
maar met den heer Hartelust is spreker het eens dat
het de voorkeur verdient meer tractement te geven
aan goede leerkrachten. Zoolang de school er is,
moet zij zijn zooals zij moet wezen. Spreker zal
dan ook de voorstellen tot salarisverhooging afwachten,
daar alléén daardoor de gewenschte leerkrachten zullen
kunnen worden verkregen.
De heer Schoondermark (wethouder) hoort de heeren
zeggen dat er sollicitanten zijn, die voor het uit
geloofde salaris hier willen komen. Spreker kan zich
niet voorstellen dat deze bewering bedoeld is als een
ernstig argument.
Dat gebeurt toch dikwijls, maar wanneer de be
trokkene eenmaal benoemd is, komt zij al spoedig
klagen, dat zij er niet van kan bestaan.
De heer Hartelust heeft de Commissie van Toezicht,
zij het dan ook van ter zijde, aangevallen. Spreker
meent die Commissie de hand boven het hoofd te
moeten houden. Hij heeft gezegd dat de Commissie
het vierkant eens is met Burgemeester en Wethouders
en daarop heeft de heer Hartelust gerepliceerd, dat
zij dan spoedig was omgedraaid. Dit nu is niet het
geval. Eerst zijn Burgemeester en Wethouders met
een ander voorstel bij de Commissie gekomen, maar
later meenden zij dat een andere regeling beter was.
Burgemeester en Wethouders brachten daardoor in de
zaak een wijziging en de Commissie kreeg daardoor
iets nieuws ter beoordeeling.
De bedoeling is nu de aanvangsjaarwedden lager
te stellen en periodieke verhoogingen in te voeren.
De heer Hartelust heeft ook gezegd, dat het maar
100.scheelt. Dat is waar, wanneer men met de ver
ordening, die voor ons ligt, rekening houdt. Dit geacht
raadslid weet echter nog niet het juiste verschil, dat
er zal zijn met de verordening, waarmede Burgemeester