192 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Augustus 1913. De Voorzitter deelt mede dat de heer Zandstra diens amendement heeft ingetrokken. Het maakt derhalve geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer Hiemstra meent dat de zaak nu anders is dan straks. Het thuis brengen der bedeeling is afgescheiden van eenig systeem. Er is dan ook geen reden om het in te trekken. De kamertjes zijn er, maar de grootste helft staat leeg, want de menschen willen er niet in. Zoo is het ook nu. De armvoogden adviseerendoe het niet, want de menschen willen het niet weten voor de buren bij ziekte vraagt men ons de bedeeling te bewaren en de armbesturen doen het ook niet. Spreker houdt zich ook thans aan het advies van de voogden. De heer Zandstra is natuurlijk van een ander ge voelen. Hij heeft in de toelichting reeds gezegd dat de bedeeling, zooals die nu geschiedt, een vernederend karakter draagt. De bedeelden komen te zamen bij de armenkamer en de menschen, die er zich niet thuis gevoelen, schamen zich meer dan wanneer hun de bedeeling thuis was bezorgd. Wanneer men dan ook de zedelijkheid wil bevorderen en de eer van den arbeider hoog houden, dan moet met het tegenwoordig systeem worden gebroken. Dat zal op den arme van zeer grooten invloed zijn. Bovendien is men, wanneer de bedeeling bezorgd wordt, zeker dat het geld in het gezin komt en kan men ook beter controle uit oefenen. De heer Hiesnstra acht de bezwaren der voogden tegen het amendement-Zandstra overdreven. In de stukken heeft spreker gelezen dat de Raad er niet veel van weet en dat de voogden alleen op de hoogte zijn. Spreker ziet in het thuis bezorgen der bedeeling een meer zachten vorm die ook ligt in de lijn van het Elberfeldsche stelsel, omdat daardoor de band tusschen de armverzorgers en den bedeelde nauwer wordt toegehaald. Op het platteland, met armmeesters, wordt het bedrag der bedeeling ook thuis bezorgd, evenals hier ter stede van wege Gereformeerde arm besturen. Het blijkt dus wel mogelijk, is een zachter vorm van bedeeling en meer in den geest van het raadsbesluit. Spreker dringt op aanneming van het amendement-Zandstra aan. De heer Zandstra is naar aanleiding der verklaring van den Voorzitter en het door de heeren van Messel en Hiemstra gesprokene overtuigd, dat het beter is zijn amendement in te trekken en deelt mede dat hij zulks doet. De heer J. Koopmans vraagt of het niet beter is ook dit amendement in te trekken. Het staat toch in nauw verband met het stelsel van de buurtbezoe- kers en daarom kan de indiening van het amende ment voorloopig wel worden opgeschort. De heer Lautenbach is het in theorie met den heer Zandstra eens. De praktijk, die spreker heeft meege maakt, heeft hem echter anders geleerd. Wanneer men toch een bepaald steegje telkens op denzelfden dag ingaat, bereikt men juist het tegenovergestelde van wat men wil. Alle gordijntjes worden wegge schoven en er wordt gezegdo, daar of daar wordt weer wat gebracht. Het geld kan wel door de buurt- bezoekers worden thuisgebracht, maar ze moeten niet altijd precies op Maandag komen, ook b.v. eens op Vrijdag. Dan heeft men meteen beter contóle over de bedeelden. De heer Zandstra voelt geen behoefte om zijn amendement in te trekken en hij denkt er te minder aan, omdat in het voorstel van Burgemeester en Wet houders staat, dat de beslissing omtrent het verleenen en uitreiking van ondersteuning lean worden opgedra gen aan de buurtbezoekers. Wanneer het Elberfeld sche stelsel bestaat, dus wanneer de ondersteuning Raad zich zooeven bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders heeft neergelegd en dus de regeling aan dat college heeft overgelaten, naar spreker's meening het amendement van den heer Zandstra nu geen recht van bestaan meer heeft. De heer G. W. Koopmans wil even toelichten waarom het Elberfeldsche stelsel fiasco heeft geleden. Er is gezegd dat de vrijwillige buurtbezoekers geen vol doende toewijding bezaten, maar spreker heeft in de vorige vergadering duidelijk doen uitkomen dat de oorzaak was te vinden in het feit, dat men als buurt- bezoeker niet kon doen wat men graag wenschte en wat noodig was. Nu de wet meer gelegenheid geeft zulks te doen is deze kwestie van de baan en kan het Elberfeldsche stelsel opnieuw worden toegepast. Hij meent dan ook dat de vrijwillige buurtbezoekers evenveel toewijding zullen toonen als de betaalde. Waar nu aan Burgemeester en Wethouders een onder zoek in die richting is opgedragen, moet de Raad af wachten met welke voorstellen dit college zal komen. De heer Hiemstra is het met de heeren eens dat de heer Zandstra na de gevallen beslissing over het voorstel van Burgemeester en Wethouders zijn amen dement moet intrekken, hoewel hij het met de moti veering van den heer G. W. Koopmans niet eens is. Het heeft een schijn van waarheid dat vrijwillig werk zooveel mooier is dan betaalde arbeid, maar men moet niet vergeten dat de menschen, die uit de arbeidersklasse voortkomen en nauw verwant zijn aan de bedeelden, voor dat vrijwillig werk geen tijd hebben. De buurtbezoekers komen dus uit de gegoede klasse, zijn niet met de bedeelden bekend en genieten hun vertrouwen niet. De armen toch hebben meer ver trouwen in menschen uit hun eigen klasse, dan in die uit een hoogere en de eersten kennen het leven der bedeelden ook veel beter. Dat is een groot voordeel. Spreker geeft den heer Zandstra in overweging diens amendement in te trekken. Artikel II van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met algemeene stemmen vastge steld, evenals de artikelen IIIVIII. Aan de orde is artikel IX van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, wijziging van art. 26, met het amendement van den heer Zandstra. De beraadslaging wordt geopend. De heer Haverschmidt noemt dat thuis brengen van de bedeeling een goed bedoelde maatregel, die echter geen aanbeveling verdient. De Raad doet meer van die dingen tegen het advies der deskundigen. Spreker herinnert aan de kamertjes voor gehuwden in het armhuis, waartegen de oud-armvoogd Hartelust reeds waarschuwde. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Augustus 1913. 193 gaat van mensch tot mensch, wil dat zeggen dat hij, die is aangewezen om contact te zoeken met de be deelden, ook de bedeeling moet bezorgen. Waar men elders met dit stelsel zulke goede resultaten bereikt heeft, is het warm aan te bevelen. Mocht het blijken dat het niet lukt, wat spreker niet gelooft, dan kan men erop terugkomen. Spreker is echter overtuigd dat èn de voogden èn de bedeelden als de zaak goed wordt aangepakt eenmaal blij zullen zijn dat het er is. De heer Lautenbach vraagt of het in de bedoeling ligt van Burgemeester en Wethouders om bij hun stelsel de bedeeling door de buurtbezoekers te laten bezorgen. Is dit het geval dan zal hij vóór het amendementZandstra stemmen, anders niet. De Voorzitter verwijst den heer Lautenbach naar art. 2, waarin is uitgedrukt dat de beslissing omtrent het verleenen en de uitreiking der ondersteuning aan de buurtbezoekers lean worden opgedragen. Hoe het echter zal gaan, is Burgemeester en Wethouders zelf nog onbekend. De heer Menalda vraagt of het wel goed is dit artikel zoo aan te nemen, nu er een regeling te wachten is omtrent de buurtbezoekers, en of het niet beter is de 3e en 4e alinea weg te laten. De Voorzitter antwoordt dat dit geheel afhangt van de te maken regeling. Hij gelooft echter niet dat deze bepaling uit het reglement kan worden gemist, want dan is niet geregeld wie de bedeeling uitreikt en waar en wanneer zulks gebeurt. Het meest practische is dat het nu door de voogden geschiedt. Als de regeling volgens het Elberfeldsche stelsel komt, kan men altijd nog zien. De heer Msnalda had het over de beide laatste alinea's. Wat daarin staat was tot nu toe de taak der buurtbezoekers, welke thans op de voogden wordt overgedragen en spreker meent, dat dit voor de te ontwerpen regeling der buurtbezoekers een bezwaar kan opleveren. De heer Zandstra wijst er op dat deze bepalingen verband houden met art. 21 der Armenwet. Het amendement-Zandstra wordt verworpen met 11 tegen 7 stemmen. Vóór stemmen de heeren Hiemstra, Lautenbach, Tulp, Tiemersma, Zandstra, G. W. Koopmans en Vonck. Tegen de heerenWilhelmij, Beucker Andrese, Fransen, Schoondermark, Oosterhoff, van Messel, Feitz, Komter, Menalda, J. Koopmans en Haverschmidt. Artikel IX van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met algemeene stemmen vast gesteld. De heer Hartelust is inmiddels ter vergadering verschenen. Artikelen X en XI van het voorstel van Burgemeester en Wethouders worden met algemeene stemmen vast gesteld. Aan de orde is artikel XRis met het amendement- Zandstra, om een nieuw artikel Xlids in te lasschen. De beraadslaging wordt geopend. De heer Hiemstra zegt dat door de voogden tegen het amendement wordt aangevoerd, dat zij het niet noodig achten dat de Raad inzage krijgt van de be- deeldenlijst. Spreker gelooft niet dat de voorsteller dat vraagt, want hij heeft zijn voorstel niet ingediend omdat de voogden het noodig achten, maar omdat hij het zelf noodzakelijk oordeelt. Het argument der voogden is het eenige argument tegen het amendement. Het is niet sterk, neen, het is geen argument. Het blijkt wel dat er tegen die inzage geen bezwaar bestaat en er behoeft ook niet lang over te worden gesproken. Hij hoopt dat de Raad het voorstel zal aannemen. De heer Lautenbach vraagt wat de heer Zandstra met zijn voorstel bedoelt. Spreker veronderstelt dat de bedoeling is om te kunnen nagaan of A, B of C ook te veel of te weinig ondersteuning krijgt. Op een dorp, waar men de menschen allen kent, gaat dat wel, hier echter niet. In een kleine ker kelijke gemeente is het zelfs niet eens mogelijk. Men moet de omstandigheden der bedeelden kennen om daarover te oordeelen. De bepaling geeft dus niet veel. De heer Hiemstra antwoordt dat de bedoeling is om een algemeen overzicht te krijgen over de wijze, waarop de bedeeling plaats heeft, zonder in détails te tieden. De Raad kan toch pas een behoorlijk inzicht over de uitgaven bekomen, als hij inzage der bedeeldenlijsten krijgt. Spreker meent dan ook dat de heer Lautenbach, waar geen enkel argument tegen het voorstel is aangevoerd en de Raad recht heeft om te weten hoe de bedeeling plaats heeft, met plezier voor het amendement kan stemmen. De heer Zandstra heeft gezegd dat zijn amendement een uitvloeisel is van de Armenwet, welke zegt, dat de bedeelde ontvangt het noodzakelijke voor levens onderhoud. Onder de oude wet werd bedeeld om de menschen voor den hongerdood te bewaren of werd hun wat in de handen gestopt, opdat zij zich niet aan eens anders goed zouden bezondigen en dat was dan ook meer een politiemaatregel. Dat systeem heeft afgedaan en nu moet de Raad ook kunnen nagaan of de bedeeling goed is en pas door inzage van de bedeeldenlijsten komt hij op de hoogte van den toestand. De heer Lautenbach zegt dat het in een kleine kerkelijke gemeente al niet mogelijk is. Dat lijkt vreemd, waar in Rotterdam en Amsterdam de lijsten ook aan den Raad worden overgelegd. Spreker meent dan ook dat het noodzakelijk is dat zulks ook hier gebeurt. Spreker weet wel dat het een zaak is, die den Raad wordt toevertrouwd en die hij geheim heeft te houden, maar hij heeft al zooveel geheim te houden dat dit er nog wel bij kan. De Raad moet het geld aan de armvoogden toestaan en hij moet daarom ook weten wat ermee gebeurt. En dat kan hij niet weten als hij geen inzage van de lijsten krijgt. De heer Lautenbach is blijkbaar wat onduidelijk geweest. Hij heeft gezegd dat het in een kleine kerkelijke gemeente zelfs niet mogelijk is, maar heeft bedoeld dat het voor den buitenstaander niet mogelijk is een oordeel over dergelijke lijsten te vellen. Telkens als zoo'n buitenstaander toch een opmerking maakt, blijkt het dat hij niet op de hoogte is. Wan neer de heer Zandstra inzage der lijsten wil om over het systeem te oordeelen is het iets anders, maar dat staat niet in zijn amendement, doch daarvoor is de lijst van namen niet noodig.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 5