108 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Mei 1913.
al de verschillende aanplakzuilen die het gezicht be
lemmeren en voor vele ingezetenen onaangenaam zijn.
De prachtige transformatorzuilen der electrische cen
trale zijn nog daarbij gekomen. Nu zullen er nog
meer komen. Spreker vindt dat niet nuttig.
De heer Burger zegt dat er op de Nieuwestad een
zuil staat van ongeveer dezelfde soort als die men
nu wil plaatsen. Daaruit is alles verdwenen wat op
barometer, thermometer enz. lijkt en alleen de klok
is overgebleven met eenige advertenties. Spreker
kan niet inzien dat de gemeente zonder eenig voor
deel voor haar zelve vergunning moet geven tot het
plaatsen van dergelijke zuilen, terwijl zij niet de j
zekerheid heeft dat de toestellen iets beteekenen en
in behoorlijken staat zullen worden onderhouden.
De heer Hartelust doet opmerken dat er in het
prae-advies staattegen betaling eener jaarlijksche
vergoeding aan den pachter der aanplakzuilen en
-borden van 10.Spreker meent dat hier moet
staanzoolang de tegenwoordige pachter het recht
heeft om voor het gebruik van de aanplakborden
recht te heffen. Zooals het er nu staat moet aan
eiken pachter der aanplakborden eene retributie van
10.worden verleend.
De Voorzitter hoort van den heer Tijsma dat deze
meent dat er te veel zuilen komen. De hier bedoelde
zijn niet hoog 1 M. een voetstuk maar of
ze tot verfraaiing zullen strekken, laat spreker daar.
Spreker heeft een photo ervan gezien, en het kwam
hem voor dat ze er niet leelijk uitzien. Ze bevatten
een barometer, een hygrometer, thermometer enz. en
zijn aardig en leerzaam.
Spreker geeft den heer Burger toe dat ze veel van
haar waarde verliezen als alle instrumenten eruit wor
den gehaald, maar de vergunning is slechts tot weder-
opzeggens en wanneer er gebeurt wat de heer Burger
ten opzichte van de zuil bij de Peperstraat heeft
medegedeeld, kan de vergunning worden ingetrokken.
Wat de opmerking van den heer Hartelust betreft,
spreker ziet het kwaad van deze redactie niet in,
want hij gelooft wel dat de inschrijvers op de aan
plakborden er rekening mee zullen houden.
De heer Hartelust meende juist dat de inschrijvers
op de aanplakborden er niet om zouden denken.
Wanneer het echter het gevoelen van den Voorzitter
is dat het wel gebeurt, kan spreker er zich wel bij
neerleggen.
De heer Tijsma vraagt of de commissie voor de
verplaatsing van het aschland in het buitenland niet
eens kan zien hoe die dingen werken, om daarover
aan den Raad te rapporteeren?
De Voorzitter doet den heer Tijsma opmerken dat
de kwestie van het aschland niet meer aan de orde is.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
4. Prae-advies van Burgemeester en Tl ethouders op
het adres van mej. E. Jaarsma, alhier, waarbij zij in beroep
komt van het besluit van Burgemeester en Wethouders,
houdende weigering van de vergunning tot het bouwen van
een bergplaats achter perceel Willem Sprengerstraat 44 enz.
Dit prae-advies luidt als volgt
Bij ons besluit van 5 April 11. no. 954/26la, in
afschrift hiernevens gevoegd, en haar den llend.a.v.
medegedeeld, werd aan Elizabeth Jaarsma alhier ver
gunning geweigerd tot het bouwen van een bergplaats
achter het perceel Willem Sprengerstraat no. 44. Van
dit besluit is belanghebbende bij Uwe Vergadering
in beroep gekomen bij een adres, gedagteekend 28
en ontvangen 29 derzelfde maand, dat in onze handen
om prae-advies gesteld en U hierbij weder aangeboden
wordt. Het beroep is dus tijdig, immers binnen dertig
dagen na de kennisgeving der bestreden beslissing,
ingesteld.
Deze was gegrond op het feit, dat de bergplaats
van hout opgetrokken en daardoor in strijd met de
bepalingen van artikel 21, 2e lid, en artikel 34 der
Bouwverordening gehandeld zou worden. Bovendien
werd daarin nog aangeduid de omstandigheid, dat de
bergplaats zou gesticht worden op een gedeelte van
den grond, waarop bij raadsbesluit van 8 October 1912
no. 414R/200 bouwverbod is gelegd.
Adressante verklaart nu aan de bezwaren te willen
tegemoetkomen door zich te verbinden op eerste aan
zegging van Burgemeester en Wethouders de berg
plaats af te breken, zoodra de grond voor doortrek
king van de straat benoodigd zal zijn. Verder wijst
zij er op, dat de bergplaats van geringe afmeting en
geheel vrijstaande zal zijndat voor belendingen
geen gevaar zal ontstaan en dat de goederen, welke in
de bergplaats geborgen zullen worden, geen brand
gevaar zullen veroorzaken. Om al die redenen vraagt
zij haar alsnog de verlangde vergunning te verleenen,
met toestemming om de loods van hout te mogen
optrekken.
Hiertoe meenen wij U echter geen voorstel te mogen
doen en wel op dezelfde gronden, welke tot onze
aangevallen beslissing hebben geleid. Wij achtten het
ongewenscht hier een houten bergplaats te laten op
trekken, zoodat wij meenden aan de bepalingen van
de artikelen 21 en 34 der Bouwverordening de hand
te moeten houden. Bovendien is dispensatie van het
in die artikelen voorgeschrevene aan Burgemeester
en Wethouders en niet aan den Raad opgedragen.
Op dezen bouw is ook toepasselijk artikel 27 der
Woningwet, zoodat het, ingevolge bovenaangehaald
raadsbesluit, verbodenis op hetonderwerpelijkestrookje
grond te bouwen, omdat dit deel uitmaakt van den
grond, waarop bij bedoeld besluit een bouwverbod
is gelegd. Gevolg hiervan zou zijn dat adressante,
gesteld wij hadden de vergunning verleend, daarvan
geen gebruik zou kunnen maken zonder zich bloot te
stellen aan de straf van ten hoogste twee maanden
hechtenis of ten hoogste drie honderd gulden geldboete,
bepaald bij artikel 11 bis der Bouwverordening. Daaren
boven zou, met toepassing van artikel 46 der Woning
wet, ten koste van adressante moeten worden belet
of weggenomen hetgeen in strijd met de voorschrif
ten door haar zou zijn ondernomen of verricht. Een
blijvend gevolg zou de vergunning dus nimmer kunnen
hebben.
Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten
het ingesteld beroep ongegrond te verklaren.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
5. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op
het adres van de Nationale Vereeniging tegen de werk
loosheid te Amsterdam, houdende verzoek dat de gemeente
als lid tot haar toetrede.
Dit prae-advies luidt als volgt
De Nationale Vereeniging tegen de werkloosheid
vraagt, op gronden in haar adres - waarvan zij een
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Mei 1913. 109
afdruk aan elk der leden van den Raad heeft doen
toekomen - nader aangegeven, dat de gemeente Leeu
warden haar financieel steune door als lid tot haar
toe te treden met bepaling van de jaarlijksche con
tributie zoo mogelijk boven het statutair minimum
2.50 per jaar).
Het adres is in handen van Burgemeester en Wet
houders gesteld met verzoek daarover den Raad van
prae-advies te dienen, in voldoening waaraan wij het
navolgende onder 's Raads aandacht meenen te moeten
brengen.
Het is wenschelijk dat men eenige beperkingen
aanlegge aan het deelnemen in vereenigingen als de
adresseerende. Verzoeken gelijk de onderhavige komen
in den laatsten tijd zeer overvloedig in. Kan het
belang dat de gemeente door het ter hand nemen van
eenigerlei overheidszorg wil dienen, nog bevorderd
worden door intercommunale samenwerking, dan is
toetreding tot eene vereeniging, die dit beoogt, ge-
wenscht. Herhaaldelijk heeft de gemeente getoond
dat zij in die richting wil medewerken. Een dergelijk
motief ontbreekt echter hier. De bestrijding van de
werkloosheid is van zuiver plaatselijken aard. Het
vraagstuk in zijn ganschen omvang, het maatschappelijk
verschijnsel in zijn geheel staat hier natuurlijk buiten,
doch wat de gemeente in dit opzicht doet kan, anders
dan b.v. bij de arbeidsbemiddeling waar contact met
andere arbeidsbeurzen niet kan worden gemist, door
aansluiting aan een landelijke vereeniging niet worden
verbeterd of bevorderd, altijd als men de zaak uit
zuiver plaatselijk oogpunt beschouwt.
De geschriften tot bestudeering, zoo gewenscht, van
het vraagstuk der werkloosheid in het algemeen zijn
daarenboven voor ieder verkrijgbaar, zoodat ook uit
dien hoofde het bedoelde lidmaatschap niet noodig is.
Samenvattende, achten wij hier geen termen tot
toetreding aanwezig en geven U dan ook in over
weging op het verzoek van de Nationale Vereeniging
tegen de werkloosheid afwijzend te beschikken.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkom
stig het prae-advies van Burgemeester en Wethouders.
6. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op
het verzoek van de Naamlooze Vennootschap Leeuwarder
Brandsto/fenhandel'om vergunning tot demping van een
gedeelte sloot, gelegen tusschen het kadastrale perceel sectie
G no. 8308 en den Oostersingel en tot het maken en
hebben van een inrit in het aldaar te maken gemeente-
lijk trottoir.
Dit prae-advies luidt als volgt
Om prae-advies werd in onze handen gesteld een
hierbij teruggaand adres van de Naamlooze Vennoot
schap „Leeuwarder Brandstoffenhandel" alhier, hou
dende verzoek
a. de sloot, gelegen vóór het terrein, kadastraal
bekend in sectie G no. 8308, aan den Oostersingel,
waarop zij een brandstoffenbergplaats wil bouwen,
te mogen dempen
b. haar en hare rechtverkrijgenden van dat terrein
uitgang naar de openbare straat te verleenen
c. de door demping verkregen oppervlakte grond
voor rekening en vanwege de gemeente te verharden.
Na den gemeentelijken Inspecteur voor het woning
toezicht en den Directeur der gemeentewerken te
hebben gehoord, wier adviezen hierbij zijn gevoegd,
gaven wij adressante te kennen, dat wij geen vrijheid
konden vinden de inwilliging van haar onder c ver
meld verzoek te bevorderen. Wel verklaarden wij
ons bereid een raadsbesluit uit te lokken, waarbij
onder haar medegedeelde voorwaarden vergunning tot
l de verlangde slootdemping en tot het maken en hebben
van een inrit zou worden gegeven. Met die voor
waarden verklaarde adressante zich te kunnen ver-
eenigen, met dien verstande, dat zij niet verplicht
i worde tot het plaatsen van een ijzeren hek, ter af
scheiding van haar en der gemeente eigendom, en tot
het maken van een walbeschoeiing met ijzeren hek,
ter afscheiding van het oostelijk ongedempt blijvend
gedeelte der sloot, indien nog nader op een eventueel
verzoek (dat intusschen bij Uwe Vergadering is inge
komen) tot demping ook van dat gedeelte gunstig
wordt beschikt. De Directeur der gemeentewerken
was van oordeel, dat tegen dit laatste geen bezwaar
bestaat. Ten aanzien van het eerste meende hij, dat
genoegen kon worden genomen met de plaatsing van
een hek, dat den inrit over eene lengte van 4 en
den ingang naar het kantoor over eene lengte van
1 Meter vrij laat. Ook hiermede gaan wij accoord.
In verband met het bovenstaande hebben wij de
eer U voor te stellen te besluiten
aan de Naamlooze Vennootschap „Leeuwarder Brand
stoffenhandel", alhier, vergunning te verleenen
a. tot demping, voor zoover het eigendom der
gemeente betreft, van de sloot, gelegen vóór het
terrein, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden,
sectie G no. 8308, gelegen aan den Oostersingel, over
het gedeelte dat grenst aan het haar behoorend bouw
terrein
b. alsmede aan hare rechtverkrijgenden tot het
maken en tot wederopzeggens hebben van een inrit
vóór het pakhuis, dat op den onder a bedoelden
grond zal worden gebouwd
een en ander onder voorwaarde
1. dat de sloot op de bij artikel 14bis der bouw
verordening omschreven wijze met goeden grond,
welke niet krimpt, worde gedempt tot een hoogte
gelijk aan die van het voorliggende terrein
2. dat die sloot, vóór tot demping wordt overge
gaan, geheel drooggemaakt en van blabber en vuil
gereinigd worde, welke naar een door den Directeur
der gemeentewerken nader aan te wijzen plaats moeten
worden vervoerd
3. dat het te dempen gedeelte van het overige,
oostelijk gedeelte der sloot door een walbeschoeiing
afgescheiden worde en blijve en op die walbeschoeiing
een ijzeren hek, ter hoogte van ongeveer 90 c.M.,
worde geplaatst en onderhouden, tenzij dat oostelijk
gedeelte, krachtens vergunning, gelijktijdig of nagenoeg
gelijktijdig wordt gedempt
4. dat na de demping tegen betaling van 1.
in totaal aan de gemeente in eigendom worde over
gedragen de strook grond, gelegen langs den Ooster
singel, over zulk eene breedte als noodig zal zijn om
dien singel eene breedte te geven van ten minste 11
M. tusschen den bovenvoorkant van den walmuur
en den voorkant van adressante's eigendom, onder
verplichting om daarna op de grens van gemeente
en adressante's eigendom een ijzeren hek, ter hoogte
van ongeveer 90 cM., te plaatsen en te onderhouden,
met dien verstande, dat de inrit, ter lengte van vier,
en de ingang naar het kantoor, ter breedte van één
meter, kan worden vrijgelaten
5. dat de op die wijze verbreede Oostersingel
over de lengte van het te dempen slootgedeelte door
adressante onder nieuw profiel geheel nieuw worde
bestraat en de uitkomende klinkers, voorzoover zij in
de nader te noemen walkantbestrating niet noodig
zijn, naar den gemeentelijken opslag worden vervoerd
6. dat de bestrating worde voorzien van een zand
laag, ter dikte van 0.20 M., worde verdeeld in een
verhoogd voetpad, breed 3 M., een rijweg van 5.50
M. en een walstraatje van 2.50 M. en over de ge-
heele breedte op afwatering naar de gracht worde
gelegd
7. dat het walstraatje worde gemaakt van de beste