22 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Februari 1913.
op den heer H. Beucker Andreae 17 stemmen
op elk der heeren J. Boosman en
mr. J. Tijsma1 stem.
De heer H. Beucker Andreae is alzoo benoemd.
Voor de tweede vacature, waarvoor een lid uit de
tweede sectie moet worden benoemd, zijn uitgebracht
19 stemmen, te weten
op elk der heeren A. E. J. Bertling en
S. J. van Messel6 stemmen,
op den heer W. Fransen 5
op elk der heeren D. Lautenbach en
J. H. Berghuis1 stem.
Daar niemand de volstrekte meerderheid heeft
verkregen, wordt overgegaan tot een tweede vrije
stemming.
De heer Bertling wil, daar er zes stemmen op hem
zijn uitgebracht, den Raad mededeelen, dat hij de
betrekking van lid der commissie voor de reclames
liever niet aanvaardt. Hij acht het, in verband met
zijne andere betrekking, beter, dat de keuze niet op
hem valt.
De Voorzitter wijst er op, dat de Raad den wensch
van den heer Bertling heeft gehoord, maar dat hij
overigens volkomen vrij is in zijne keuze.
Wordt overgegaan tot de tweede vrije stemming.
Uitgebracht zijn 19 stemmen, verdeeld als volgt
op den heer S. J. van Messel 15 stemmen,
W. Fransen 2
elk der heeren A. E. J. Bertling en
D. Lautenbach1 stem.
De heer S. J. van Messel is alzoo benoemd.
Voor de derde vacature, waarvoor een lid uit de
derde sectie moet worden benoemd, zijn uitgebracht
19 stemmen
op den heer G. W. Koopmans10 stemmen,
S. Tulp5
T. Hiemstra 2
J. Koopmans 2
De heer G. W. Koopmans is alzoo benoemd.
2. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vast
stelling en herziening van den pensioengrondslag van
leeraren aan het gymnasium alhier.
Met algemeene stemmen wordt overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten
tot herziening van den pensioensgrondslag van den
rector en eenige leeraren aan het Gymnasium, de
heeren dr. H. F. Th. Ringnalda, dr. K. Poll, J. G.
Brederode, H. Boonstra, dr. H. B. A. Boekwinkel,
C. J. Baart de la Faille, dr. C. J. A. Meerdink en
M. A. Schwartz.
3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vast
stelling van het verslag omtrent de wijze, waarop het op
de gemeente-begrooting voor 1912 toegestane bedrag voor
het in art. 35 der Leerplichtwet omschreven doel is besteed.
Hot ontwerp van het aan Gedeputeerde Staten uit
te brengen verslag luidt als volgt
Op grond van artikel 35 der Leerplichtwet is bij
raadsbesluit van 27 Augustus 1901 eene regeling ge
troffen, die is goedgekeurd bij resolutie van Gedepu
teerde Staten d.d. 19 December d.a.v. no. 71.
In verband hiermede zijn op de goedgekeurde be
grooting voor het jaar 1912 toegestaan voor
a. kosten van rechtstreeks van gemeentewege ver
strekte voeding en kleeding aan behoeftige school
kinderen 450.
b. subsidie aan veroenigingen, commission of
schoolbesturen ten behoeve van het verstrekken van
voeding aan behoeftige schoolkinderen 75.
c. kosten ter uitvoering van het bovenomschreven
raadsbesluit 50.
Uit het toegestaan bedrag sub a hebben met in
achtneming van de bij raadsbesluit van 27 Augustus
1901 gestelde bepalingen uitsluitend verstrekkingen
van schoeisel plaats gehad.
Aanvragen om andere kleeding of om voedsel zijn
door de hoofden niet aan Burgemeester en Wethouders
overgebracht.
De verstrekkingen hadden plaats in de maanden
Januari en Februari en bestonden in klompen, in een
enkel geval voor een kind met misvormde voeten uit
schoenen.
Het getal verstrekte paren klompen en schoenen
bedroeg onderscheidenlijk 1358 en 1, als volgt verdeeld
over de scholen der 3e klasse
gemeenteschool no. 8 406 paar klompen
9 268
10 348
11 33b
11 1 schoenen.
De behoefte die de kinderen naar het oordeel der
betrokken hoofden aan schoeisel hadden, werd door
Burgemeester en Wethouders in alle gevallen erkend.
De kosten van aanschaffing van klompen hebben
een bedrag gevorderd van 445.die van de schoenen
5.-.
Van het toegestaan bedrag sub b is in 1912 geen
gebruik gemaakt, terwijl van dat sub c aan de per
soon, belast met de afgifte der klompen, een bedrag
van 20.is uitgekeerd.
Met algemeene stemmen wordt besloten, overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
tot vaststelling van het verslag.
4. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op
het adres van het bestuur der afd. Friesland van de
Verceniging tot bevordering der pluimveehouderij enz. in
Nederland, om vergunning tot het leggen van rails in
het Zuiderplein naar den wal van de stadsgracht ten
behoeve van het perceel Zuiderplein no. 29.
Dit prae-advies luidt als volgt
Bij raadsbesluit van 24 December 1912 werd nevens
gaand adres van het bestuur der afdeeling Friesland
van de Vereeniging tot bevordering der pluimvee
houderij en tamme konijnenteelt in Nederland, gevestigd
te Leeuwarden, in onze handen om prae-advies ge
steld. Daarbij wordt vergunning verzocht tot het
leggen en hebben van rails in de bestrating van het
Zuiderplein van de gracht af tot aan de straat tusschen
de perceelen Zuiderplein nos. 25 en 77, ten behoeve
van het vervoer van goederen naar en van den wal
van en naar haar perceel Zuiderplein no. 29.
Omtrent dit adres vroegen wij het gevoelen van
den gemeentelijken Inspecteur van het woningtoezicht,
den Directeur van gemeentewerken en den Commis
saris van politie. Dezen hadden blijkens hunne
hierbij overgelegde adviezen tegen de inwilliging
van het verzoek geen bezwaar, mits de gewone
voorwaarden werden in acht genomen. Ook naar
onze meening is er geen enkel gemeentebelang aan
wezig, dat zich daartegen zou verzetten. De aan
de vergunning te verbinden voorwaarden kunnen
zooveel mogelijk gelijk zijn aan die vermeld in het
raadsbesluit van 24 December 1912, no. 557r/289,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Februari 1913. 23
punt II, betreffende een gelijke vergunning aan de
Friesche Zuivel Export Vereeniging.
Wij hebben de eer U dan ook voor te stellen te
besluiten
aan de afdeeling Friesland van de vereeniging tot
bevordering der pluimveehouderij en tamme konijnen
teelt in Nederland, gevestigd te Leeuwarden, en hare
rechtverkrijgenden vergunning te verleenen tot het
leggen en tot wederopzeggens toe hebben van een
smalspoor in de bestrating van het Zuiderplein van
den wal af tot de straat tusschen de perceelen nos.
25 en 77 aan dat plein, kadastraal bekend gemeente
Leeuwarden, sectie G, onderscheidenlijk no. 6538 en
no. 4342, ten behoeve van het vorvoer van en naar
haar perceel Zuiderplein (Keizersbuurt) 29, kadastraal
bekend in dezelfde sectie no. 8508, naar en van den
wal, onder voorwaarde
a. dat de rails zoogenaamde groefrails zijn, welke
zoodanig worden gelegd en onderhouden, dat haar
bovenvlak met de bestrating op gelijke hoogte ligt;
b. dat door en ten koste van hem, aan wien deze
vergunning is verleend, overgegaan of overgedragen,
tusschen de rails over de geheele breedte van de
straat en de trottoirs, alsmede tot op 0 80 M. ter
weerszijden uit de as van het smalspoor de bestrating-
wordt gemaakt en onderhouden van nieuwe door hem
te leveren materialen, gelijksoortig aan die der overige
bestrating en die bij verandering dezer laatste daar
mede moeten blijven overeenkomen,
een en ander ten genoegen van Burgomeoster en
Wethouders
c. dat nimmer eenig voorwerp onbewaakt op of
tusschen die rails of op de bestrating der gemeente
mag verblijven
d. dat als erkenning van het eigendomsrecht der
gemeente op den grond, waarin het smalspoor is
gelegd, door adressante of hare rechtverkrijgenden
jaarlijks vóór of op den Isten Mei, voor het eerst
vóór of op den Isten Mei 1913, ten kantore van den
gemeente-ontvanger wordt betaald eene recognitie
van f 1.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
5. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op
het adres van J. Monsma alhier om hem teruggaaf te
verleenen van een gedeelte van door hem betaalden hoof-
delijlcen omslag naar het inkomen, dienst 1912.
Dit prae-advies luidt als volgt
Bij schrijven dd. 4 Februari 1913 wendt J. Monsma
alhier zich op grond van het bepaalde bij art. 14,
2e lid, der verordening tot Uwe Vergadering mot het
verzoek om terugbetaling van door hem betaalden
hoofdelijken omslag naar het inkomen, dienst 1912,
wegens zijn vertrek van Huizum naar Leeuwarden op
22 Mei 1912.
Een gelijk verzoek dd. 10 Dec. 1912 werd bij ons
besluit van 18 Jan. 1913, no. 62, waarvan thans be
roep, afgewezen op grond, dat aan adressant, die in
het begin van het belastingjaar te Huizum hoofdver
blijf had en te Leeuwarden eene dienstbetrekking
vervulde, een aanslag overeenkomstig art. 245, 4o der
gemeentewet is opgelegd, bij welk artikel o. m. is
bepaald, dat in de belasting wordt bijgedragen door
hem, die in do gemeente in het belastingjaar op meer
dan 90 dagen aanwezig is tot vervulling eener dienst
betrekking en dat adressant, die zich den 22 Mei 1912
uit Huizum te Leeuwarden vestigde, eiken werkdag-
van 1 Januari tot gemelden datum, derhalve op meer
dan 90 dagen in het belastingjaar 1912, in de gemeente
Leeuwarden aanwezig geweest is tot vervulling zijner
dienstbetrekking, terwijl zijn hoofdverblijf te Huizum
was gevestigd.
Adressant schijnt in de meening te verkeeren, dat
hem wegens zijn vertrek van Huizum naar Leeuwarden
ontheffing naar tijdsgelang kan worden verleend.
Uit het bovenstaande blijkt echter dat hij terecht is
aangeslagen. Ontheffing kan dan ook niet plaats hebben,
zoodat wij U voorstellen te besluiten aan adressant
mede te deelen, dat zijn beroep niet kan worden
toegewezen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om
rectificatie te verkrijgen van de tenaamstelling van het
perceel land bij het Ouddeel, kadastraal bekend sectie F.
no. 721tot koop van een gedeelte der opvaart aldaar,
kadastraal bekend in dezelfde sectie no. 723; en tot
verhuring van eerstbedoeld perceel aan H. Alves te
Snakkerburen onder Lekkum.
Dit voorstel luidt als volgt
In ons voorstel, d.d. 19 October/9/27 November
1912 (Raadshandelingen 1912, blz. 266), deelden wij
mede, dat nog niet tot verhuring kon worden overge
gaan van een der perceelen los land aan het Ouddeel
(sectie F no. 721), omdat dit in mandeeligheid door de
gemeente bezeten werd en onderhandelingen gevoerd
werden, om tot scheiding van die gemeenschap te
geraken, waarna ter zake die verhuring U nader een
voorstel zou worden aangeboden.
Het bedoelde perceel is eigendom van de gemeente
voor 5/g, van de Kerk der Nederduitsch Hervormde
gemeente te Tietjerk en van Benedictus Tigchelaar,
ieder voor 2/9 gedeelten. Vanwege de Kerk werd op
betere tenaamstelling in de kadastrale liggers aange
drongen, doch de deskundige der gemeente Jb. A.
Palsma te Wirdum, had, geheel onbekend hiermede,
later bij een door hem over de perceelen los land
aan het Ouddeel uitgebracht rapport ons in overweging
gegeven tot scheiding over te gaan, om vervolgens
te trachten dat land te verbeteren. Het kwam hem
toch niet gewenscht voor dit te doen zoolang de
mandeeligheid in wezen bleef.
De mede-eigenaren hebben zich bereid verklaard
tot scheiding mede te werken en daartoe rectificatie
van de kadastrale tenaamstelling te vragen. Het gevolg
hiervan zal zijn, dat voormelde Kerk van Tietjerk zal
worden toegewezen het zuidoostelijk gedeelte, ter-
grootte van 2 maal 363/4 Are (pondemaat), van het
perceel, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden
sectie F no. 721, groot 3.4.25 H.A., en aan Benedictus
Tigchelaar, organist te Leeuwarden, het zuidwestelijk
gedeelte, ter grootte van ongeveer 73 A. De ge
meente verkrijgt dus het noordelijk gedeelte, onge
veer 1.57.75 H.A. groot, terwijl de scheiding-tusschen
haar eigendom en dat der beide anderen, door grep
pels op het terrein aangeduid, bij de gemeente in
onderhoud zal zijn.
Bovengenoemde deskundige, hierover door ons ge
hoord, kon zich met een en ander vereenigen.
Tijdens de besprekingen werd ontwaard, dat ook
de opvaart, kadastraal bekend in dezelfde sectie no.
723, groot 20.20 A., en liggende ten zuiden van
meergemeld perceel no. 721, gemeenschappelijk eigen
dom was van dezelfden. Het kwam ons gewenscht
voor die gemeenschap ook voor de opvaart te doen
eindigen. Zoowel aan de zuidzijde als ten westen
daarvan liggen perceelen land van de gemeente, zoodat
het in haar belang kan worden geacht over deze sloot