188 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Augustus 1913. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 10. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging der verordening betreffende den Burgerlijken Stand (Gemeenteblad 1904 no. 9) Bijlage no. 31). De beraadslaging wordt geopend. De heer G. W. Koopmans zegt dat de wijziging, zooals ook in de toelichting staat, wordt voorgesteld met het oog op de zondagsrust van de ambtenaren van den Burgerlijken Stand. Wanneer men evenwel het voorstel sub III leest, blijkt het, dat de Zondags rust weinig te beteekenen heeft. De ambtenaar moet toch aanwezig zijn, daar hem dit elk oogenblik kan worden verzocht. Dit verzoek nu moet hem tijdig worden overgebracht. Wat onder dit woord „tijdig" verstaan wordt, daaromtrent is geen bepaling gemaakt. Spreker zou daaromtrent dan ook gaarne eenige nadere toelichting erlangen. Ook is er in de toelichting sprake van buitengewone gevallen. Dat is spreker ook niet helder en hij zou ook daaromtrent gaarne worden ingelicht. De Voorzitter antwoordt dat de uitdrukking „tijdig" wel zoo zal worden geïnterpreteerd, dat de ambte naar gelegenheid heeft er kennis van te nemen, dat hij aanwezig moet zijn. Wat de buitengewone ge vallen betreft, dat zijn in het algemeen gevallen, waarbij het noodig is dat de aangifte op Zondag geschiedt. Het eenige voorbeeld dat spreker op het oogenblik invalt is, dat er bij begraven zoo'n groote haast kan zijn, dat aangifte op Zondag noodzakelijk is. Spreker weet op het oogenblik niet of er nog andere gevallen zijn, maar de mogelijkheid, dat een ambtenaar van den Burgerlijken Stand aanwezig moet zijn, kan zich voordoen. De heer G. W. Koopmans is door de uitlegging van den Voorzitter niets wijzer geworden. Hij geeft toe dat het moeilijk is te bepalen wat onder tijdig moet worden verstaan, maar heeft het recht te vragen wat ermee wordt bedoeld. Wat de uitlegging omtrent de dringende omstandigheden aangaat, als er een lijk wordt gevonden dat door vergevorderden staat van ontbinding direct moet worden begraven, zal de Justitie zich daar wel mee bemoeien. Spreker blijft erbij dat de wijziging der verordening den ambtenaar van den Burgerlijken Stand niet veel zal geven. Spreker heeft alleen nadere toelichting gevraagd met het oog op de uitvoering der verordening door dien ambtenaar. De Voorzitter wijst erop, dat de heer G. W. Koop mans zich de zaak verkeerd voorstelt. De verorde ning slaat niet op gevallen, waarmee de Justitie te maken heeft. Spreker gelooft niet dat de redactie in de toepassing bezwaar zal opleveren. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om, naar aanleiding van door den Minister van Binnenlandsche Zaken gemaakte opmerkingen, met intrekking van de raadsbesluiten van 29 April 1913 no. 135"/67 en no. 135R/68 opnieuw vast te stellen een verordening op de heffing eener bijzondere belasting wegens den aanleg van een riool in den Stienserweg en een op de invordering dier belasting (Bijlage no. 30). Achtereenvolgens worden de verordeningen eerst artikelsgewijs, daarna in haar geheel met algemeene stemmen vastgesteld. 12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om op den voet der betrekkelijke verordening gemeentebladen 1909 no. 32 en 1913 no. 13) met de gemeente Rauwerderhem eene gemeenschappelijke regeling aan te gaan omtrent de toelating van kinderen uit die gemeente tot openbare lagere scholen alhier. Dit voorstel luidt als volgt Bij ons college is ingekomen een schrijven van het gemeentebestuur van Rauwerderhem, houdende verzoek te willen medewerken tot de totstandkoming eener gemeenschappelijke regeling omtrent de toelating van kinderen uit die gemeente tot openbare lagere scholen alhier, op den voet van de in Uwe vergadering van den 28en December 1909 (gemeenteblad no. 32 van dat jaar) vastgestelde verordening, zooals deze nader is gewijzigd (gemeenteblad no. 13 van 1913). Waar reeds met onderscheidene naburige gemeenten eene dergelijke regeling getroffen is, bestaat er bij ons geen bezwaar die ookmet de bovenbedoelde gemeente aan te gaan. De bij artikel 121 der gemeentewet bedoelde machtiging is reeds door Gedeputeerde Staten der provincie Friesland verleend bij besluit van 24 Juli 1913, no. 17, 2e afdeeling. Wij hebben derhalve de eer U voor te stellen te besluiten met ingang van den dag waarop dit besluit door Gedeputeerde Staten zal zijn goedgekeurd aan te gaan op den voet van de verordening, houdende bepalingen waarop kunnen worden aangegaan gemeenschappelijke regelingen met naburige gemeenten omtrent de toe lating van kinderen uit die gemeenten tot openbare lagere scholen te Leeuwarden, eene gemeenschappelijke onderwijsregeling met het gemeentebestuur van Rauwerderhem, waartoe bij besluit van Gedeputeerde Staten der provincie Friesland van 24 Juli 1913, no. 17, 2e afdeeling, bereids machtiging is verleend. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. o c 13. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot aanvulling der verordening, regelende de politie op den invoer, vervoer, verkoop en de keuring van vleesch, visch en garnalen (gemeenteblad 1913 no. 18) (Bijlage no. 34). Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 14. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot aan vulling der verordening van politie op het leggen van schepen en op de scheepvaart in de gemeente Leeuwarden (gemeente bladen nos. 20 van 1911 en 17 van 1912) (Bijlage no. 33). De beraadslaging wordt geopend. De heer G. W. Koopmans leest in de verordening: „Het is verboden van een stoomboot of motorboot, „zonder dat deze zich voortbeweegt, de schroef of „raderen in beweging te brengen of te houden binnen „een afstand van 2 meter uit den wal". Spreker opponeert tegen de woorden: „zonder dat deze zich voortbeweegt". Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Augustus 1913. 189 Men wil n.l. voorkomen dat een boot de schroef binnen een afstand van 2 meter van den wal laat draaien. Wan neer nu een boot door boomen in beweging wordt gebracht, mag de schroef wel draaien al is de afstand uit den wal nog geen 2 meter. De bedoeling is het ondermijnen der wallen te voorkomen en dat doel wordt niet bereikt door deze bepaling te maken. Wan neer evenwel de woorden„zonder dat deze zich voortbeweegt" worden weggelaten is de zaak zuiver gesteld. De heer J. Koopmans ziet eenig bezwaar in het weglaten dier woorden. Moet de boot dan twee meter uit den wal worden gebracht voordat men de schroef mag doen draaien? Er zijn kanalen, die niet de breedte hebben om aan weerszijden die ruimte over te laten, wanneer het de groote booten betreft, die meer dan 5 meter breedte hebben. Of is het de be doeling, dat de schroef 2 meter uit den wal moet zijn? Dan zullen deze booten nog aan den wal lig gende de schroef in beweging mogen zetten. En hoe zal men eene overtreding kunnen constateeren? Het zal zeer moeilijk zijn den juisten afstand te schatten. Spreker acht het voorstel zeer onpractisch, al ge looft hij dat de uitvoering in werkelijkheid wel wat zal meevallen. De Voorzitter is van oordeel, dat de heeren, die gesproken hebben, geen juiste voorstelling van de zaak hebben en misschien komt dat doordat de toelichting iets onduidelijk is. Spreker doet opmerken dat de bepaling voorname lijk gericht is tegen de kleine bootjes, omdat de groote booten niet doen wat verboden zal worden. De kleintjes toch laten de schroef dikwijs op een bepaalde manier in beweging, zonder dat de boot er door voortbewogen wordt en dat ronddraaien van die schroef is voor de wallen buitengewoon schadelijk. Wanneer een boot vertrekt of aankomt met een zich bewegende schroef hindert dat niet zooveel. De bepaling van 2 M. uit den wal is dan ook voorgesteld om chicanes te voor komen ten opzichte van de vraagwanneer ligt men aan den wal of in het vaarwater, maar de bedoeling is in het algemeen als een boot aan den wal ligt. Men wil dan ook alleen optreden tegen de bestuurders van booten, die aan den wal liggende, de schroef laten draaien. De heer J. Koopmans: het slaat dus alleen op booten die vastgemeerd liggen en er wordt dus verondersteld dat ze in beweging zijn zoodra ze los zijn. De Voorzitter antwoordt bevestigend en wijst er op dat hij niet gelooft dat het voorkomt, dat een boot, die midden in de vaart ligt, de schroef laat draaien. Bovendien hindert dat ook minder. De heer G. W. Koopmans zou het woord niet hebben gevoerd als in de toelichting had gestaan wat do Voor zitter nu heeft medegedeeld. Eiken Vrijdag kan men zien dat aan den wal liggende booten de schroef laten draaien en spreker vindt het uitstekend, dat men dit wil tegengaan. Spreker begrijpt nu de bedoeling en vindt de voorgestelde wijziging noodig. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 15. Voortzetting der behandeling van het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot opnieuiv vaststelling van het reglement op het bestuur der Stads-Armenkamermet de den 12 Augustus l.l. ingediende motie-Berghuis en de amendementen van den heer Zandstra (Bijlagen nos. 26, 29 en 35 van 1913). De Voorzitter deelt mede dat hierbij in behandeling komen de amendementen van den heer Zandstra en het nader voorstel van Burgemeester en Wethouders. Spreker wil met betrekking tot dit laatste voorstel eene mededeeling doen n.l. deze, dat de bedoeling van Burgemeester en Wethouders dezelfde is als die van de voogden, om door opneming van een blanco artikel de mogelijkheid te scheppen binnen de uiterste grenzen der wet het instituut van buurtbezoekers of het Elber- feldsche stelsel in te voeren. De voogden echter zijn van meening dat in de redactie van Burgemeester en Wethouders een vingerwijziging ligt opgesloten, dat de beslissing omtrent het verleenen en uitreiken van ondersteuning aan de buurtbezoekers wordt toegekend. Dat is niet de bedoeling van Burgemeester en Wet houders en het kan ook uit de letter der redactie niet worden opgemaakt, want er staat „de beslissing omtrent het verleenen en de uitreiking „van de in artikel 25, 2e lid, bedoelde ondersteuning, „alsmede het toezicht op de ondersteunden kan worden „opgedragen aan de buurtbezoekers." Spreker heeft gemeend deze mondelinge toelichting te moeten geven, omdat de voogden van oordeel zijn, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders verder gaat dan het hunne en dit is niet de bedoeling. Hij opent de algemeene beraadslagingen. De heer Zandstra moet zich de vrijheid permitteeren terug te treden in de algemeene beraadslagingen. Hij wijst er op dat het Burgerlijk Armbestuur tot nu toe volkomen vrij was in de wijze, waarop het onderzoek werd georganiseerd. Thans schrijft art. 21 der Armenwet uitdrukkelijk voor dat in het reglement het „onderzoek" en het „toezicht" op de bedeelden moet worden geregeld. Bij dit reglement kan de beslissing omtrent de onder steuning, de uitreiking der ondersteuning en het toe zicht op de ondersteunden worden opgedragen aan armbezoekers onder bevoegdheid van het Burgerlijk Armbestuur, om zulk een beslissing voor de armbe zoekers te wijzigen of te niet te doen. Hieruit blijkt dat aan de armbezoekers een belang rijke rol is toegedacht. En zeer terecht. Wil men, dat op den duur de Armen wet en hare organen zich zullen inleven in de nooden van het armste deel des volks, wil men dat in de arbeiders klasse, zoolang de sociale wetgeving niet in die nooden ten volle voorziet, de afkeer van de armenzorg en hare instellingen zal verdwijnen, dan zal zulks voor een groot deel afhankelijk zijn van de wijze waarop men de armen met het Burgerlijk Armbestuur in aanraking brengt, waarop men hen behandelt, hen toespreekt, controleert en hun vertrouwen wint. Om den ondersteunde het vertrouwen bij te brengen dat het volstrekt niet vernederend is om, wanneer hij niet in staat is voor zich en de zijnen het brood te verdienen, gedurende dezen tijd door de gemeenschap te worden gealimenteerd, dat kan men het best bereiken door hem te doen bezoeken door iemand, die het arbeidersleven uit eigen ondervinding kent, iemand, die als gelijke tot hem komt om een wettelijken plicht te vervullen en die door zijn kennis van arbeiders toestanden ook beter in staat is te controleeren en te beoordeelen hoe de situatie is. Daardoor zal men de Armenwet meer populair maken en haar een meer sociale uitwerking geven. Spreker heeft bij de vorige behandeling van het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 3