260 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 December 1912 aanleiding heeft gevonden in het afdeelingsverslag der Tweede Kamer. Daarin stond dat enkele leden misschien was het een de opmerking hadden gemaakt dat Leeuwarden minder geschikt was dan Groningen. De reden van deze opmerking, het is spreker van nabij bekend, is gelegen in het feit dat Leeuwarden, als eerste belanghebbende, nog niet had uitgemaakt, wat het ervoor over had. Wat het nut van de school betreft, daarover behoeft niet te worden uitgeweid, dat is op de vergadering van de „Friesche Bouwkring'' en van „Nijverheid" duidelijk genoeg in het licht gesteld. Waar de ineenschakelings-commissie in haar rapport heeft gezegd dat het de bedoeling is de school in een der noordelijke provinciën te stichten, kan men er gerust op zijn dat ze hier komt, mits de gemeente en de provincie subsidie verleenen. Burgemeester en Wethouders zeggen in hun voorstel „het is dan ook zeer te hopen, dat Leeuwarden „ditmaal niet zal ontgaan, wat haar bij de staatsbe- „grooting thans in uitzicht is gesteld". Spreker vertrouwt dat Burgemeester en Wethouders volkomen overtuigd zijn dat moet worden getracht de school in onze gemeente te krijgen. Met de heeren Beucker Andreae en Haverschmidt is spreker het echter eens dat aan het slot van het voorstel alle mogelijke moeite wordt gedaan om de school niet te krijgen. Wanneer toch de voorwaarde, aan het slot genoemd, wordt gesteld, zal de Regeering den post terugnemen, zullen „enkele leden" „meerdere leden" worden en dan krijgt Leeuwarden de school niet. Spreker wil Burgemeester en Wethouders uitnoodi- gen de drie laatste regels van hun voorstel terug te nemen. Wanneer dan subsidie wordt toegekend, is er 99 °/0 kans dat de school hier wordt gesticht. De heer Schoondermark (wethouder) gelooft de discussiën te kunnen bekorten door direct mede te deelen wat de aanleiding is geweest om het „mits enz." in het voorstel op te nemen. Zij hebben de school bekeken wat de financieele omstandigheden en den opzet betreft. Burgemeester en Wethouders zijn tot de con clusie gekomen dat de school nu zal kosten f 7500.en over 4 of 5 jaar waarschijnlijk j 15000.—. Dit is ook niet tegengesproken door een lid van de Commissie van de Ambachts school. Spreker meent dat die cijfers nog al wat beteekenen en hij begrijpt niet hoe de heer Beucker Andreae, die nogal aan den zuinigen kant is, kan zeggen dat het niets beteekent. Wat was vroeger het idee van dr. Kuyper Die wilde voor het geheele land één middelbare technische school. Men is echter tot de conclusie gekomen dat het beter is die scholen over het land te verdeelen, en nu dien weg al opgegaan. Hoe dat echter gaat heeft men gezien aan het ambachtsonderwijs. Die scholen komen er al meer en meer en spreker is van oordeel dat de toestand in Friesland nu reeds zoo is, dat er geen ambachtsscholen meer moeten bijkomen. Hierdoor zijn Burgemeester en Wethouders bevreesd geworden. Nu bedoelt de Ineenschakelingscommissie wel de school te bestemmen voor de drie noordelijke pro vinciën, maar de minister spreekt van voor Friesland en een deel van Groningen. Nu is de bedoeling van Burgemeester en Wethouders niet de voorwaarde te stellen, dat, als de school hier te veel toeloop krijgt, er in Groningen geen andere mag worden gesticht. De bedoeling is om den Minister er attent op te maken dat er geen tweede school zal worden gesticht of er moet werkelijk behoefte aan bestaan. Er zullen ook semesters zijn waarin de leerlingen zich praktisch moeten bekwamen. Wanneer er nu te veel scholen komen, zal er gebrek aan werkplaatsen komen. Dat is de bedoeling van 't „mits enz". Spreker wil wel erkennen dat het misschien te kras is uitgedrukt, maar de bedoeling is, spreker herhaalt dit, dat er geen tweede school wordt opgericht, voordat de be hoefte eraan is gebleken. De heer Beucker Andreae zegt dat de heer Schoon dermark de vrees koestert dat er te veel scholen zullen komen. Spreker meent dat het niet op onzen weg ligt die vrees te koesteren. Do Raad is niet de oprichter der school, dat is de Minister. Wij kunnen toch niet beweren de school op te richten met een subsidie van 7500. De Minister doet zulks als de wenschelijkheid en noodzakelijkheid bestaat en het is zeer juist wat in het adres van het bestuur van de Ambachtsschool is aangehaald „de beoordeeling daarvan moet aan het vrije inzicht „der Regeering worden overgelaten evenals wijs beleid „haar daartoe niet zal doen besluiten, zoolang de nood zakelijkheid niet duidelijk aan den dag treedt." De heer Zandstra brengt allereerst een woord van dank aan Burgemeester en Wethouders voor hun antwoord op de door spreker gestelde vragen en het uitgebracht advies. Wij lezen daarin: „het is ook zeer te hopen dat Leeuwarden niet zal ontgaan wat haar bij de Staatsbegrooting thans in uitzicht wordt ge steld en verder„aan de nijverheid in het Noorden goed geschoolde leiders te verschaffen op dit punt het intellectueel peil van dat personeel te verhoogen, komt niet alleen de industrie zelve, maar de geheele bevolking ten goede". Daaruit mag worden geconclu deerd hoezeer het Dagelijksch Bestuur onzer gemeente beseft, dat plaatsing der inrichting te Leeuwarden van zeer groot belang is. Daaruit mag de gevolg trekking worden gemaakt, dat het college van Bur gemeester en Wethouders volgaarne een subsidie voor het goede doel over heeft. Spreker behoeft niet nader te betoogen dat een voorstel tot adresseering aan de Tweede Kamer zijn volle sympathie heeft. Het zij hem echter vergund nog een paar opmerkingen in het belang der zaak te maken. Wij hebben vernomen hoe sommige leden der Tweede Kamer Leeuwarden niet de geschikte plaats achten voor een middelbare technische school en hoe ze Groningen noemden als een meer aangewezen centrum van een nijverheids- en fabrieksstreek. Zoo'n argument lijkt heel wat en is licht gezegd. Maar, vraagt spreker, is het wel goed doordacht Het beeld van het centrum, dat op een der uit einden ligt, laat spreker loopen. Maar hij mag toch veronderstellen dat de bewering werd gedaan met 1°. het oog op het belang van het onderwijs 2°. den toevoer van leerlingen. Wat het eerste betreft, begrijpt men, dat het voor het onderwijs nuttig is, als de leerlingen zoo nu en dan een bedrijf in werking zien. Daarvoor bestaat nu te Leeuwarden evengoed gelegenheid als te Gro ningen. Bovendien kan een excursie evengoed van uit Leeuwarden worden ondernomen als van uit onze zusterstad in het oosten. Hier staan de beide steden dus gelijk. Wat het tweede punt betreft wenscht spreker te wijzen op de groote animo in Friesland om aan allerlei voortgezet en vakonderwijs deel te nemen. De Ambachtsschool in Leeuwarden bloeit, de industrie school eveneens en de landbouwcursussen worden flink bezocht. Het zit de Friezen in het bloed en het is niet te verwonderen als men let op hun aanleg en wilskracht. Bovendien heeft Friesland, naar een inzender in de „Leeuwarder Courant" van 9 December opmerkt, meer inwoners dan Groningen en kan men dus meer Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 December 1912. 261 deelnemers leveren, dan de andere provincie. Let men er nog op, dat de Regeering zelf nog meent dat de school, behalve voor Friesland, ook voor een deel van Groningen in eene behoefte zal kunnen voorzien, dan is er alle grond om een voldoend aantal leerlingen te verwachten. Zelfs is het mogelijk dat zij zich ook uit een ander deel van Groningen of uit Drenthe komen aanmelden. Dan zal men voor deze leerlingen de deuren toch niet sluiten. Ook in dit opzicht staat Leeuwarden dus niet bij Groningen achter en het motief van de enkele Kamerleden is dan ook niet zeer indrukmakend. Let men op de toekomst, dan zal eene plaatsing in Leeuwarden beter voor den voor uitgang van Friesland werken dan wanneer de school te Groningen komt. Dat doet de heele balans naar Leeuwarden overslaan. Plaatsing te Groningen zou onverdiend het stempel van minderwaardigheid drukken op Leeuwarden en op de geheele provincie Friesland. Ten onrechte wordt onze provincie voor een uithoek des lands gehouden, als een gewest bij voorkeur ge schikt voor veeteelt. Aan deze eenzijdige meening behoeft nu waarlijk geen grond te worden gegeven. Het zou de ontwikkeling van het gewest met dit tijdperk voor afgesloten verklaren. Dat kan nimmer onze wensch zijn. Een voorstel tot adresseering heeft sprekers steun en naar hij hoopt van den geheelen Raad. Spreker zou het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zooals het daar ligt, niet gaarne zien aangenomen. Het adres bevat eene zeer belemmerende bepaling en, waar alles moet worden gedaan om het doel te bereiken, acht spreker deze beperking voor het welslagen gevaarlijk. Burgemeester en Wethouders zeggen „mits de daar bedoelde middelbare technische school er een worde uitsluitend voor de drie noordelijke provinciën." Spreker acht het verkeerd dezen eisch aan de Regeering te stellen. Deze wijst er toch reeds op, dat de school zal kunnen dienen voor een groot deel van de provincie Groningen, daarmee te kennen gevende, dat men ook voor leerlingen buiten Fries land de deuren niet behoeft gesloten te houden. Wanneer het voorstel met de beperkende bepaling- werd aangenomen zou dit tengevolge hebben, dat men het Rijk niet vrij liet een tweede school te stichten, indien in het noorden vermeerdering van het aantal scholen noodzakelijk wordt. Deze belemmering is dan ook allerminst op haar plaats en zou de oorzaak kunnen zijn dat de middelbare technische school niet in Leeuwarden komt, daar de regeering haar voorstel wel zou kunnen intrekken. Spreker wil dan ook alleen het eerste gedeelte van het voorstel tot „mits" zien aangenomen. Dus alleen deze woorden „Burgemeester en Wethouders te machtigen zich „te wenden tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal „met het verzoek den door de Regeering voorgestel len post, aangebracht onder volgno. 126 van Hoofd stuk V der Staatsbegrooting voor 1913, goed te „keuren". De heer Beekhuis wenscht als afgevaardigde van den Raad in het bestuur van de vereeniging „de Ambachtsschool" zijn meening uit te spreken. Spreker moet in de eerste plaats de vereeniging „Nijverheid" dank betuigen voor de gelegenheid, den raadsleden gegeven, om zooveel over de innerlijke waarde der school te hooren. Op de vergadering die verleden week is gehouden, waren, naar spreker meent, 19 raadsleden aanwezig. Dit is niet alleen een bewijs van groote belangstelling in de zaak, maar ook zijn de meeste raadsleden goed op de hoogte van de zaak gekomen. Er behoeft dan ook niet veel meer over te worden gesproken. Spreker kan zich volkomen aansluiten bij Burgemeester en Wethouders, die ver klaren de stichting der school te Leeuwarden met veel sympathie te begroeten. Hij gaat echter ook met die sprekers mee, die tegen het „mits" opkomen. Na de toelichting van den Wethouder van Onderwijs kan volgens spreker de geheele voorwaarde gerust weggelaten worden. De heer Schoondermark toch heeft gezegd dat het de bedoeling is dat geen tweede school zal mogen worden gesticht voordat de behoefte daaraan was gebleken. Met een dergelijke voorwaarde behoeft men niet aan te komen. Immers de Minister zal toch zeker geen subsidie voorstellen voor eene school, waaraan geen behoefte bestaat. Spreker geeft Burgemeester en Wethouders in overweging de drie laatste regels te schrappen. Deze zijn een gevaar voor de zaak. De heer Schoondermark (wethouder) vraagt of het niet mogelijk is de voorwaarde te laten bestaan en voor het woord „mits" hopende te lezen. De heer Tijsma zal, het vergevorderde uur in aan merking nemende, kort zijn. De heer Beekhuis heeft een woord van dank gebracht aan „Nijverheid". Spreker zegt het bestuur der Ambachtsschool en dat van „de Friesche Bouwkring" dank voor alles wat deze colleges voor de zaak hebben gedaan. Dan wenscht spreker nog een woord van dank te brengen aan den heer Zandstra, zonder wiens initiatief deze zaak heden niet zou zijn behandeld en zou het de vraag zijn ge weest of er nog gelegenheid ware geweest zich tot de Tweede Kamer te wenden. Spreker refereert zich overigens aan de vorige sprekers, met uitzonde ring van den heer Schoondermark. De heer Schoondermarkt (wethouder) deelt mede dat Burgemeester en Wethouders het amendement- Beekhuis overnemen. De heeren Fransen en Beucker Andreae trekken hunne amendementen in. De Voorzitter verbaast er zich over dat bijna geen enkel lid van den Raad zijne aandacht heeft ge schonken aan de financieele zijde der kwestie. Wel heeft de heer Beucker Andreae medegedeeld dat de gemeente in 1863 wel 60,000.gaf voor de Rijks Hoogere Burgerschool, maar een jaarlijksche subsidie van 7500.vertegenwoordigt de rente van een kapitaal van 200,000.Reeds geeft de ge meente aan de ambachtsschool 8000.subsidie. Dat wordt dus te zamen 15500.Spreker heeft, hoewel hij de zaak van harte is toegedaan, aanvanke lijk toch bezwaar gehad om met het voorstel mee te gaan. Hij heeft zich herhaaldelijk afgevraagd of hij met het oog op den finaucieelen toestand der gemeente zijn stem wel mocht geven aan deze beweging. Terecht heeft de heer Beucker Andreae gezegd dat geen gemeente zooveel voor het onderwijs doet als Leeuwarden, maar men moet ook niet uit het oog verliezen hoeveel dit reeds kost. Wanneer dit nieuwe offer wordt gebracht hoopt spreker dat het zal blijken, dat de inrichting dit geld waard is en dat zij zal beantwoorden aan de vrij hoog gespannen verwach tingen, die van haar worden gekoesterd. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stemmen wordt het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zooals dit door den heer Beekhuis is geamendeerd, aangenomen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1912 | | pagina 8