194 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Augustus 1913. Zelfs een ideaal lid van den Raad zal nooit kunnen beoordeelen of A, B of C te veel krijgt of niet. De heer Haverschmidt zegt dat het den schijn heeft alsof er iets geheimzinnigs steekt in die toekenning van bedeeling. Dit is volstrekt niet het gevalde Armenraad krijgt immers inzage van de bedeelingslijst en dat is voor spreker voldoende. Het ter visie liggen voor den Raad dient alleen ter bevrediging van nieuwsgierigheid en heeft niet het minste nut. Spreker is dus tegen het amendement. De heer J. Koopmans stelt zich den toestand geheel anders voor, wanneer Burgemeester en Wethouders aan hun voornemen gevolg zullen hebben gegeven. De buurtbezoekers kunnen dan geheel op de hoogte komen van de regeling der bedeeling, wat met de leden van den Raad niet het geval is. En dit be hoeft ook niet. De heer Lautenbach heeft gelijk, waar hij zegt, dat bij de kerkelijke gemeente de finesses bij den kerkeraad blijven, en de leden der gemeente daarvan niets gewaar worden. Ook spreker is lid van een kerkeraad, waar juist zoo wordt gehandeld. Het zou ook niet kiesch zijn de uitkeeringen te publiceeren. Indien het stelsel van buurtbezoekers wordt ingevoerd, wordt er al voldoende publiciteit aan de détails gegeven. Hij zal daarom tegen het amendement stemmen. De heer Hiemstra (met verlof der vergadering voor de derde maal het woord erlangend), zegt dat het natuurlijk is dat men, om het systeem van bedeeling te leeren kennen de bedeeldenlijsten moet inzien. Nu kan men van dat systeem niets te weten komen. De Voorzitter doet opmerken dat de Raad niet lean, maar ook niet mag beoordeelen of er te veel dan wel te weinig wordt bedeeld. De heer Hiemstra zegt dat door de voogden geen enkel argument tegen het amendement is aangevoerd. Dat is niet juist. Zij beroepen zich op art. 30. Volgens art. 30 der Armen wet is de beslissing over alle ondersteuningen opge dragen aan het Armbestuur en de Raad moet alleen een reglement vaststellen en de begrooting en reke ning goedkeuren. Over de bedeeling zelf heeft hij niets te zeggen, zoodat hij aan de lijst niet veel heeft. En in 1909 èn in 1911 het voorstel schijnt om de twee jaar ter tafel te komen is respectievelijk met 147 en 179 stemmen besloten hetzelfde voor stel niet in overweging te nemen. Spreker ontraadt de aanneming van het amendement. De heer Zandstra is nog niet bekeerd. Wat in Rotterdam en Amsterdam en op het platteland ge beurt, kan hier ook geschieden. Waar de nieuwe wet geheel anders is dan de oude en de Raad mede verantwoordelijk is voor de uitvoering der armver zorging, moet hij ook kunnen beoordeelen of het Burgerlijk Armbestuur voldoet aan de eischen die de wet stelt. Hij kan dat zonder inzage der bedeelden- lijsten niet doen. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendementZandstra wordt verworpen met 15 tegen 4 stemmen. Vóór stemmen de heerenHiemstra, Tiemersma, Zandstra en G. W. Koopmans. Tegen de heerenWilhelmij, Beucker Andreae, Fransen, Lautenbach, Tulp, Schoondermark, Oosterhoff, van Messel, Feitz, Komter, Menalda, J. Koopmans, Haverschmidt, Vonck en Hartelust. De artikelen XIbisXIX van het voorstel van Burgemeeester en Wethouders worden met algemeene stemmen vastgesteld. Aan de orde is het amendementZandstra om in het ontwerp van Burgemeester en Wethouders een nieuw art. XIXfas in te lasschen (wijziging van art. 68a). De beraadslaging wordt geopend. De heer van Messel geeft den heer Zandstra in overweging dit amendement in te trekken, in verband met de beslissing door den Raad ten opzichte van art. 2 genomen. De heer Zandstra gelooft ook dat het voorzichtiger is het amendement in te trekken en gaat daartoe over. De Voorzitter deelt mede dat de heer Zandstra diens amendement heeft ingetrokken. Het maakt derhalve geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Art. XX van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met algemeene stemmen vastgesteld. Aan de orde is art. XXI met het amendement van den heer Zandstra. De beraadslaging wordt geopend. De Voorzitter wijst erop dat het eerste lid van het amendement betrekking heeft op de meerdere arm bezoekers, terwijl het beter is het laatste in verband met de beslissing, bij art. 2 genomen, weg te laten. Spreker geeft den heer Zandstra in overweging deze beide leden van het amendement in te trekken. De heer Zandstra is ook van oordeel dat het eerste lid op grond van art. 2 kan vervallen, terwijl dit bij nader inzicht blijkt ook het geval te zijn met het laatste. Deze beide alinea's trekt spreker in, maar hij handhaaft zijn amendement betreffende het houden van een rijwiel. De Voorzitter deelt mede dat de heer Zandstra het 2e lid van zijn amendement handhaaft, maar de beide andere intrekt in afwachting van de door Burge meester en Wethouders voor te stellen nadere regeling. Deze maken derhalve geen onderwerp van bespreking meer uit. De heer van Messel geeft Burgemeester en Wet houders in overweging om dit gedeelte van het amen dement over te nemen, daar de voogden ook in ge lijken zin adviseeren. De heer Oosterhoff (wethouder) moet zich daartegen verklaren, daar men op die manier misschien uiterst geschikte menschen, die om de een of andere reden niet mogen wielrijden, van de betrekking zou uitsluiten. De heer van Messel kan zich wel neerleggen bij het door den heer Oosterhoff gesprokene. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Augustus 1913. 195 De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement-Zandstra, zooals het na de ver korting luidt, wordt verworpen met 16 tegen 3 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Hiemstra, Tiemersma en Zandstra. Tegen de heerenWilhelmij, Beucker Andreae, Fransen, Lautenbach, Tulp, Schoondermark, Ooster hoff, van Messel, G. W. Koopmans, Feitz, Komter, Menalda, J. Koopmans, Haverschmidt, Vonck en Hartelust. Artikel XXI van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt thans met algemeene stemmen vastgesteld. Aan de orde is artikel XXII met het amende ment-Zandstra. De beraadslaging wordt geopend. De heer Zandstra wijst erop dat na de zooeven gevallen beslissing het 2e lid van het amendement, vergoeding voor het houden van een rijwiel, moet vervallen. De Voorzitter wenscht een mededeeling te doen be treffende de aanwijzing van een persoon als armbe zoeker van den Armenraad. Spreker heeft in de vorige vergadering, toen het reglement aan de orde was, gezegd dat deze kwestie van zelf ter sprake kwam bij de regeling der jaarwedde. Zooals de zaak nu loopt is dat echter niet noodig. Burgemeester en Wethouders zijn het met de voogden der Stads Ar- menkamer eens geworden, om denzelfden persoon voor- loopig te belasten met de beide bodeschappen, omdat men er nog zoo weinig van weet hoeveel werk er aan het bodeschap van den Armenraad is verbonden. De persoon in kwestie zal voor het armbezoek voor den Armenraad voorloopig een toelage krijgen van 150.per jaar. Spreker vraagt of het in verband daarmee nu geen zaak is de jaarwedde voorloopig onveranderd te laten. De heer Zandstra meent, dat, waar Burgemeester en Wethouders het salaris willen bepalen op 800. zij ook verhooging in uitzicht moeten stellen. Hij ziet niet in waarom niet kan worden vastgesteld, dat er om de 3 jaar een verhooging met 100.zal plaats hebben. De Voorzitter antwoordt dat de toestand zoo is, dat de armbezoeker nu 150.toelage zal krijgen. Hoe het in de toekomst zal worden, daarvan is niets be kend. Ook is niet bekend of de verhooging voldoende is en of er nog niet een tweede armbezoeker moet worden aangesteld. Spreker acht het daarom niet wenschelijk de cijfers thans reeds in het reglement vast te leggen, omdat men niet weet hoe zich de werkzaamheden zullen ontwikkelen. De heer Zandstra trekt zijn amendement in. De Voorzitter deelt mede dat de heer Zandstra zijn amendement intrekt, zoodat het geen onderwerp van beraadslaging meer uitmaakt. Onderdeelen XXIIXXV van het voorstel van Burgemeester en Wethouders worden achtereenvolgens met algemeene stemmen vastgesteld. Onderdeel b van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met algemeene s temmen aangenomen. Het reglement in zijn geheel wordt met algemeene stemmen vastgesteld. 16. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders inzake het aangehouden amendement van den heer Zandstra op het indertijd aan de orde zijnde voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van veror deningen tot het heffen enz. van schoolgelden aan het Gymnasium Bijlage no. 32). De heer Zandstra zal over de verordening niet het woord voeren. Er zouden wel aanmerkingen op zijn te maken, b.v. waarom alleen Leeuwarders ervan zullen kunnen profiteeren enz. Alleen wil hij vragen wat curatoren onder een controle-examen verstaan. Is dit een bezwarend examen Een leerling, die het toelatings-examen heeft gedaan, moet, als dit voldoende is, worden toegelaten, maar behoeft geen controle- examen te doen. Iemand die dus kosteloos zal wor den toegelaten moet een genie zijn en de andere niet. Nu zal men zeggen dat voor zulke leerlingen betaald wordt, maar men behoeft niet te meenen dat men zoo naïf zal zijn een jongen naar het gymna sium te sturen, die niet mee kan komen. Spreker zal zich echter niet tegen het voorstel ver zetten, daar het een stap is in de goede richting. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. VII. De Voorzitter verleent thans het woord aan den heer Beucker Andreae om afscheid te nemen van den Raad. De heer Beucker Andreae zegt het volgende: Mijne Heeren! Het zal U niet verwonderen, dat ik, nu ik voor het laatst deze vergadering bijwoon, behoefte gevoel om, al is het ook maar met een enkel woord, afscheid van U te nemen. Ik heb meer dan 30 jaren in dit college zitting gehad en ik behoef U niet te zeggen, dat het mij met het oog daarop moeite heeft gekost om tot het besluit te komen geen nieuw mandaat meer te aanvaarden. Niet alleen daarom heeft mij dat zooveel moeite gekost, maar ook omdat ik steeds met U allen naar ik meen op vriendschappelijke wijze heb samengewerkt. Ik wil U daarvoor hartelijk dank zeggen en als het mij vergund is daarbij nog een wensch uit te spreken, dan is het deze, dat het U gegeven moge zijn onder de bekwame leiding van onzen Voorzitter nog veel goeds tot stand te brengen in het belang der ingezetenen en tot verderen bloei en ontwikkeling van de goede stad onzer inwoning. De heer Hartelust zegt: Ik acht het niet noodig in een uitvoerige rede te herhalen wat de heer Beucker Andreae zoo duidelijk heeft gezegd. Ik heb niet, zooals dat raadslid, ettelijke jaren deel uitgemaakt van het college, maar slechts zes. Die zes jaren echter heb ik hier met het meeste genoegen doorgebracht, want ik heb altijd ervaren, dat de verhouding in den Raad een aangename is. Ook mij past derhalve een kort woord van dank en ik wil daaraan den wensch toevoegen dat het den Voorzitter en de raadsleden, zoowel in hun particulier als maatschappelijk leven steeds wel moge gaan en dat het hun gegeven moge

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 6