120
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juni 1914.
voorstel gedaan om de politiemacht hier ter stede
uit te breiden, maar dat is thans niet aan de orde.
Spreker is te meer overtuigd dat de salarissen
moeten worden verbeterd nu hij uit het prae-ad-
vies van Burgemeester en Wethouders en uit het
schrijven van den Burgemeester als hoofd der po
litie verneemt, dat de tegenwoordige regeling voor
de betrokkenen niet bijzonder gunstig is en het uit
eene vergelijking met de bezoldigingen elders ge
bleken is, dat die over het algemeen hooger zijn dan
hier. Hij is in die meening nog versterkt omdat de
burgemeester er in zijn schrijven op wijst, dat hij te
zijner tijd gaarne wil medewerken om de regeling
weer eens wat gunstiger te maken, ook omdat bij
de politie het gehalte van het personeel verband
houdt met de hoogte der bezoldiging. Spreker ziet
dan ook niet in, waarom men thans niet tot ver
hooging der bezoldiging zal overgaan. Een wijzi
ging der jaarwedde-regeling is gewenscht en waar
dit het geval is zou spreker Burgemeester en Wet
houders willen verzoeken binnen betrekkelijk
korten tijd een regeling voor te stellen, die de jaar
wedden der politieagenten verbetert. Spreker be
lichaamt dien wensch in de volgende motie:
„De Raad,
overwegende dat het gehalte van het personeel
der politie verband houdt met de hoogte der bezol-
diging,
spreekt als zijn oordeel uit dat de belooning in
overeenstemming dient te worden gebracht met de
traetementen, in andere plaatsen gegeven wor
dende."
De Voorzitter deelt mede dat door den heer Co-
hen de volgende motie is ingediend:
„De Raad,
overwegende dat het gehalte van het personeel
der politie verband houdt met de hoogte der bezol-
diging,
spreekt als zyn oordeel uit, dat de belooning in
overeenstemming dient te worden gebracht met de
tractementen, in andere plaatsen gegeven wor
dende."
Deze motie maakt tegelijk met het voorstel van
Burgemeester en Wethouders een onderwerp van
beraadslaging uit.
De heer Hieinstra wenscht een enkel woord in
het midden te brengen naar aanleiding van het
prae-advies van Burgemeester en Wethouders. Het
heeft op spreker en waarschijnlijk op meer
dere leden van den Raad een eigenaardigen indruk
gemaakt.
Er wordt toch in erkend dat verbetering
der tractementen der politiedienaren noodzakelijk
is, terwijl aan het slot staat dat Burgemeester en
Wethouders daartoe niet willen meewerken. Het
motief, waarop deze tractementsverbetering wordt
afgewezen, is in hoofdzaak dit, dat het nog zoo kor
ten tijd geleden is dat de herziening der salarissen
heeft plaats gehad en dat het niet gewenscht is de
salarisregeling nu al weer te herzien.
Spreker voelt voor die gedachte wel iets, maar
aan dat principe mogen de belangen der ambtena
ren niet worden opgeofferd. Bij de beantwoording
der vraag of verhooging der salarissen noodig is
moet men eerst vragen of de tractementen m o e-
ten worden verbeterd. De erkenning daarvan is in
het prae-advies te vinden. In het schrijven van den
burgemeester wordt erkend dat het feitelijk te wei
nig is wat de agenten bij de vorige wijziging heb
ben gekregen.
Verder staat in dit schrijven dat de toen voorge
stelde regeling door den Raad voldoende werd ge
acht. Zij was dat, maar waar spreker verder in het
staatje leest dat de bezoldigingen elders hooger zijn
dan hier, is er alle reden om thans een ander stand
punt in te nemen. By de vorige herziening toch
beeft de heer U. W. Koopmans medegedeeld dat er
van de 30 gemeenten 8 ongeveer gelijke tractemen
ten gaven, 8 kleinere en 15 grootere. Toen kon dus
met eenig recht worden gezegd dat de salarieëring
hier gelijken tred hield met die van andere plaatsen.
Thans is dat anders. Uit het staatje toch dat
spreker voor zich heeft, en aan de juistheid waar
van wel niet behoeft te worden getwijfeld, blijkt
dat Leeuwarden het laagste salaris geeft- Er is dus
wel reden om, al is de jongste herziening nog van
zeer jongen datum, verbetering in de tractementen
aan te brengen. Spreker weet niet of hij, als hij met
een kort woord voor verbetering der tractementen
van de politie-agenten pleit, hun daarmee een
dienst bewijst. Er zijn toch groepen, die het niet
prettig vinden dat een sociaal-democraat voor ver
betering hunner positie pleit, omdat naar hun
meening de kans van slagen dan in den regel zeer
gering is. Spreker slaat den Raad echter hooger
aan dan de door hem bedoelde ambtenaren en hij
verwacht dan ook niet dat de Raad zal vragen:
w i e heeft het gezegd, maar, w a t is er gezegd. In
het algemeen is er iets voor in eene salarisregeling
niet te spoedig verandering aan te brengen. Hier
zijn echter argumenten die ervoor pleiten, voorna
melijk omdat Leeuwarden de laagste is op den
staat. Het is moeilijk een gepreciseerd voorstel in
te dienen, omdat ook rekening moet worden gehou
den met de periodieke verhoogingen. Spreker zal
zich echter volgaarne aansluiten bij de woorden
van den heer Cohen en vóór diens motie stemmen.
De heer Haverschmidt zegt de beschouwingen
van den voorzitter over ontijdig herzien van jaar
wedden volkomen te deelen.
Een ding verlieze men echter niet uit het oog en
wel dat de positie m 1912 weinig is verbeterd en dit
toen ook heelemaal de bedoeling niet is geweest.
Ten bewijze daarvan meent spreker te kunnen
aanhalen eenige zinsneden uit een schrijven van den
voorzitter, gedateerd 10 Februari 1912, waarin te
lezen staat dat de voorgestelde regeling meer af
doende zou kunnen zijn, dat de verhooging der
aanvangs-jaarwedde zal moeten dienen om het peil
wat op te voeren, maar niet zoozeer een weddever-
betering voor het in dienst ziinde personeel wordt
bedoeld.
Het feit dat, zooals uit liet lijstje blijkt, Leeuwar
den heelemaal achteraan komt en de bescheiden
wijze, waarop het ptersoneel lotsverbetering vraagt,
hetgeen de Raad heel anders is gewend, maken
spreker geneigd de agenten ter wille te zijn en veel
te gevoelen voor de ingediende motie.
De heer J. Koopmans heeft bij het lezen der stuk
ken de overtuiging gekregen, dat de jaarwedden
der politie-agenten niet hoog zijn en verbetering
wel gewenscht is. Maar daarom kan hij zich nog
niet aansluiten by de motie-Cohen. Deze motie is
zijns inziens geheel overbodig.
Wel is waar luidt het voorstel van Burgemees
ter en Wethouders om afwijzend op het verzoek
der agenten om verhooging van hun salaris te be
schikken, maar bij aandachtige lezing van den in
houd, vooral van het schryven van den Burgemees
ter, het hoofd der politie, meent hij daarin op te
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juni 1914.
121
merken eene erkenning van de te lage salarieering
en ook eene belofte om binnen niet al te langen tijd
daarin verbetering te zullen brengen. Daarom gaat
hij liever mee met het voorstel van Burgemeester
en Wethouders dan met de motie-Cohen, omdat
deze aan hen eene verplichting oplegt, terwijl het
hun meer aangenaam zal zijn te zijner tijd zelf het
initiatief tot de verhooaing te nemen.
En hij gelooft ook niet dat de motie de zaak zal
bespoedigen. De Burgemeester zegt dat het einde
van een 5-jarig tijdvak niet behoeft te worden af
gewacht- Er is reeds ongeveer l]/2 jaar verloopen
sedert de positie van adressanten is verbeterd.
Spreker meent derhalve, dat ook van Burgemeester
ter en Wethouders eene spoedige herziening is te
verwachten.
De heer Tijsma zal, in tegenstelling met den ge-
achten vorigen spreker, de motie-Cohen steunen.
Spreker drukt er zijn spijt over uit dat nu de motie
reeds is ingediend, want hij had het aangenamer
gevonden als de burgemeester bezweken was voor
den aandrang van den Raad en gezegd had: ik zal
het wel zonder motie doen. Met verwondering heeft
spreker de slotconclusie van het schrijven van den
burgemeester gelezen. De in dat schrijven aange
voerde gronden wijzen er toch op dat het hoofd der
politie de salarissen relatief en absoluut te laag
acht.
Hij erkent dat een goede salarieëring van deze
ambtenaren van belang is en dat er evenredigheid
bestaat tusschen het salaris en de capaciteiten en
ten slotte zegt hij dat de tijd voor verbetering nog
niet gekomen is op grond van twee argumenten:
een positief en een negatief. Het positief argument
is dit, dat pas kort geleden eene herziening heeft
plaats gehad. De heer Haverschmidt heeft reeds
aangetoond dat dit een niet erg gewichtig argument
is. Het negatief argument is, dat niet gebleken is
dat men niet steeds geschikte personen voor de be
trekking van politie-agent kan krijgen. Spreker
kan daarover niet oordeelen, het zal wel juist zijn.
Herhaaldelijk echter valt het spreker op dat er on
der het korps agenten tegenwoordig ieder oogen-
blik nieuwe gezichten zijn. De ouderen verdwijnen
en maken plaats voor jongeren. Nu is het wel te
appreciëeren dat er jonge krachten komen, maar
het is niet in het belang der politie dat er zoo dik
wijls nieuwelingen komen. Een agent toch moet de
stad kennen en de personen, waarop een bijzonder
toezicht moet worden uitgeoefend. Voor de poli
tie is het van belang dat de agenten eenigen tijd
aan de standplaats gebonden zijn. De salarisrege
ling nu geeft er aanleiding toe, dat agenten, die nog
maar kort zijn aangesteld, naar andere plaatsen
vertrekken, niet, omdat die aantrekkelijker zijn of
omdat de dienst lichter is, maar omdat het salaris
beter is. Spreker meent, dat dit een zeer sterk ar
gument is om tot salarisverbetering over te gaan.
De Voorzitter wijst erop dat enkele leden heb-
ben gezegd voor de motie-Cohen te zullen stemmen.
Hunne meening schijnt dus wel zoo vast te staan
dat het moeilijk zal vallen hen te bekeeren-
Wat het laatste argument van den heer Tijsma
Betreft, de gedurige verandering m het personeel,
spreker wil erop wijzen, dat dat zeker niet uitslui
tend moet worden verklaard uit de salariskwestie.
De heer Tijsma heeft gezegd dat de agenten ver
trekken omdat ze elders meer verdienen. In deze
algemeenheid moet spreker deze bewering beslist
tegenspreken. De groote mutatie zal hier altijd wel
olijven bestaan, want de agenten hebben over het
algemeen meer liefhebberij in een veldwachtersbe
trekking in een kleine plaats dan in een agenten
betrekking hier ter stede. Het is dan ook de gewone
overgang van den gemeentedienst nier naar de veld
wachtersbetrekking ten platten lande en het plat
teland haalt zijn veldwachters hier geregeld weg.
Er is nu een bijzondere reden waarom de mutatie
in den laatsten tijd zoo groot is. Door de pensioen
wetten voor de gemeente-ambtenaren 1913 is er
veel schot gekomen in de oude veldwachters. Velen
hebben ontslag genomen en zijn door jongeren ver
vangen.
De heer Cohen heeft er de baldadigheid van de
jeugd bijgehaald. Spreker zou daarover een boekje
kunnen open doen uit de politierapporten en hij
onderschrijft die klacht dan ook volkomen. Dit nu
zal wel aanleiding zijn om binnen niet al te langen
tijd een voorstel in te dienen tot uitbreiding van liet
politiekorps, maar met de salarisregeling heeft dit
niets te maken.
De heer Hiemstra beroept zich op de vergelijking
met. de salarissen elders. Voor zoover spreker kan
nagaan is het staatje juist. De heer Hiemstra leidt
eruit af dat Leeuwarden het laagste salaris geeft.
Dit is alleen waar ten opzichte van de gemeenten,
die op dat staatje zijn aangegeven.
De heer Haverschmidt zegt dat er bij de regeling
in 19.12 weinig verbeterd is en beweert dat spreker
zelf zou hebben gezegd dat deze regeling niet af
doende was. Spreker heeft getracht te vinden waar
dit staat. Het is hem niet mogen gelukken en Hij
kan het zich ook niet herinneren. Spreker heeft
gezegd dat het geen buitengewoon royale rege
ling is maar niet bedoeld dat zij niet afdoende is in
dien zin, dat spreker binnen korten tijd met een nieu
we, betere regeling had willen komen. De heer Ha
verschmidt vergist zich verder waar hij zich beroept
op sprekers woorden in 1912: het doel is niet ge
weest de wedden van het bestaande personeel op te
voeren. Dat was sprekers antwoord aan die leden,
die bezwaar maakten tegen de overgangsbepaling.
Het gold de vraag of aan de verhooging een zekere
terugwerkende kracht moest worden gegeven. In
die woorden lag niets omtrent de nieuwe loonen op
gesloten. Spreker heeft toen gezegd dat pas in 1911
een nieuwe regeling is getroffen, maar dat spreker
zeer kort daarop een voorstel heeft gedaan tot ver
hooging van de aanvangsalarissen, omdat hij den in
druk had gekregen dat liet gehalte van het perso
neel, dat hier solliciteerde, niet hoog genoeg stond.
Sprekers doel met zijn voorstel was om liet gehalte
in de toekomst te verhoogen.
De lieer Hiemstra heeft toegegeven dat het ver
keerd is zoo spoedig met eene verandering te ko
men. Spreker moet nu even ophalen wat ter zake in
1912 is besproken omdat de heer Haverschmidt
heeft gezegd, dat de regeling van 1912 weinig ver
betering heeft gebracht en het voornaamste verzet
is gekomen van twee leden, die in 1912 nog geen
lid van den Raad waren.
In 1912 nu was er slechts één roep over het voor
stel, n.l. dat het voor het personeel zeer gunstig was.
De heer G. W. Koopmans begon hiermee. Zijn
bezwaar richtte zich alleen tegen de overgangsbe
paling. De heer Zandstra zei den Burgemeester
dank „voor het in orde brengen van de zaak dei-
salarissen van de politie-agenten". Hij meende „dat
de burgemeester flink van stal was gegaan" en had
ook alleen weer bezwaar tegen de overgangsbepa-
li ng.
De heer Burger heeft gezegd: „juist op het punt,
„waarop de regeling het meest dringend verande-
„ring noodig had. heeft de Burgemeester ingegre-