114
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Mei 1914.
nen zijn Nederlandsche gemeenten. Dit bewijst vol
doende dat geen andere vereenigingen of personen
kunnen toetreden. Spreker doet opmerken dat de
bank in bet land organen moet hebben, waardoor
zij werkt. Het ligt voor de hand dat, wil ze in Leeu
warden of elders direct diensten bewijzen, zij daar
een bankier moet hebben, waarmee zij in verband
staat. Dan kan de gemeente direct op het aange
wezen kantoor terecht.
Wat dus de heer G. W. Koopmans bezwaarlijk
noemt, willen Burgemeester en Wethouders als
voorwaarde stellen.
Wat het bezwaar van den heer Berghuis betreft
doet spreker opmerken, dat de aandeelen over
draagbaar zijn en dat niemand voor meer aanspra
kelijk is dan voor het aantal aandeelen dat hij heeft
genomen. De heer Berghuis zegt: de gemeente gaat
erin, maar zij komt er niet weer uit- Spreker hoopt
dat dit het geval zal worden en dat de Bank een
reeks van jaren tot nut ook van deze gemeente mag
werken.
De heer G. W. Koopmans is totaal onbevredigd
door de opheldering betreffende de clausule, dat de
vereeniging met genoegen constateerde, dat zij zich
verzekerd heeft van den financieëlen steun van een
der grootste bankiershuizen. Hij wil zich dan ook
het recht voorbehouden om, als het voorstel wordt
aangenomen, bij Gedeputeerde Staten in beroep te
gaan.
De Voorzitter vraagt den heer G. W. Koopmans
duidelijk te willen maken, wat eigenlijk zijn be
zwaar is tegen het gebruik maken van de diensten
eener groote bankinstelling.
De heer G- W. Koopmans blijft er bij dat de ver
eeniging den finaneiëelen steun van een bankiers
huis heeft verkregen.
De Voorzitter doet opmerken dat die steun ver
moedelijk vooral daarin zal bestaan om door de
Credietbank uit te geven schuldbrieven te plaatsen
bij het publiek.
De heer G, W. Koopmans: Er is een raad van
commissarissen waarvan 5 vertegenwoordigers van
gemeenten moeten zijn. De 4 anderen kunnen bui
ten de gemeenten worden benoemd en kunnen al-
zoo zjjn èn commissarissen of bestuurders van
groote Nederlandsche bankinstellngen èn van de
Crediet-Bank èn van de vereeniging van ge
meenten. Spreker meent dat er verband bestaat
tusschen de op te richten bank en een andere groote
financieële bankinstelling. Bestaat dit, dan is spre
ker van plan in beroep te gaan, want een gemeente
mag op deze wijze hare financiëele zaken niet over
dragen aan een particuliere instelling.
Den heer Beekhuis komt het voor dat het bezwaar
van den heer G. W- Koopmans feitelijk hierin be
staat dat hij vreest, dat deze vereeniging een filiaal
zal worden van een of andere groote bank. Spreker
gelooft dat voor die vrees geen aanleiding bestaat,
want de bewoordingen der circulaire wettigen die
vrees niet. Er is een groote bankinstelling, die haar
geld voor de vereeniging disponibel stelt, als zij
moet opnemen, dat is alles. Spreker deelt dan ook
de vrees van den heer Koopmans niet.
De heer Komter (wethouder) wil nog trachten
het bezwaar van den heer Koopmans op te heffen.
Dit raadslid komt op tegen een passage uit een
brief van 12 December 1913. Die brief was, naar
spreker meent, het antwoord op een vraag of er
gelegenheid zou komen hier ter stede geld te -stor
ten en op te nemen. Het antwoord luidde:
„Het is ons aangenaam U te kunnen mededee-
„len, dat wij er in geslaagd zijn finaneiëelen steun
„voor dit plan te verkrijgen van een der grootste
„Nederlandsche Bankinstellingen en dat wij in
„staat zullen zijn stortingen en geldopnemingen in
„de voornaamste plaatsen des lands te kunnen doen
„geschieden."
Daarmede is voor de goede werking der op te
richten bank een voordeel verkregen, terwijl tegen
het door den heer G. W. Koopmans geopperde be
zwaar afdoende kan worden gewaakt, door zoo noo-
dig al de commissarissen te benoemen uit vertegen
woordigers der gemeenten.
De heer Hiemstra wijst erop dat van liet bezwaar
van den heer G. W. Koopmans alleen dat is over
gebleven, dat personen buiten de gemeenten om
commissarissen mogen zijn. Het is zeer de vraag
of Gedeputeerde Staten daarom zullen weigeren
het raadsbesluit goed te keuren. De aandeelhouders
kiezen de commissarissen en de hoofdzaak is dat de
gemeenten baas blijven in eigen huis, terwijl de
meerderheid der commissarissen uit vertegenwoor
digers der gemeente bestaat. Spreker zal dan ook
voorstemmen.
De heer Peletier kan de bezwaren van den heer
G. \V. Koopmans niet onderschrijven. Aan den an
deren kant gelooft hij niet dat het standpunt van
Burgemeester en Wethouders geheel juist is, n.l. om
als conditio sine qua 11011 voor de toetreding te stel
len dat er een agentschap te Leeuwarden moet
worden gevestigd. Hoe toch werkt de bank. Het
voordeel is dat de gemeente mogelijk J/2% goed-
kooper leent. Het storten en opnemen van geld zal
hoogstens eens per week of eenmaal in de veertien
dagen gebeuren en daarvoor is hier een uitstekende
giro bank, n.l. de Nederlandsche Bank, door middel
waarvan geldzendingen per assignatie gemakkelijk
en goedkoop kunnen plaats vinden, zoomede over
schrijvingen kunnen geschieden.
Een agentschap hier ter stede is wel gemakke
lijk, maar niet noodzakelijk en spreker zou Burge
meester en Wethouders in overweging willen ge
ven, dit niet als bindende voorwaarde van toetre
ding te stellen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met 19 tegen 2 stemmen wordt besloten over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
Voor stemmen de heeren: Tijsma, Tiemersma,
van Sloterdijck, Peletier, de Haan, Hiemstra, Zand-
stra, Cohen, Haverschmidt, Oosterhoff, van Messel,
Eransen, Jellema, Vonclc, Schoondermark, Tulp,
Beekhuis, Menalda en Komter.
Tegen de heeren: G. W. Koopmans en Berghuis.
V. De Voorzitter deelt mede dat de heer Hiem
stra heeft verzocht een vraag te mogen stellen naai
aanleiding van de overschrijding van den begroo-
tingspost voor den Hoofdelijken Omslag. Spreker
stelt voor het gevraagde verlof te verleenen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Mei 1914.
115
De heer Hiemstra is den Raad dankbaar voor
het hem verleende verlof. Spreker wijst erop dat
liet kohier van den Hoofdelijken Omslag 50.ÜÜ0
liooger komt dan de begrootingspost. Wanneer
de Raad dit eerder had geweten zou hij het percen
tage niet op 4hebben gebracht. Nu dit echter
gebeurd is zullen verscheidene menschen hoogere
lasten moeten betalen en dat zal hun onbegrijpelijk
voorkomen. De opmerking is gemaakt dat aan het
heffingspercentage niets te veranderen valt, maar
ook is reeds in eene vorige vergadering opgemerkt,
dat liet wel is gebeurd dat het geheele bedrag niet
is ingevorderd en slechts een deel invorderbaar is
verklaard. Spreker meent dat er alle reden be
staat om die lijn te volgen en vraagt of Burge
meester en Wethouders ook de mogelijkheid zou
den willen overwegen, om niet het volle bedrag
maar 90 of 85% te heffen.
De heer van Messel is van oordeel dat de heer
Hiemstra met zijn voorstel wel laat komt. De hef
fing is reeds geschied. Men zou dan moeten resti-
tueeren.
De Voorzitter: „dat is wel meer gebeurd."
De heer Komter zegt het volkomen eens te zijn
met den heer Hiemstra, als hij in het algemeen be
weert. dat elk jaar zijn eigen lusten en lasten moet
dragen. Dat is ook wel de bedoeling van Burge
meester en Wethouders, maar het is niet altijd zoo
precies te doen. Het eene jaar komt er een over
schot van een bedrijf, dan van den Hoofdelijken
Omslag. Met deze heeft men de voorzichtigheid te
betrachten en te zorgen dat men niet te weinig heft.
In de oude verordening nu kwam een bepaling
voor dat, als het bleek, dat de opbrengst de begroo
ting met een zeker percentage overtrof, niet het
geheele bedrag zou worden geïnd. Het gaf echter
aanleiding tot allerlei uitvoerige berekeningen. De
afdeeling Financiën heeft op den grooten last daar
van gewezen en zoodoende is de bepaling uit de
nieuwe verordening weggelaten. In art. 2 der ver
ordening staat:
„.Jaarlijks bij de vaststelling van de begrooting der
inkomsten en uitgaven der gemeente over het vol
gend dienstjaar bepaalt de Raad, hoeveel ten hon
derd voor het totaal bedrag der cijfers van aanslag
over dat dienstjaar tot het vinden van de benoodig-
de som zal worden geheven."
De bij de begrooting vastgestelde 4% staat gelijk
is zelfs nog iets lager dan de 3.6% van de vorige
verhoudingseijfers. De hoogere opbrengst is dan
ook een gevolg van de hoogere aangifte en niet van
de hoogere heffing. De heffing op zich zelf is la
ger dan vroeger. Er is een resultaat verkregen dat
men niet in die mate verwachtte. Waar men echter
stond voor een nieuwe zaak behoeft dit geen ver
wondering te baren. Het komt spreker voor dat de
verordening niet permitteert het cijfer van het per
cent te wijzigen, want dit cijfer wordt jaarlijks bij
de begrooting vastgesteld. Hierover wordt evenwel
verschillend gedacht. De door den heer Hiemstra
voorgestelde regeling lacht spreker buitendien niet
toe omdat reeds 3/4 van de aanslagbilletten ver
spreid is. Het overschot komt een volgend jaar ten
goede.
De Voorzitter komt tot dezelfde slotsom als de
heer Komter, al is hij het niet in alles met hem
eens en wel voornamelijk wat betreft de uitlegging
van artikel 2 dei- verordening op den Hoofdelijken
Omslag. Ook is spreker het niet eens met het ar
gument dat de billetten al verzonden zijn, want dan
zou de Raad kunnen zeggen: Burgemeester en Wet
houders hadden dat maar eerder moeten bedenken.
Vóórdat de billetten geschreven waren heeft spre
ker de kwestie reeds met den chef van de afdeeling
financiën en andere betrokken ambtenaren be
sproken. Burgemeester en Wethouders nu hadden
aangenomen het percentage gelijk te houden als het
vorig jaar en 3.6% van toen staat ongeveer gelijk
met 4% nu. Men heeft daarbij rekening gehouden
met de uitgaven.
Hadden Burgemeester en Wethouders geweten
dat de opbrengst zooveel grooter zou zijn, dan zou
den zij ook uitgaven hebben voorgesteld, die uit
de gewone middelen bestreden moeten worden en
broodnoodig zijn, zooals: slootdemping, straatver
betering. Nu wij het geluk hebben dat de middelen
het toelaten, acht spreker het verkieselijk die wer
ken niet uit te stellen.
De heer van Messel acht de door den heer Kom
ter gegeven voorstelling niet volkomen juist. De
Raad besloot op de begrooting een percentage
vast te stellen van 4%, naar een geraamde op
brengst van 308.000.waarmede de uitgaven
waren gedekt. Wanneer de Raad nu geweten had
dat door de nieuwe regeling de geraamde opbrengst
met 50.000 zou worden overtroffen, dan mag als
zeker worden verondersteld, dat het percentage
voor 1914 niet op 4%, maar lager was vastgesteld.
Nu zegt de Voorzitter wel, dat de uitgaven zoo
veel verhoogd hadden kunnen worden, maar dan
rijst de vraag, of die door den Raad waren gevo
teerd.
De heer Hiemstra heeft niet de bedoeling de hef
fing steeds gelijk te maken met hetgeen noodig is.
Spreker gelooft met den wethouder dat in ver
band met hetgeen werd teruggegeven, het sop de
kool niet waard is en dat het goed is dat de bepa
ling dienaangaande is vervallen.
Het is thans echter een bijzonder geval. Door de
nieuwe regeling is de opbrengst een groot bedrag
hooger dan de raming. Natuurlijk had men de uit
gaven hooger kunnen stellen, maar als de Raad
had voorzien dat het overschot zoo groot zou wor
den, had hij het percentage niet op 4% bepaald.
Spreker is het niet eens met den heer Komter, dat
de werkelijke belasting niet hooger is dan vroeger.
Enkele aangeslagenen toch zijn gelijk gebleven,
maar verseheidenen moeten thans, in dezelfde klas
se, met kinderaftrek, meer betalen dan vroeger zon
der kinderaftrek. De hoofdzaak is de vraag of het
noodig is het volle bedrag te heffen.
Er zijn verschillende dingen die geld vragen.
Spreker zal de eerste zijn die gelden te voteeren.
Ei- zijn evenwel nog geen besluiten genomen en het
jaar schiet al mooi op en zooveel zal er dan ook niet
meer worden gebruikt. Spreker zou graag de
50.000.willen bewaren om te dienen voor ver
laging van den gasprijs in verband met de motie-
Zandstra, die wel mettertijd zal worden behandeld.
Hij meent echter dat er alle reden is om niet
het geheele bedrag van den Hoofdelijken Omslag
in te vorderen.
De wethouder kan nu wel zeggen dat de belas
tingschuldigen, als dit bedrag wordt bewaard, het
volgend jaar minder betalen, maar dan komen er
te groote schommelingen- Spreker vraagt of Bur
gemeester en Wethouders de toezegging kunnen
doen te zullen overwegen of het niet mogelijk is
859( van den aanslag te innen. Hij zou dit gaarne