(10 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Maart 1913. werken willen, daartoe niet in staat, omdat de fabrieks- poort voor hen is gesloten. Nu tracht men deze menschen, die op straat zijn gezet, voor honger te behoeden en in het leven te houden, en dat zou in- druischen tegen de neutraliteit. Spreker meent dat door de weigering van Burgemeester en Wethouders wordt ingegrepen in de verhouding tusschen patroons en werkgevers en dat zij daardoor de pogingen der fabrikanten steunen, die de arbeiders willen dwingen pressie uit te oefenen op hunne kameraden. Het be letten der inzameling is dan ook niet het handhaven der neutraliteit, maar het is partij kiezen voor de fabrikanten. Spreker heeft voor zich het oordeel van twee bladen, n.l. het Vrijzinig Weekblad „de Wereld", welk blad de daad der fabrikanten een sociale wandaad noemde en van de antirevolutionaire Rotterdammer, die de houding der fabrikanten onrechtvaardig achtte. Spreker zegt dus niets te veel als hij beweert dat Burgemeester en Wethouders zich door hunne weige ring naast de fabrikanten hebben geplaatst. Spreker stelt dan ook de volgende motie voor de Raad kennis genomen hebbende van de weigering van Burgemeester en Wethouders tot het houden eener openbare inzameling voor de uitgesloten sigarenmakers van oordeel, dat door deze weigering het algemeen belang is geschaad, noodigt daarom Burgemeester en Wethouders uit deze vergunning alsnog te verleenen en gaat over tot de orde van den dag. De Voorzitter is door het betoog van den heer Hiemstra niet overtuigd, dat Burgemeester en Wethouders zich door de weigering naast de fabrikanten hebben geplaatst. Zij hebben zich eenvoudig aan den regel gehouden die hier in de laatste jaren altijd is toege past en deze collecte valt niet onder de collecten in die formule genoemd. Wat nu neutraliteit is, daarover zullen spreker en de heer Hiemstra het wel niet eens worden, maar in dit geval verdraagt zich de neutra liteit niet met het geven van toestemming tot het houden eener collecte voor één partij. De heer Hiemstra tracht nu door het aanhalen van een paar citaten uit een tweetal bladen, waarin de houding der fabrikanten sterk wordt afgekeurd, aan te toonen, dat Burgemeester en Wethouders de col lecte best hadden kunnen toestaan. Wanneer echter Burgemeester en Wethouders de collecte hadden toe gestaan, brengt de consequentie van de redeneering van den heer Hiemstra mee, aan te nemen, dat zij daardoor een oordeel hadden uitgesproken over de houding der patroons en dat is niet neutraal. De heer Hiemstra is het niet met den Voorzitter eens. Hij meent dat het in het algemeen belang is, dat in den nood der getroffenen wordt voorzien. Is dit nu een neutraal belang? De Voorzitter zegt dat Burgemeester en Wethouders, door de collecte toe te staan, partij zouden hebben gekozen. Dat is niet juist. Er is toch geen sprake van strijd tusschen de patroons en de werknemers. De uitsluiting van die duizenden geschiedt, omdat er op enkele plaatsen strijd is en de andere patroons elders door hun reglement anders worden ze beboet genoodzaakt zijn hunne fabrieken stop te zetten. Wanneer men nu verhindert de menschen in hun nood bij te staan, is dit een ingrijpen in de verhouding, en Burgemeester en Wethouders, die dit hebben gedaan, hebben daar door de partij gekozen der fabrikanten, terwijl zij zich boven de partijen hadden moeten stellen. Spreker handhaaft dan ook zijn standpunt en zijn motie. De heer Burger heeft de motie gehoord en wijst er op, dat die voor den Raad een onaangename zijde heeft. Er ligt toch iets sympathieks in te zeggen laten wij de menschen toch helpen, en het is voor de raadsleden dan ook onaangenaam tegen de motie van den heer Hiemstra te moeten stemmen, maar spreker zal dit toch doen. Spreker moet dit doen omdat uit de heele inleiding van den heer Hiemstra is gebleken dat de Raad, door vóór de motie te stemmen, partij zou kiezen voor de werknemers tegen de werkgevers. Dit is echter niet sprekers belangrijkst motief. Spre ker zal bovendien niet vóór de motie kunnen stemmen, omdat de geheele zaak tot de competentie van Burgemeester en Wethouders behoort. Spreker zal niet ontkennen, dat de Raad, door critiek uit te oefenen op Burgemeester en Wethouders, invloed kan hebben op eene beslissing van dat college, maar hiermede moet de Raad verbazend zuinig zijn. Het uitoefenen toch van hunne bevoegdheden wordt aan Burgemeester en Wethouders onmogelijk gemaakt, als de Raad zich daarin te veel mengt. Wanneer de Raad meende, dat het beter is dat hij zelf die ver schillende zaken aan zich houdt, dan zou hij die niet aan Burgemeester en Wethouders moeten opdragen. Spreker evenwel acht het beter, dat ze in handen blijven van Burgemeester en Wethouders, omdat een kleiner college beter een oordeel kan vellen. Wanneer nu de Raad die verschillende bevoegdheden aan Burgemeester en Wethouders heeft overgedragen, moet hij niet telkens daarin ingrijpen. Wanneer spreker nu tegen de motie stemt doet hij dat zonder te treden in de merites van de zaak, door den heer Hiemstra aan den Raad voorgelegd. Hij stemt alleen tegen omdat hij de motie inopportun vindt. De heer G. W. Koopmans zal zijn stem motiveeren. Hij zal tegenstemmen, omdat hij met den heer Burger eens is, dat het niet aangaat een stemming uit te lokken over regelingen, die aan Burgemeester en Wethouders zijn overgelaten. Alle dagen toch gebeuren er dingen die ongelukkigen maken. Ook kan er wel iemand schade lijden door een vonnis b.v. of door andere omstandigheden. Wij zullen zeker allen gaarne meedoen om ongelukkigen of slachtoffers van omstan digheden te steunen, doch het gaat niet aan om daarvoor steeds openbare collecten te houden. Dan kan men wel alle vergaderingen een dergelijke inter pellatie verwachten. Spreker heeft het niet vroeger bijgewoond dat over dergelijke zaken is gestemd. Wel is er geïnterpelleerd, maar de interpellant was met het antwoord van Bur gemeester en Wethouders tevreden of niet tevreden, doch het bleef daarbij. De heer Bertling heeft met genoegen den heer Burgei gehoord. Wat deze heeft gezegd over de zaak, geeft geheel sprekers eigen gedachten weer. Hij wil er nog iets aan toevoegen. Spreker acht het zeer practisch dat Burgemeester en Wethouders zich voor dergelijke zaken een leidraad hebben gestelden dat zij zich daaraan houden. Dan kan hen nooit eenig verwijt omtrent de schending der neutraliteit treffen. De Raad nu mag Burgemeester en Wethouders niet uitnoodigen anders te handelen, daar hij zich in de plaats zou stellen van dit college en daartoe is hij volkomen onbevoegd. De heer Hiemstra moet tot zijn spijt zeggen datde heeren Burger en Bertling niets hebben ingebracht tegen sprekers argumenten. De een wil alleen inmenging in hoogst ernstige gevallen, maar wat dat zijn, daarover zal wel altijd verschil van meening blijven bestaan. De heer Koopmans zou tegenstemmen omdat deze zaak is opgedragen aan Burgemeester en Wethouders. Spreker zal den naam niet noemen, die voor deze houding past, maar hij meent dat het klasseverschil Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Maart 1913. 61 hierdoor geheel tot uiting komt. Zij, die tegen de motie stemmen, gevoelen niet wat het zeggen wil dat zooveel duizenden broodeloos op straat worden gezet, spreker gevoelt dit wel De heer Bertling: „wij schreeuwen er niet zoo over." De heer Hiemstra vervolgt en zegt dat de heer Bertling er niet over behoeft te schreeuwen, maar dat hij door vóór te stemmen kan toonen, dat hij er iets voor gevoelt. De heer G. W. Koopmans, die sprak van een vonnis, waardoor iemand schade leed, zocht daarmee uitvluchten. Het klassebelang schijnt de heeren op het oogenblik meer te pakken te hebben dan het algemeen belang. Spreker meent dat de Raad volkomen het recht heeft om Burgemeester en Wethouders, wanneer die iets doen dat naar 's Raads meening in strijd is met zijn opvatting, te verzoeken daarop terug te komen. Dat is meermalen gebeurd. De Raad heeft het recht critiek uit te oefenen. Spreker heeft zijn motie echter zeer zacht gesteld. De houding van Burgemeester en Wethouders wordt daarin niet afge keurd, maar zij worden eenvoudig uitgenoodigd op hun besluit terug te komen. Spreker handhaaft zijn motie. De beraadslaging wordt gesloten. Met 15 tegen 4 stemmen wordt de motie verworpen. Vóór stemmen de heerenZandstra, Tiemersma, Lautenbach en Hiemstra. Tegen de heerenG. W. Koopmans, Boosman, Fransen, Feitz, Tijsma, Wilhelmij, Burger, Hartelust, Beekhuis, Haverschmidt, Oosterhoff, Bertling, Menalda, Schoondermark en Komter. Niets meer te behandelen zijnde wordt de vergade ring door den Voorzitter gesloten. Verbetering en aanvulling. Het schrijven van den concierge van het gymnasium, door den Voorzitter ter raadsvergadering van 11 Maart 1913 (pag. 37, 6e regel van beneden, le kolom van het verslag van 11 Maart 1913), gedeeltelijk voorge lezen, luidt in zijn geheel als volgt: „In verband met de heden morgen behandelde zaak omtrent het bedrag, bestemd voor schoonhouden van het gymnasium, heeft ondergeteekende, concierge aldaar, de eer UEdelachtbare het volgende mede te deelen dat hij, wanneer de instructie hem geen vrij laat in het bepalen van de dagen en uren der schoonmaak en deze moet blijven geschieden op de wijze zooals dit thans gewoonte is, door hem aan loonen, gereed schap enz. per jaar zou moeten worden betaald 274.38, welk bedrag ook thans door de gemeente aan de beide werksters wordt uitgekeerd voor de groote schoonmaak en voor Zaterdag- en Woensdag namiddag. Hij en zijn vrouw zouden dan dus alle werkzaam heden per dag moeten uitvoeren en bovendien van het salaris moeten afstaan 274.38 200= ƒ74.38 f 50.— voor brandstof aanbrengen f 124.38 dat hij echter, „geheel vrij zijnde in de keuze van de te nemen maatregelen, die tot goed onderhoud van het gymnasium moeten dienen", door een op de ervaring gegronde practischer werkmethode wel kans ziet voor geringer bedrag hetzelfde resultaat te krijgen, in welk geval de nieuwe regeling werkelijk eenigszins in zijn voordeel is te beschouwen en hij deze alsdan gaarne zag toegepast. Mocht echter het aantal lokalen worden uitgebreid, dan is een bedrag van 200.beslist veel te gering en zou zijn salaris (buiten en behalve de meerdere werkzaamheden door hem en zijn vrouw te verrichten) nog geringer worden dan dit thans reeds is. Een verhooging van onderhoudskosten voor ieder bijkomend lokaal zou echter dit euvel kunnen wegnemen. Nogmaals hartelijk dankende voor de moeite en welwillendheid waarmede UEdelachtbare zijn belangen wenscht te behartigen, blijft hij met verschuldigde hoogachting, Leeuwarden, UEd.achtb. dw. dr., 11 Februari 1913. (w. g.) W. KOK.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 7