190 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Augustus 1913.
reglement al gewezen op het Straatsburger stelsel,
welke instelling in de laatste jaren zoo'n buitengewoon
gunstigen naam heeft verworven en welk stelsel ge
bouwd is op den grondslag als regelberoepsarmbe
zoekers, die uit de ontwikkelde arbeiderskringen ge-
recruteerd zijn. Men heeft daar door het betrekken van
het arbeiderselement in de armenzorg een geheel
ander gedrag der armen gekregen. Thans gaan ze
toch zonder schroom naar het daarvoor aangewezen
gemeentebureau om inlichtingen te verschaffen omtrent
hun toestand.
Voor de controle heeft juist dit stelsel zulke uit
nemende resultaten opgeleverd. Spreker wil hiermee
niet zeggen dat niet ook personen uit de kringen der
bourgeoisie in de gemeentelijke armenzorg een zeer
nuttige taak zouden kunnen verrichten.
Het is toch waar dat tal van personen niet alleen
materieelen, maar ook moreelen steun, verheffing,
voorlichting en raad noodig hebben. Daaraan kunnen
menschen uit alle maatschappelijke kringen medewer
ken, daar dit volkomen afhangt van de wijze, waarop
men het vertrouwen van den arme wint en moreelen
invloed op hem uitoefent. Op dit gebied nu kunnen
vrouwen zoo'n nuttige taak verrichten. Van de keuze
en de positie van de armverzorgers hangt zoo ge
weldig veel af voor de ontwikkeling van de goede
en nieuwe elementen in de wet.
Spreker is het daarom volkomen eens met Burge
meester en Wethouders dat het beter is hoofdstuk 5
niet te doen herleven.
Art. 69 van hoofdstuk V laat reeds zien dat het
thans bestaande stelsel van buurtbezoekers niet kan
voldoen. Daarin toch wordt de positie dezer menschen
omschreven als van ondergeschikte waarde, want er
staat, dat de voogden te hunner voorlichting omtrent
het verleenen van onderstand worden bijgestaan door
eene commissie van buurtbezoekers en de naam geeft
de positie dan ook juist aan. Beter zou het dan ook
zijn er armbezoekers van te maken, waarbij de positie
•dan tevens in belangrijkheid moet toenemen.
Om dit nader te verduidelijken verzoekt spreker
iets omtrent het Eiberfeldsche stelsel in het midden
te mogen brengen.
Zooals het feestbericht naar aanleiding van het
50-jarig bestaan der Eiberfeldsche armverzorging zegt,
beoogt het stolsel„hulp van mensch tot mensch".
Er moet rekening worden gehouden met de eigen
schappen en den toestand van elk individu afzonderlijk,
er moet decentralisatie zijn en vrijheid van beweging
gelaten worden aan de commission van armverzorgers
en aan eiken armverzorger afzonderlijk. De verzorger
zal den aan zijne hoede toevertrouwde behoeftigen
als een vriend ter zijde moeten staan en met de
juiste middelen moeten te rade gaan. Het stelsel
eischt dus veel van den verzorger, maar aan dezen
moet dan ook niet de eenvoudige rol van bijstander
worden toebedeeld. De armverzorgers zijn het toch die
de hulpbehoevendheid moeten beoordeelen. Dat oordeel
wordt niet verkregen door een schriftelijk bericht of door
mededeelingen van derden, neen het kan slechts ge
vormd worden door onmiddellijke nasporingen der om
standigheden waarin een behoeftige leeftdoor in
lichtingen, die zijn huiselijke omstandigheden, zijn
geheele wezen betreffen. Bovendien moet de arm
verzorger den behoeftige oog in oog zien om een
persoonlijken indruk van hem en zijn gezin te krijgen
en zich een goed oordeel te kunnen vormen over de
wijze, waarop moet worden geholpen. Hij moet daar
door te weten komen welke bijzondere middelen moeten
worden aangewend, en dan moet de helper de hulp weer
verschaffen in onmiddellijke betrekking met hem, die
geholpen moet worden. Dat noemt men in het
Eiberfeldsche stelsel „hulp van mensch tot mensch",
niet als één der manieren, waarop men in de ver
zorging der behoeftigen kan voorzien, maar als de
eenige goede manier. Spreker zal niet trachten hoofd
stuk V te ontleden. Wat door hem is aangevoerd
acht hij voldoende om aan te toonen, dat dit hoofd
stuk in dit opzicht zeer vaag is en dat het niet moet
blijven bestaan zooals het thans is. Spreker acht
het beter een algemeene formule in de verordening
op te nemen, in afwachting dat eene nadere uitwerking
de mogelijkheid opent tot betere armverzorging in de
richting van het Eiberfeldsche stelsel.
Spreker acht het noodzakelijk dat Burgemeester en
Wethouders eene nadere regeling der organisatie
zullen ontwerpen en die binnen niet al te langen tijd
aan den Raad ter goedkeuring zullen aanbieden. Deze
nadere regeling toch zal een zeer belangrijke zaak zijn.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling.
Artikel I wordt met algemeene stemmen onver
anderd vastgesteld.
Aan de orde is artikel Ibis, het voorstel van
Burgemeester en Wethouders tot wijziging van artikel
2 van het reglement.
De heer Zandstra heeft op art. 2 een amende
ment ingediend. Hij meent dat dit eerst kan worden
behandeld.
De Voorzitter denkt nu het amendement-Zandstra
te behandelen. Men kan bij het redigeeren der ver
ordening altijd zien wat beter is, dat dit, of het
artikel van Burgemeester en Wethouders voorgaat.
De heer Zandstra wijst er op dat in de toelichting
van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
staat„hetzij eene algemeene formule in de ver
ordening op te nemen, die, in afwachting van hare
„nadere uitwerking, de mogelijkheid van het instellen
„van het buurtbezoekersinstituut schept en de organi
satie daarvan aan een nadere regeling van Burge
meester en Wethouders overlaat".
Spreker heeft echter tegen de door den Voorzitter
voorgestelde wijze van behandeling geen bezwaar,
maar meent dat de organisatie in het reglement moet
worden vastgelegd.
De Voorzitter is het met de heeren eens dat een
dergelijke regeling thuis behoort in het reglement, dat
door den Raad wordt vastgesteld.
Met het oog op den spoed echter, die deze zaak
thans eischt, is het gewenscht haar nu zoo te behan
delen, dat Burgemeester en Wethouders een regeling
kunnen ontwerpen, waarmede zij te zijner tijd bij
den Raad komen.
De heer Hiemstra zegt dat het toch de bedoeling
is van Burgemeester en Wethouders om met een voor
stel dienaangaande bij den Raad te komen. Hij heeft
er niets tegen de regeling nu geheel uit het regle
ment weg te laten en af te wachten het voorstel van
Burgemeester en Wethouders. Hij hoopt echter dat
dit voorstel zoo spoedig mogelijk komt.
De Voorzitter wijst erop dat het slecht gaat in de
verordening alles weg te laten wat op het Eiberfeld
sche stelsel betrekking heeft. De motie toch spreekt
duidelijk dat dit stelsel erin moet worden opgenomen.
Er is geen bezwaar tegen het weglaten, wanneer er
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Augustus 1913. 191
overeenstemming bestaat dat er bij dit artikel een
poging zal worden gedaan om het Eiberfeldsche stel
sel in te voeren.
Burgemeester en Wethouders kunnen dan voor-
loopig een organisatie invoeren, om, als deze eenigen
tijd heeft gewerkt, met een voorstel bij den Raad te
komen ten einde het instituut, wanneer het aan de
verwachtingen voldoet, in het reglement vast te leggen.
De heer Zandstra vraagt of hij het goed begrijpt
dat het de bedoeling is eene voorloopige regeling bij
wijze van proef in te voeren en dat Burgemeester
en Wethouders dan later met een volledig voorstel
zullen komen om het stelsel voor goed in te voeren.
De heer Hiemstra meent dat reeds een proef is ge
nomen met het systeem van vrijwillige buurtbezoekers
en dat dit het is door de voogden zelf erkend
fiasco heeft geleden. Ook nu zal er derhalve van die
proef met hetzelfde systeem niets terecht komen.
De heer Zandstra heeft echter in zijn amendement
gesproken van armbezoekers en bij bedoelt daarmee
bezoldigde menschen. De proef, die Burgemeester en
Wethouders willen nemen, is dan ook anders dan door
den heer Zandstra is voorgesteld.
Spreker zou dan ook in overweging willen geven
om, als het blijkt dat het Eiberfeldsche stelsel zooals
Burgemeester en Wethouders het willen, niet deugt,
na te gaan of het ook wenschelijk is betaalde arm
bezoekers aan te stellen. Hij wil de verordening aan
nemen en aan Burgemeester en Wethouders de nadere
regeling overlaten. De voogden stellen zich op het
standpunt dat zij beter op de hoogte zijn dan de Raad
en hebben erkend dat de proef met het Eiberfeldsche
stelsel fiasco heeft geleden. Het geeft dus niets om
die proef nog eens te nemen, want het resultaat zal
hetzelfde zijn, n.l. er zal niets van terecht komen.
Spreker wil daarom, zooals gezegd, de verordening
nu aannemen en Burgemeester en Wethouders uit-
noodigen, met een voorstel te komen in den geest,
welke in het amendement-Zandstra is neergelegd.
De Voorzifter begrijpt niet hoe de heer Hiemstra
tot de conclusie komt, dat er een proef zal worden
genomen op dezelfde wijze als die, welke reeds ge
nomen is. Burgemeester en Wethouders willen de
vroeger gevolgde manier juist niet. Er is een amen
dement ingediend tot uitbreiding van het getal be
zoldigde armbezoekers. Wanneer de heer Hiemstra
op de hoogte is met het Eiberfeldsche stelsel weet
hij, dat in dit systeem niet met bezoldigde armbe
zoekers wordt gewerkt.
De vier kenmerken van het stelsel toch zijn zie
Miinsterberg, das Elberfelder System -individu-
eele behandeling, districtssysteem, decentralisatie en
onbezoldigde armbezoekers. Als uiterste noodzake
lijkheid worden deze menschen met een bezoldigden
armbezoeker aangevuld. Wanneer nu de Raad besluit
tot invoering van het Eiberfeldsche stelsel is daarmee
niet gezegd dat Burgemeester en Wethouders een
proef zullen herhalen, die reeds eenmaal fiasco ge
leden heeft. Dat behoeft niet want er zijn nog
andere manieren, waarop het stelsel kan worden
toegopast. Als Burgemeester en Wethouders echter
zouden komen met een voorstel tot het aanstellen
van bezoldigde armbezoekers, zouden zij vierkant
handelen tegen het besluit van den Raad.
De heer Hiemstra„er is gezegdals de motie wordt
aangenomen zitten wij aan het Eiberfeldsche stelsel
vast". De Voorzitter heeft toen gezegd dat men alleen
vast zat aan eene verordening in den geest van het
stelsel. Vrijwillige armbezoekers mag nu een kenmerk
zijn van het Eiberfeldsche stelsel, het stelsel is het niet.
Wanneer echter Burgemeester en Wethouders meenen
dat er nog een andere methode is, waarop het stelsel
kan worden uitgevoerd, dan zal spreker zich thans
bij hun voorstel neerleggen en afwachten.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Aan de orde is het amendement van den heer
Zandstra op artikel 2 (oorspronkelijk art. Ibis, door het
nader voorstel van Burgemeester en Wethouders Iter).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Haverschmidt begrijpt niet dat iemand, die
het Eiberfeldsche stelsel wenscht, uitbreiding wil geven
aan het getal armbezoekers.
Voor spreker is het een bewijs dat de voorsteller
geen groote verwachting heeft van den arbeid der
buurtbezoekers.
Daarvoor is natuurlijk alle reden.
Het Eiberfeldsche stelsel eischt een groot aantal
buurtbezoekers met niet meer dan 6 of 8 gezinnen
voor ieders rekening, en nu leerde de ervaring dat,
de goede daargelaten, geen 185 personen te vinden
waren die met de noodige toewijding hun taak ver
vulden.
Dit is de hoofdreden van het échec van het stelsel.
Daarom doe men 't een of 't ander.
Wil men 't Elberfelder stelsel en dus buurtbezoe
kers, dan geen uitbreiding van armbezoekers, die 't
eigenlijke werk zullen doen.
De heer Zandstra zal over de geschiedenis der arm
verzorging, vooral wat betreft het Eiberfeldsche stelsel,
niet uitweiden. Die is genoegzaam bekend. Spreker
is het niet met den heer Haverschmidt eens, dat er
hier niet zooveel menschen zijn te vinden die zich
aan die armverzorging zullen willen wijden. In Straats
burg is dit toch wel het geval. Het moeten natuur
lijk menschen zijn die naar eigen believen over hun
vrijen tijd kunnen beschikken en men kan daarom
dan ook geen arbeiders, die in loondienst zijn, voor
die taak gebruiken. Daarom heeft spreker voorge
steld een of meer bezoldigde armbezoekers aan te
stellen en een of meer hulpbezoekers, die naast de
armbezoekers werkzaam zijn om behulpzaam te wezen
bij het bezoek, de controle enz. Spreker weet wel
dat het Eiberfeldsche stelsel gebouwd is op vrijwil
lige armbezoekers, in tegenstelling van het Straat-
burgsche systeem, waar men den beroepsarmbezoeker
heeft. Hij wil het door zijn voorstel mogelijk maken
dat men in een of beide richtingen werkt en meent,
dat het wel nuttig is studie te maken van de ver
schillende stelsels en vooral het Straatburgsche is die
studie waard. Het is kolossaal hoe verheffend dit op
de armen werkt. Het was spreker dan ook niet doen
lijk om in zoo'n korten tijd met voorstellen te komen
maar hij meent door zijn voorstel zijn doel toch wel
te bereiken. Hij acht het voorloopig voldoende er
één beroepsarmbezoeker bij aan te stellen en dezen
te instrueeren hoe hij heeft te werken. Spreker is
van oordeel dat er wel armbezoekers te vinden zullen
zijn, waar de nieuwe Armenwet, in plaats van een
politiemaatregel te zijn, wil helpen tot de zedelijke
verheffig der armen.
De heer van Messel doet opmerken dat, waar de