8. Het voorstel tot algeheele herziening van de veror deningen op de heffing en invordering van een hoofdelij- ken omslag naar het inkomen met nota van wijzigingen Bijlagen nos. 20, 25 en 27). 134 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Juli 1913. neer de brug er ligt krijgt men verbinding met de binnenstad langs den Nieuweweg of langs de breede Tweebaksmarkt. Dat is een mooie verbinding. De menschen, die naar het Zaailand, den Wirdumerdijk of de Nieuwestad moeten, gaan langs den Nieuwe weg, de anderen langs de Tweebaksmarkt. Burgemeester en Wethouders wijzen op den last, die door het leggen van eene brug aan de schipperij zal worden veroorzaakt. Dit is zoo, maar de gemeente zal daarom toch niet ontkomen aan de op haar rustende verplichting om een Hinken toegangsweg tot de binnen stad te maken ten behoeve van de buitenwijken. De pont is voor de schipperij ook al een groote last, want de schippers moeten ook zeer voorzichtig zijn b.v. om den draad niet stuk te varen, daar hierdoor menschen- levens in gevaar kunnen worden gebracht. Spreker kan niet meegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Hij stelt voor adressanten te berichten, dat deze kwestie bij de behandeling der begrooting, dienst 1914, nader zal worden besproken. De Voorzitter doet opmerken dat de bezwaren der verschillende leden meer zijn gericht tegen het nemen van eene beslissing op dit oogenblik, dan tegen de voorgestelde beslissing op zich zelf. Er staat in het voorstel dat het verzoek thans niet voor inwilliging vatbaar is. Hetgeen de heer Vonck wil, komt op hetzelfde neer als wat door Burgemeester en Wet houders wordt voorgesteld. Wanneer toch geen andere oplossing wordt gevonden om te komen tot een bete ren verkeersweg, moet worden nagegaan of deze manier niet uitvoerbaar is. Het denkbeeld komt van zelf weer aan de orde en door het woordje thans wordt voldoende uitgedrukt dat deze zaak niet voor altijd van de baan is. De heer Haverschmidt verwijt Burgemeester en Wet houders dat zij zoo spoedig met dit voorstel zijn gekomen en hij concludeert er uit, dat deze zaak niet is onderzocht. Daartegen moet spreker opkomen. Zooals de heer G. W. Koopmans weet, heeft deze zaak eenigen tijd geleden een punt van onderzoek uitgemaakt. Toen is bij die gelegenheid het denkbeeld omtrent het zie kenhuis besproken, maar het is niet overgegaan om de bezwaren van het verschil in peil van de kaden, doch omdat Burgemeester en Wethouders den indruk hadden gekregen, dat het leggen van een brug daar ter plaatse onuitvoerbaar was. De bezwaren, die indertijd bestonden, zullen nog zwaarder gaan wegen als mettertijd de trambrug over het Nieuwe Kanaal wordt gelegd. Gedeputeerde Staten zullen dan nog meer bezwaar maken vergunning te verleenen tot het heffen van bruggeld. Wat nu de bezwaren der schip perij betreft, deze is dadelijk in de weer als het een brug geldt, maar tegen een pont heeft spreker door de schipperij nog nooit bezwaren hooren aanvoeren. Wanneer het evenwel blijkt dat geen andere oplossing is te vinden, is het altijd te probeeren of er vergun ning is te krijgen voor het leggen van een brug. Spreker geeft den heer Tiemersma toe dat deze kwestie wel eenigszins samenhangt met de Yerversbrug. Om verandering aan te brengen, zal er toch verplaat sing van bruggen moeten plaats hebben en daarom bestaat er samenhang. Spreker is van oordeel dat daar omtrent binnen niet te langen tijd een voorstel kan worden tegemoet gezien. De heer G. W. Koopmans meent dat de brug er toch moet komen en heeft gewezen op de verplaatsing van het ziekenhuis. Wanneer spreker daaraan zoo vast geloofde, zou hij wel iets voelen voor het denk beeld van den heer Koopmans. Hij gelooft echter niet aan die verplaatsing en kan daarom dit argument ook niet onderschrijven. De heer Haverschmidt sprak van kort beraad, omdat hem uit het voorstel niet bleek dat de vorige behan deling was geraadpleegd. Wat hij meedeelt herinnert hij zich uit de bouwcommissie van dien tijd. In Leeuwarden is een tekort aan bruggen, waarvan in het bizonder de arbeidersbevolking, (en die is Achter de Hoven talrijk) met een beperkt schaftuur hinder heeft. Met een brug zou men weliswaar de opbrengst van de pont derven, maar dat mag niet het zwaarst wegen. Men denke ook aan de ontlasting van de Ooster straat, wanneer men Achter de Hoven op twee manieren kan bereiken en verlaten. Alle goeie dingen komen echter langzaam en zoo schreef Eekhoff in 1846 dat er eerlang een verbinding zou komen tusschen Nieuwe Oosterstraat en Grachtswal, welke eerst 46 jaar later, in 1902, tot stand kwam. Veertig jaar zijn nu verloopen sedert het eerste adres werd ingediend en het tijdstip voor deze brug zal dus ook wel aanbreken. De heer G. W. Koopmans zegt dat de Voorzitter het spreker, na het gesprokene, niet kwalijk zal nemen als hij bij de begrooting op deze zaak terug komt. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 7. Benoeming van tivee tijdelijke wethouders voor het tijdvak van 12 tot en met 26 Juli. Uitgebracht zijn op elk der heeren Beekhuis en Beucker Andreae 16 stemmen, op elk der heeren G. W. Koopmans, Feitz, J. Koopmans, Haverschmidt, Fransen en Burger 1 stem, terwijl 1 briefje in blanco is ingeleverd. De heeren Beekhuis en Beucker Andreae zijn alzoo benoemd. Desgevraagd door den Voorzitter, verklaren zij de benoeming aan te nemen. De Voorzitter wijst er op dat hij niet geheel kan naleven de bepaling van het reglement van orde ten opzichte van de behandeling. Dit is de schuld van de Commissie van Rapporteurs, want het sectie- verslag behoort een bepaald voorstel te bevatten, welk voorstel dan het onderwerp van beraadslaging uitmaakt. Dit verslag nu bevat geen bepaald voorstel, dat een onderwerp van beraadslaging zal kunnen uitmaken. Dit zal nu moeten zijn het voorstel van Burge meester en Wethouders, rekening houdende met de opmerkingen, die in het sectieverslag zijn gemaakt. De heer Boosman zegt, dat dit punt ook in de vergadering der commissie aan de orde is geweest. Een der leden toch heeft er de aandacht op gevestigd, maar de meerderheid meende met dit rapport te kunnen volstaan. Ook zou trouwens eerst na ontvangst van het antwoord van Burgemeester en Wethouders een conclusie kunnen worden genomen. De commissie had wel heel deftig staatsmannetje kunnen spelen en dus een eindrapport kunnen opmaken na ontvangst van dat antwoord, maar zij meende, dat het zoo voldoende was. Er wordt nu wel naar een bepaald artikel verwezen, maar spreker meende, dat dit sloeg Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Juli 1913. 135 op commissies, die over kleine zaken, als zooeven b.v. heeft plaats gehad, rapport hebben uit te brengen en daarin tot een bepaalde conclusie moeten komen. De Voorzitter antwoordt dat artikel 64 bepaald slaat op het sectieverslag. Eerst wordt er gesproken over de verdeeling en de samenstelling der secties en het derde lid luidt „Alvorens het onderzoek aan te vangen, kiest iedere „sectie voor elke zaak een rapporteur. De rapporteurs „bieden te zamen den Raad een verslag aan met een „bepaald voorstel, dat dan het onderwerp van beraad slaging uitmaakt". Praktisch maakt het wel niet veel verschil, maar spreker meent dat het goed zal zijn als de rappor teurs, als zich het geval weer voordoet, een bepaald besluit nemen b.v. ditom het voorstel van Burge meester en Wethouders gewijzigd of ongewijzigd aan te nemen. De heer Bertling zegt dat het rapport der commissie aan Burgemeester en Wethouders is gezonden. Naar aanleiding van dat rapport hebben Burgemeester en Wethouders den Raad eene memorie van antwoord en zelfs een nota van wijzigingen aangeboden. Spre ker meent dat het op den weg der commissie lag dit antwoord af te wachten. De commissie kon eerst daarna een bepaald voorstel doen, maar de weg daartoe is haar afgesneden doordien het punt op de agenda voor heden is geplaatst. Spreker heeft nu geen bezwaar deze wijze van behandeling te volgen, maar het verwijt dat de Commissie van Rapporteurs niet met een bepaald voorstel is gekomen, kan haar niet treffen, omdat zij niet in de gelegenheid is geweest zulks te doen. De Voorzitter is het niet eens met den heer Bertling. Er staat niet in het reglement van orde dat de rapporteurs moeten rapporteeren na de ontvangst van de memorie van antwoord. Het reglement schrijft voor dat het rapport der commissie een bepaald voorstel moet bevatten. Spreker is van oordeel dat deze wijze van behandeling zeer correct is en hij ziet dan ook niet in waarom die niet kan worden gevolgd. De heer Bertling is van oordeel dat, waar Burge meester en Wethouders eene memorie van antwoord geven en wijzigingen aanbrengen, de rapporteurs hun rapport niet vooraf kunnen opstellen. Dit zou een onvruchtbare manier van werken zijn. De heer Komter (wethouder) wijst erop dat deze manier van werken toch altijd is gevolgd. Het voorstel wordt in de secties behandeld en de rapporteurs bieden den Raad een voorstel aan dat het onderwerp van beraadslaging uitmaakt. Wanneer de rapporteurs nu waren begonnen met te zeggen dat zij, behoudens de voorgestelde wijzigingen, het voorstel van Burgemeester en Wethouders overnamen, dan was het een formeel voorstel van de Commissie van Rapporteurs. De zaak is echter niet erg belangrijk. De heer Boosman meent, dat zulks moeilijk zal gaan, omdat de rapporteurs in verschillende gevallen lijnrecht tegenover elkaar stonden. De heer G. W. Koopmans zegt dat er telkens wordt gesproken over de rapporteurs. Spreker, mede-rap porteur, heeft zijn collega's op de artikels 51 en 56 van het reglement van orde en de minder juiste wijze van handelen attent gemaakt. Hij wil dan ook niet den schijn op zich laden het reglement van orde niet te kennen. De beide andere rapporteurs zijn nog jong raadslid en zij dachten anders over de zaak dan spreker. Spreker heeft geen nota ingediend, omdat het hier slechts een vormkwestie betreft. Wanneer echter de Voorzitter niet op het minder juiste van de behandeling had gewezen, zou spreker zulks heb ben gedaan, opdat hij zou weten hoe in het vervolg te moeten handelen. Vroeger werden de rapporten voorgelezen of werd voorgesteld het rapport als ge lezen te beschouwen. Artikel 58 R. v. O. zegt boven dien wanneer het voorstel eener commissie geheel of gedeeltelijk wordt afgestemd, hoe er verder mee zal worden gehandeld. Daaruit blijkt de bedoeling nog beter. De Voorzitter wijst er op, dat men, zoolang het reglement van orde zoo luidt, het ook zoo moet toepassen. De heer Beekhuis heeft hooren zeggen dat dit een zaak van weinig belang is. Spreker is het niet eens met de heeren die er zoo over denken. Artikel 64 van het reglement vantorde is niet alleen een vorm kwestie. Neen, het is expres zoo geredigeerd, met de goede bedoeling de discussie te bekorten, doordat men, na behandeling in de sectie, uit het rapport een beter beeld krijgt van de zaak. Spreker vindt het dan ook bepaald jammer, dat het reglement van orde niet is toegepast. De heer Boosman heeft gezegd, dat er bij verschil lende onderwerpen een meerderheid en een minderheid is geweest en de rapporteurs zullen dus nu in open bare vergadering tegen elkaar gaan spreken. Spreker acht dit minder gewenscht. De wijze, waarop deze zaak nu zal worden behandeld, is niet goed. Spreker weet niet of en hoelang het uitstel kan lijden, maar indien het mogelijk is, zou hij de behandeling gaarne zien uitgesteld tot de volgende vergadering. De heer Haverschmidt vreest ook, dat deze zaak met te groote haast zal worden afgedaan, hoewel eene verordening, die eene belangrijke wijziging brengt in het heffen van een hoofdelijken omslag, er niet een is, die met een sneltempo mag worden behandeld. De sectiën worden slecht bezocht en ook het verslag van rapporteurs draagt de sporen van haastig bewerkt te zijn. Spreker ziet bijvoorbeeld geen melding gemaakt van het denkbeeld, dat te Haarlem met op één na algemeene stemmen is aangenomen, waarbij de be lastingschuldige het recht heeft zich met één cijfer in een bepaalde klas aan te geven. Spreker meent dat de rapporteur hiervoor wel iets gevoelde. Spreker had ook nog wel kennis willen nemen van de verordening te Deventer, die op dit gebied wel de meest moderne schijnt te zijn, maar de groote spoed geeft daarvoor geen gelegenheid. Doet de heer Beekhuis een voorstel tot verdaging, dan zal spreker hem daarin steunen. De heer Hiemstra wijst erop, dat in een vorige zitting door den heer Zandstra voor uitstel van be handeling is gepleit. Het eenige gevolg daarvan is geweest, dat er wat meer tijd is toegestaan voor het sectie-onderzoek. De meerderheid van den Raad heeft Burgemeester en Wethouders en de sociaal-democra tische raadsleden gedwongen het voorstel nu te be handelen. Waar deze leden zich voor die behandeling klaar hebben gemaakt, is er geen reden om nu de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 3