258 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwardep van Dinsdag 10 December 1912.
nog dat de Maatschappij hare beloften na zal komen
maar hij zal, omdat hij tot het besluit van April
1911 heeft medegewerkt, ook thans tot de handhaving
daarvan meewerken.
De heer G. W. Koopmans gelooft den heer Fransen
in overweging te moeten geven zijn voorstel in te
trekken. De zaak is nu in een vreemd stadium.
Burgemeester en Wethouders hebben reeds aan
den Minister geantwoord in den geest van het besluit
van 8 October. Kan de Raad nu nog wel een besluit
nemen? Zullen Burgemeester en Wethouders het
besluit nu weer aan den Minister zenden Is het
eerste antwoord nog te achterhalen of kan het nog
worden ingetrokken
De Voorzitter antwoordt, dat er niets valt in te
trekken. Burgemeester en Wethouders hebben den
Minister het oordeel van hun College medegedeeld.
Gedeputeerde Staten wenschen ook een uitspraak
van den Raad en daartoe dient dit voorstel.
De heer G. W. Koopmans„dan hebt u zich niet
duidelijk uitgedrukt of ik heb u niet goed begrepen".
De Voorzitter stelt voor over het voorstel van
Burgemeester en Wethouders te stemmen. Men heeft
niet veel aan het voorstel-Fransen.
De heer Fransen meent dat zijn amendement voor
gaat.
De heer Tijsma heeft den Voorzitter hooren zeggen
dat de Minister niets heeft aan het voorstel-Fransen.
Burgemeester en Wethouders kunnen in hun antwoord
aan den Minister eene ruime opvatting huldigen en
hem mededeelen, dat het gevoelen van den Raad is
vervat in het besluit van 25 April 1911.
De heer Beekhuis is van oordeel dat een pertinent
antwoord aan den Minister moet worden gegeven.
Spreker wil dan ook het voorstel van Burgemeester
en Wethouders in dier voege amendeeren, dat gelezen
wordt
de Raad blijft van oordeel, dat de richting der
tramlijn Leeuwarden—Suameer moet zijn die, welke
is aangenomen bij het raadsbesluit van 25 April 1911.
De Voorzitter wijst er op dat de heer Beekhuis, als
hij zijn voorstel als amendement wil zien behandeld,
moet voorstellen te lezen
Burgemeester en Wethouders te machtigen Gede
puteerde Staten te doen weten dat de Raad van oor
deel blijft, dat de richting der tramlijn Leeuwarden
Suameer moet zijn die, welke is aangenomen bij het
raadsbesluit van 25 April 1911.
De heer Fransen trekt zijn voorstel in.
Met 16 tegen 4 stemmen wordt het amendement
van den heer Beekhuis aangenomen
Vóór stemmen de heeren Beucker Andreae, Fransen,
G. W. Koopmans, Boosman, Feitz, J. Koopmans,
Berghuis, Haverschmidt, Vonck, Wilhelmij, Lauten-
bach, van Messel, Zandstra, Hartelust, Tijsma en
Beekhuis.
Tegen de heerenKomter, Tulp, Schoondermark
en Menalda.
Het geamendeerde voorstel wordt met algemeene
stemmen aangenomen.
13. Interpellatie van den heer Zandstra betreffende
de oprichting eener middelbare technische school in deze
gemeente, met voorstel van Burgemeester en Wethouders
om te besluiten, dat de Baad zich te dezer zake wende
tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Dit voorstel luidt als volgt
Door een Uwer medeleden zijn in de vergadering
van 26 November 1.1. eenige vragen tot Burgemeester
en Wethouders gericht betreffende de oprichting
alhier van een middelbare technische school. Gelijk
bekend, heeft het bestuur der vereeniging „de Am
bachtsschool" alhier bij adres, ingekomen 7 Mei van
dit jaar, dat vergezeld was van eene uitvoerige toe
lichting, aan de gemeente voor die plannen een
jaarlijksche bijdrage van f 7,500.gevraagd, terwijl
aan de provincie 4,500.'s jaars wordt verzocht.
Beslissingen omtrent die subsidies zijn nog niet ge
nomen, maar wel is op de Staatsbegrooting voor
1913 een eerste termijn, groot 10,000.van een
subsidie dat voor volgende jaren overeenkomstig de
wenschen der vereeniging f 25,000.zal zijn, uit
getrokken. De toelichting op dit begrootingsartikel
(volgno. 126 van het Ve hoofdstuk) leggen wij hierbij
over. Daaruit blijkt o.a. dat volgens het oordeel
van den Minister de behoefte aan middelbaar technisch
onderwijs in deze provincie zeer groot is, dat hier
grootendeels de gelegenheid om dit te volgen ont
breekt en dat dus de school, behalve voor Friesland,
ook voor een deel van Groningen in die behoefte
zal kunnen voorzien. Blijkens het voorloopig verslag
der Tweede Kamer achten sommige leden Leeu
warden echter niet de geschikte plaats voor de school,
maar wezen op Groningen als een meer aangewezen
centrum van een nijverheids- en fabrieksstreek.
De gestelde vragen nu, waarop namens Burge
meester en Wethouders is medegedeeld dat zij in de
volgende vergadering van antwoord zouden dienen,
zijn, zooals de ter inzage verstrekte stenogrammen
van de raadszitting van 26 November luiden, de
volgende
1. Is het Burgemeester en Wethouders bekend dat
de oprichting van een middelbare technische school
te Leeuwarden gevaar loopt
2. Heeft de zaak reeds aanleiding gegeven tot
het overwegen van maatregelen van de zijde van
het Dagelijksch Bestuur om de kansen van Leeu
warden te vergrooten
3. Zoo niet, wat denken Burgemeester en Wet
houders dan te doen om de school te Leeuwarden
te krijgen
Wij hebben het wenschelijk geoordeeld het antwoord
hierop schriftelijk te geven om daarop dan een
voorstel aan den Raad te laten volgen, waartoe het
verloop dezer zaak en de hernieuwde bespreking,
waartoe de interpellatie in ons college aanleidiag
gegeven heeft, hebben geleid.
Op de vraag, zooals zij in de eerste plaats gesteld
is, kan het antwoord ontkennend luiden. Aan Burge
meester en Wethouders is niets meer bekend dan
wat uit de zooeven genoemde gedrukte stukken kan
worden gelezen, terwijl op wat vervolgens is gevraagd,
kan worden medegedeeld dat de aangelegenheid reeds
in het college is besproken, maar dat op den 26 Nov.
11. dag der interpellatie het overleg nog niet
tot een einde gebracht was.
3. Wat denken Burgemeester en Wethouders te
doen om de school te Leeuwarden te krijgen
Op dit punt moeten wij iets uitvoeriger zijn. In
het adres van de Vereeniging „de Ambachtsschool"
is gezegd dat, als de Regeering op haar verzoek om
subsidie ingaat, daarmede als erkend mag worden
beschouwd, zooals trouwens de zoogenaamde Ineen-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 December 1912. 259
schakelingscommissie in haar rapport reeds heeft ge
daan, dat ook het totstandkomen van een zoodanige
inrichting in eene der hoofdsteden van de noordelijke
provinciën gewenscht is en dus dan nog alleen de
vraag te beantwoorden overblijft, of het vestigen
daarvan alhier voor de gemeente een financieele op
offering waard is. Hieruit blijkt dat er tusschen den
Minister en adressante verschil bestaat over het
gebied, waarvoor de school zal worden opgericht.
Uit de toelichting op de staatsbegrooting zou zijn op
te maken, dat de school hoofdzakelijk voor Friesland
zal dienen, uit die der Ineenschakelingscommissie,
volgens de Vereeniging „de Ambachtsschool", dat zij
zal zijn voor de noordelijke provinciën. Alleen in dit
laatste geval bestaat er o.i. voor den steun, zooals
deze van de gemeente gevraagd is, aanleiding om
dat o.i. pas dan een voldoend levenskrachtige inrich
ting kan ontstaan, al wenschen wij op dit oogenblik
elk oordeel op te schorten omtrent de details van
haren opzet. Het is dan ook zeer te hopen dat aan
Leeuwarden ditmaal niet zal ontgaan wat haar bij de
.staatsbegrooting thans in uitzicht wordt gesteld en,
waar Groningen door hare universiteit reeds een
intellectueel middelpunt is, onze gemeente zal worden
aangewezen als plaats van vestiging van deze
middelbare onderwijsinrichting. Het adres van de
Ambachtsschool wijst er reeds op, in hoeverre zij voor
onze stad en ons gewest nuttig zal kunnen werken.
Aan de nijverheid in het noorden goed geschoolde
leiders te verschaffenop dit punt het intellectueel
peil van dat personeel te verhoogen, komt niet alleen
de industrie zelve, maar de geheele bevolking ten
goede en in een tijd, dat ook in Friesland en Leeuwarden
door de allerwege gevoelde behoefte aan electriciteit
als beweegkracht voor gene nieuwe banen worden
geopend, spreekt dit nog des te luider.
Op de door den interpellant in de laatste plaats gedane
vraag antwoorden wij dus dat ons college zich ten
voorschreven einde tot de Tweede Kamer denkt te
richten en wij stellen U alzoo voor te besluiten
Burgemeester en Wethouders te machtigen zich te
wenden tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal
met het verzoek den door de Regeering voorgestelden
post, aangebracht onder volgno. 126 van Hoofdstuk
V der Staatsbegrooting voor 1913, goed te keuren,
mits de daar bedoelde middelbare technische school
er eene worde, uitsluitend opgericht ten behoeve van
de drie noordelijke provinciën.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Beucker Andreae zegt dat de leden wel
zullen begrijpen hoe sprekers opinie, die lid is van
het bestuur van de vereeniging „de Ambachtsschool",
te dezer zake is.
Al ware hij evenwel geen lid van dat bestuur dan
zou hij het nog volkomen eens zijn met het adres
van dat bestuur in betrekking tot het voorstel van
Burgemeester en Wethouders. Met het oog op den
tijd zal spreker kort zijn. Hij meent dat het in het
belang der zaak ook aanbeveling verdient er niet te
veel over te discussieeren, opdat andere gemeenten
er geen voordeel van zullen kunnen trekken.
Hoewel nu het voorstel van Burgemeester en Wet
houders hem in vele opzichten sympathiek is, met
de conclusie is spreker het niet eens. Waar Burge
meester en Wethouders nu zoo duidelijk doen uit
komen dat de zaak in het belang der gemeente is
en het adres van het bestuur der Ambachtsschool juist
is, begrijpt spreker niet hoe zij aan hun voorstel
deze voorwaarde verbinden„mits de daar bedoelde
„technische middelbare school er een worde, uitsluitend
„opgericht ten behoeve der drie noordelijke provinciën"
Waarom staat dit daar Is het een gevolg van een
zekere vrees Waar ons echter iets wordt aangeboden
en wij een verzoek willen doen aan iemand die de
macht heeft, daar komt het spreker voor, moeten wij
geen voorwaarde stellen, te meer daar de Minister
de school wil geven met eene groote financieele op
offering van het Rijk. De gemeente Leeuwarden nu
heeft steeds getoond belang te stellen in het voor
bereidend, lager- en middelbaar onderwijs. Zij staat
in de eerste rij van de gemeenten in ons land, die
getoond hebben veel hart voor het onderwijs te
hebben. Zij moet dan ook thans datgene, wat haar
door de hoogere Regeering wordt aangeboden,
met b'eide handen aangrijpen. De financieele last
is klein in vergelijking met de groote financieele
opofferingen, die de gemeente zich voor het onderwijs
getroost. Dat kan niet de oorzaak zijn van de vrees,
die in het voorstel doorschemert. Spreker wil hieraan
nog toevoegen wat er in 1863 geschiedde toen de
Minister een onderzoek instelde, welke gemeenten wat
over hadden voor de stichting eener Rijks Hoogere
Burgerschool. Leeuwarden bood toen den grond en
het gebouw aan, waarvan de kosten aan de gemeente
op 60,000.kwamen te staan.
Dat is het begin geweest, waardoor Leeuwarden
zich een goeden naam op onderwijsgebied heeft ver
worven. De laatste zinsnede van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders moet dan ook ver
dwijnen.
Spreker stelt voor de conclusie zoodanig te wijzi
gen, dat gelezen wordt ter vervanging vanmits enz.
„opdat onder door de Regeering gestelde voorwaarden
de totstandkoming der meergenoemde school wordt
verzekerd".
De heer Haverschmidt las eveneens met genoegen
de belangstelling van Burgemeester en Wethouders
voor de vestiging van de technische school hier ter
stede.
Die belangstelling ware nog duidelijker aan het
licht gekomen, wanneer zij tegelijkertijd den Raad
hadden voorgesteld het gevraagde subsidie te verleenen.
Waarom dit vrij eenvoudige voorstel zoolang
achterwege blijft, begrijpt spreker niet.
Geheel in strijd met die belangstelling zijn de
bewoordingen van het tot de Tweede Kamer te
richten adres, afgescheiden nog van de redactie, die
zelfs de bedoeling van Burgemeester en Wethouders
niet weergeeft. Die bedoeling toch is dat er maar
één school komt in de drie noordelijke provinciën,
niet dat ze uitsluitend zal dienen ten behoeve van de
drie noordelijke provinciën, zoodat een leerling uit
Steen wijk of Zwolle niet kan worden toegelaten.
De voorwaarde dan, die Burgemeester en Wet
houders verlangen, is er ééne die onmogelijk kan
worden ingewilligd, die trouwens stellig en zeker in
de Kamer zal worden bestreden en aan de kaak
gesteld.
Op die wijze toch zou zelfs bij gebleken behoefte,
het onmogelijk zijn een dergelijke inrichting te Gro
ningen, Veendam, Meppel of elders op te richten.
Hoe Burgemeester en Wethouders op dit kritieke
moment met dien eisch kunnen aankomen, is spreker
een raadsel; beter middel om de toegezegde inrichting
te verliezen had men niet kunnen bedenken. Zullen
Burgemeester en Wethouders, wanneer het vanzelf
sprekend afwijzend antwoord komt, de subsidie dus
weigeren
Spreker hoopt nog altijd dat we hier met een mis
verstand te doen hebben en dat Burgemeester en
Wethouders zich bereid verklaren de gewraakte zin
snede weg te laten.
De heer Fransen is van oordeel, dat de vrij plotse
linge actie voor de middelbare technische school zijne