70
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Maart 1914.
geen onderscheid gemaakt tusschen wel en niet afge
floten stoepen. Spreker ziet het verschil daartusschen
niet in. Hij zal de theorie van den Voorzitter over deze
beide categorieën van stoepen laten rusten, want hij
heeft daarmee niet te maken. Voor hem is het alleen
de vraag: ligt de stoep aan de openbare straat.
Spreker wil nu nog wijzen op de voordeelen van zijn
amendement.
Volgens de door de Commissie voorgestelde bepaling-
is steeds een schriftelijke vergunning noodig van Bur
gemeester en Wethouders als men iets op de stoep wil
zetten. Die bepaling is bepaald onuitvoerbaar. Men kan
niet voor alles wat men op een stoep wil plaatsen een
schriftelijke vergunning vragen. Wat door de Commis
sie tegen sprekers amendement is aangevoerd, wil hij
laten gelden tegen het Commissievoorstel zelf. Zoo
als dit voorstel luidt zal het een doode letter blijven,
want de politie is niet talrijk genoeg om alle over
tredingen te constateeren. Spreker meent dan ook dat
er alle reden is voor den Raad om niet mee te gaan
met het voorstel der Commissie.
Ten slotte wenscht spreker nog een theoretische
kwestie te behandelen. Al mag de Raad rechtens be
voegd zijn eene bepaling te maken, als door Burge
meester en Wethouders wordt voorgesteld, toch komt
het spreker niet gewenscht voor een grooter inbreuk op
het beschikkingsrecht het eigenaardige kenmerk
van het eigendomsrecht te maken dan strikt noodig
is. Het komt spreker niet noodig voor de onafgesloten
stoep als openbare straat te beschouwen en daarop
artikel 40 der Algemeene Politieverordening toepas
selijk te verklaren. Immers, de Raad is volkomen be
voegd om. wat daarop plaats heeft, te regelen, voor
zoover zijn in artikel 135 der Gemeentewet omschreven
taak zulks meebrengt, zelfs eischt. En dit geldt ook voor
de afgesloten, aan de straat gelegen stoep, daar, naar
spreker meent, hiertusschen in dit opzicht geen onder
scheid bestaat.
En nu kunnen alle onnoodige bemoeiingen met parti
culier eigendom aanleiding geven tot ontstemming aan
den eenen, aan machtsmisbruik aan den anderen kant.
zij het ook alleen misschien door onoordeelkundige toe
passing, dus niet opzettelijk. Spreker wil nog even
eene aanhaling doen uit Oppenheim, Nederlandsch Ge
meenterecht le deel, bladz. 391, waar staat:
„Ik heb in de vorige bladzijden eene ruime bevoegd
heid van den Raad tot beperking van den eigendom
aangenomen. Wil ik hiermede zeggen dat de Raad goed
doet door om een haverklap, zonder angstig overleg, in
den eigendom in te grijpen? Dat hij, nu de wet hem de
duimschroeven niet heeft aangelegd, op den eigendom
maar los moet trekken? Het zal den verstandigen lezer
niet in het hoofd komen deze slotsom uit het vooraf
gegane te trekken. Ik kom op voor het juist verstaan en
het volledig erkennen van 's Raads wetgevende be
voegdheid. Maar dit behoeft niet blind te maken voor
het gevaar, dat uit haar onnoodig en overdreven han-
teeren kan voortkomen, v o o r a 1 als de Raad met zijn
regeling tegenover den eigendom komt te staan."
Spreker beveelt ook hierom zijn amendement aan.
De heer Hiemstra komt wel tot dezelfde conclusie als
de heer Menalda, maar niet op dezelfde gronden. Spre
ker is er niet bang voor den eigendom in te krimpen
ten bate der gemeenschap, maar er is een praktisch be
zwaar tegen het voorstel der Commissie. Wanneer alles
wordt verboden, dan zullen de menschen die klein be
huisd zijn, dikwijls bekeurd kunnen worden. Men kan
toch niet voor alles, wat men even op de stoep zet,
schriftelijk vergunning vragen. Er zal dus een soort
jacht gemaakt worden op dergelijke overtredingen.
Het voorstel-Menalda is beter en gemakkelijker toe
te passen. Spreker zal dat dan ook steunen.
De Voorzitter heeft van den heer Menalda gehoord,
dat deze bij een bekwaam jurist is geweest, die hem
heeft medegedeeld dat noch tegen het eerste, noch
tegen dit voorstel bezwaren zouden bestaan. Met die
meening kan spreker zich wel vereenigen, maar dat
was het bezwaar niet tegen het voorstel van den heer
Menalda. Wat de heer Menalda wil is iets geheel
anders dan wat de Commissie voorstelt. De Commissie
zegt ook niet van het voorstel-Menalda, het is geen
amendement, maar een geheel nieuw voorstel dat
het niet kan omdat er een juridisch bezwaar tegen be
staat.
De heer Menalda heeft gezegd zich niet te zullen uit
laten over de theorie, dat de onafgescheiden stoepen tot
de openbare straat behooren. Dat is geen theorie van
de Commissie. Langen tijd is dit de meening geweest,
zelfs van personen, die hebben meegewerkt tot het tot
standkomen der algemeene politieverordening en spre
ker heeft er zich op beroepen ten betooge dat de wij
ziging niet zoo ingrijpend was. De Commissie is niet
van meening dat de onafgescheiden stoepen bij de open
bare straat behooren. Was dit het geval, dan zou zij
haar voorstel niet behoeven te doen.
De heer Menalda heeft een praktisch bezwaar opge
worpen n.l. dit, dat het niet mogelijk is voor iedere
kist, die op een stoep geplaatst wordt, een schriftelijke
vergunning te dragen. Dat is ook niet noodig, want
men kan toch een doorloopende vergunning aanvragen.
Zoo kan zulks ook voor het plaatsen van een fietsenrek.
Dat de politie er niet op kan toezien dit geldt ook
als antwoord aan den heer Hiemstra is ook geen
sterk argument, want waarom kan ze wel toezien op
het niet gebruiken van de openbare straat? Een politie
agent zal dan ook geen proces-verbaal opmaken tegen
iemand, die b.v. even een kist op een stoep plaatst,
maar wel tegen iemand die van die stoep een blijvend
gebruik maakt tot het plaatsen van voorwerpen.
Spreker heeft wel gemerkt dat men hier in Leeuwar
den buitengewoon gevoelig is voor het gebruik van
stoepen en spreker ziet dan ook wel in, dat het voor
stel der Commissie weinig kans van slagen heeft. Hij
is echter van oordeel, dat het meer dan tijd wordt daar
een stokje voor te steken. Dat gebruik van de stoepen,
zooals dat hier ervan wordt gemaakt, is goed in een
dorp, maar komt in een stad niet te pas. Het is niet
alleen een ontsiering, maar in nauwe straten kunnen
de voetgangers zich ook niet bergen als het moet. wan
neer de stoepen vol worden gezet. Spreker begrijpt dat
er niets te doen valt tegen het hebben van étalage
of rijwielstanders op stoepen, maar. waarom deze moe
ten worden gebruikt als bergplaats voor karren en kis
ten is hem niet duidelijk.
De heer Menalda heeft bezwaar gemaakt tegen de
beperking van het eigendomsrecht. Niemand behoeft
evenwel een onafgescheiden stoep te maken. Wanneer
echter van ouds het loopen over een stoep is toege
staan. heeft de eigenaar al niet meer de volle be
schikking over zijn eigendom, evenmin als de eigenaar
van een stuk land, waarover sinds jaar en dag een
voetpad ligt,
De heer Hiemstra zegt. dat de Commissie het heeft
over niet afgesloten stoepen. Met ontsiering evenwel
heeft het voorstel niet te maken, want een stapel kisten
op een afgesloten stoep ontsiert al evenzeer. Men zal
dan het plaatsen van voorwerpen op alle stoepen moe
ten verbieden.
De Voorzitter doet opmerken dat de verleiding om
iets te plaatsen op een onafgesloten stoep, wel grooter
is. dan om dat te doen op een die afgesloten is. Die fei
telijke beschikking over den grond is bij oen niet af
gesloten stoep reeds meer beperkt dan bij een afgeslo-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Maart 1914.
71
tene. Spreker herhaalt, dat men over de niet afgesloten
stoep de vrije beschikking reeds niet meer heeft,
De heer Beekhuis zegt, dat door den Voorzitter te
recht is opgemerkt, dat het voorstel-Menalda geen
amendement is op het voorstel der Commissie voor de
strafverordeningen. Het beoogt iets geheel anders. Dat
van de Commissie beoogt het mogelijk te maken, dat
het publiek in nauwe straten over de stoepen kan uit
wijken en heeft dus de eischen van het verkeer op het
oog. Dat van den heer Menalda is geheel iets anders.
Dit maakt geen onderscheid tusschen een al en een
niet afgesloten stoep en het heeft niet de eischen van
het publiek verkeer op het oog maar gevaar, schade en
hinder die door het plaatsen van voorwerpen op die
stoepen kan worden veroorzaakt, De redactie van
dat voorstel is niet geheel duidelijk. Wanneer spreker
toch het voorstel leest, dat luidt:
„het is verboden op aan de straat gelegen stoepen
„voorwerpen te hebben, waardoor gevaar, schade of
„hinder kan ontstaan",
rijst al dadelijk de vraag of het gevaar enz. moet
worden veroorzaakt door het plaatsen of door de
voorwerpen zelf.
Het lijkt misschien vreemd, dat spreker deze op
merking maakt, maar, waar wij te doen hebben met
niet afgesloten stoepen, acht hij haar niet misplaatst.
Het komt spreker dan ook voor dat, waar de bepaling
is gemaakt zoowel voor wel als voor niet afgesloten
stoepen, door het voorstel-Menalda grooter belemme
ring aan de vrijheid van de eigenaren wordt opgelegd
dan door dat der Commissie. Hoe dan ook de Raad moge
denken over het voorstel der Commissie, dat van den
heer Menalda dient in ieder geval te worden verwor
pen.
Den heer Menalda was het voorstel der Commissie
eerst niet duidelijk. Daarom heeft spreker zich tot den
voorzitter gewend en van hem vernomen, dat het niet
de bedoeling was om in nauwe straten de stoepen als
straat te kunnen gebruiken en zoo feitelijk die straten
iets te verbreeden. De Voorzitter was verder zoo wel
willend hem de strekking aan te geven. Nadere inlich
tingen heeft spreker toen ingewonnen bij den Commis
saris van Politie. Van dezen heeft spreker de inlichting
gekregen dat het vaak Voorkomt, dat kisten met spaan
ders, hooi enz. op de stoepen staan, waardoor gevaar
kan ontstaan als de jongens die b.v. in brand steken.
Spreker heeft getracht dit te keeren door zijn amen
dement, en hij kan niet inzien dat hem dit niet gelukt is.
De heer Beekhuis is na het door den heer Menalda
aangehaalde voorbeeld in zijn meening gesterkt. Vol
gens den heer Menalda toch zou een zwaar ijzeren
voorwerp, dat solied staat, wel op de stoep mogen wor
den geplaatst. Wanneer dat de bedoeling is dan heeft
spreker volkomen gelijk met zijne bewering, dat de re
dactie van bet voorstel tweeërlei uitlegging toelaat.
De heer Menalda zegt dat de heer Beekhuis de be
doeling juist weergeeft. Wanneer zoo'n ijzeren voor
werp geen gevaar, schade of hinder kan veroorzaken is
er geen bezwaar het op de stoep te plaatsen. Zoo zal
men bijv. wel een kar op zijn stoep mogen plaatsen,
doch niet wanneer deze buiten de stoep uitsteekt en
daardoor hinderlijk wordt voor het publiek.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel-Menalda wordt verworpen met 14 tegen
9 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Tiemersma, Fransen, J.
Koopmans, Oosterhoff, van Sloterdijck, Hiemstra, Me
nalda, Vonck en Komter.
Tegen de heeren: Lautenbach, Berghuis, Jellema,
G. W. Koopmans, Cohen, Zandstra. Tulp, van Messel,
Haverschmidt, Tijsma, Peletier. de Haan, Beekhuis en
Schoondermark.
Het voorstel der Commissie voor de strafverordenin
gen wordt verworpen met 17 tegen 6 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Berghuis, Zandstra, Ha
verschmidt, van Sloterdijck, Beekhuis en Schoonder
mark.
Tegen de heeren: Lautenbach, Tiemersma, Fran
sen, Jellema, G. W. Koopmans, Cohen, Tulp. van Mes
sel, Tijsma, J. Koopmans, Peletier, Oosterhoff, de Haan,
Hiemstra, Menalda, Vonck en Komter.
Het ontwerp der verordening tot wijziging der Alge
meene Politieverordening, zooals dat in de vergade
ringen van 10 Februari, 10 Maart en heden is gewijzigd,
wordt thans met algemeene stemmen vastgesteld.
Niets meer te behandelen zijnde sluit de Voorzitter
de vergadering.