244 Verslag van de handelingen van den Gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 December 1914
ter zyn er 184 woningen van de Woningvereeniging
gereed gekomen en zijn voorstellen in aantocht om
van gemeentewege op liet haar geschonken terrein
50 arbeiderswoningen te stichten. Wanneer de nu
voorgedragen woningen onbewoonbaar worden ver
klaard, behoeven zy pas na zes maanden te wor
den ontruimd. Bovendien kan die termijn ten ge
volge van beroep met eenige maanden worden ver
lengd en kunnen de eigenaars, als er onverhoopt
geen woningen mochten zijn, nog altijd bij den Raad
aankloppen om verlenging van den ontruimings-
termyn. De toestanden zijn niet van dien aard dat
de heele uitvoering van de Woningwet moet wor
den stopgezet. Ook moet de Raad niet vergeten dat
hij op zich heeft genomen om 116 woningen voor 1
Januari 1916 onbewoonbaar te verklaren. Als dit
niet gebeurt vervalt de rijksbijdrage. Dit is ook
eene aansporing tot het bouwen van arbeiderswo
ningen, maar verplicht den Raad tot onbewoonbaar
verklaring.
De heer Hiemstra heeft gezegd dat de Woning
vereeniging te strenge eischou stelt, hoewel hij niet
precies wist aan te geven waarin dat zit. De reden
nu waarom de Woningvereeniging menschen, die
uit onbewoonbaarverklaarde woningen komen, niet
als huurders krijgt, is vermoedelijk deze, dat zij
huizen bouwt van een beter type, die voor een be
ter slag arbeiders bestemd en geschikt zijn. Deze
maken op hunne beurt dan weer plaats voor men
schen uit de onbewoonbaar verklaarde woningen.
Men moet met het uitoefenen van critiek op deze
vereeniging, waaraan de gemeente zoo veel ver
plicht is, erg voorzichtig zijn.
De heer Hiemstra gelooft zich eenigszins onjuist
te hebben uitgedrukt. Hij heeft de Woningvereeni
ging gesteld tegenover de vereeniging van Woning
verhuurders en gezegd: de woningvereeniging laat
ook geen huurders uit onbewoonbaar verklaarde
woningen toe door het stellen van hooge eischen.
Hij heeft daarmee evenwel willen aantoonen dat
de Woningvereeniging een ander doel heeft dan de
vereeniging van Woningverhuurders, die alles doet
om de verbetering der volkshuisvesting tegen te
gaan.
De heer Lautenbach zal na de verklaring van den
Voorzitter, waaruit blijkt dat de toestand niet zoo
wanhopig is als spreker zich die had voorgesteld,
vóór het voorstel stemmen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met 19 tegen 2 stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders.
Vóór stemmen de heeren: van Sloterdijck, Lau
tenbach, van Weideren baron Rengers, Hiemstra,
Zandstra, Tijsma, H. P. de Haan, Tiemersma, J.
Koopmans, Tulp, Oosterhoff, Peletier, Cohen, Me-
nalda, Haversehmidt, Vonck, Beekhuis, Komter en
Schoondermark.
Tegen de heeren: Fransen en Berghuis.
Dit voorstel luidt als volgt:
Na het raadsbesluit van 13 October 1.1. betreffen
de de opneming in de formatie van het opzicht
hebbend personeel bij de Stadsreiniging van een
hoofdopzichter, die gedurende de vacature van di
recteur van dien tak van dienst met de leiding daar
van zou kunnen worden belast, is overwogen hoe
op andere wijze in de tijdelijke waarneming van die
betrekking kon worden voorzien.
Gelijk wij bij ons voorstel van 3 October 1.1. (bij
lage no. 31 tot 's Raads handelingen) reeds te ken
nen gaven, mag den heer Soutendam zijn welver
diende rust niet langer worden onthouden. Echter
zal de benoeming van diens opvolger in verband
met de hangende reorganisatieplannen van het
aschland nog wel eenigen tjjd op zich laten wach
ten. In dien tussehentijd kan het bedrijf evenwel
niet zonder leider worden gelaten.
Mede naar aanleiding van hetgeen in de voor
melde raadsvergadering werd te berde gebracht,
hebben wij nader uitgezien naar iemand buiten het
bedryf staande, aan wien tijdelijk de leiding zou
kunnen worden toevertrouwd. Wij zijn zoo geluk
kig den Directeur der Gemeentewerken bereid be
vonden te hebben de gemeente hierin van dienst
te zijn en aangezien o.i. aan hem de gedachte werk
zaamheden in dezen overgangstijd veilig kunnen
worden toevertrouwd, stellen wij U voor te beslui
ten:
met ingang van 1 Januari 1915, berekend naar
een belooning van 300.per jaar, aan den Di
recteur der Gemeentewerken de tijdelijke waarne
ming van de betrekking van Directeur der Stads
reiniging op te dragen en de kosten dezer waar
neming te brengen ten laste van volgno. 180 der
begrooting van 1915 „Uitgaven ter zake van de
vuilnisverzameling".
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig liet voorstel van Burgemeester en Wethou
ders.
Dit voorstel luidt als volgt:
By raadsbesluit van den 22 September j.l. is
voor de stichting van een nieuwe Rijkslandbouw
winterschool voor den p r y s van 1.aan
de Provincie verkocht een plek grond aan de
Vredeman de Vriesstraat tegenover de ambachts
school ter grootte van circa 1305 M2.
Dit besluit stemt in zijne redactie niet geheel
overeen met het schrijven van Gedeputeerde Staten
van 12 Maart 1.1. Kabinet no. 646, dat leidde tot het
raadsbesluit van den 24sten d.a.v. Bij dien brief
toch was gevraagd of de gemeente geneigd zou zyn
den grond, dien zij te voren aan het Rijk had aange
boden, aan de Provincie om niet in eigendom
over te dragen voor den bouw van een nieuwe land-
bouwwinterschool.
Blijkens hun schryven van 19 November aan ons
college stellen Gedeputeerde Staten er echter prys
op, zoo daartegen bij Uwe Vergadering en ons geen
bezwaar bestaat, het raadsbesluit in laatstbedoel-
den zin te redigeeren en den grond derhalve niet
voor den koopprys van 1.maar om niet aan de
Provincie af te staan. Dit komt praetisch op het
zelfde neer en daarom kan er o.i. tegen het voldoen
aan dien wenseh geen bedenking rijzen.
Bij het opmaken der planhen voor de nieuwe
school is voorts, naar Gedeputeerde Staten ons na
der hebben geschreven, de behoefte gevoeld aan
eenige meerdere ruimte, meer bepaald in verband
met de stichting van de concierge-woning. Het is
dus wenschelyk om nog een strook langs de oost
zijde van het terrein tot zijn volle diepte af te staan
tót een breedte van 2 Meter; de maximum opper
vlakte wordt dan pl.m. 37 bij 41V2 M.
Verslag van de handelingen van den Gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 December 1914. 245
Wij hebben alzoo de eer U voor te stellen, met
wijziging van het raadsbesluit van 22 September
1914, no. 333^/179, met behoud overigens wat bij dat
besluit verder is bepaald, te besluiten den daar be
doelden grond, thans vermeerderd tot een grootte
van pl.m. 37 bij 41V2 M., om niet aan de Provincie
Friesland in eigendom over te dragen, onder ver
plichting dat daarop een Rijkslandbouwwinter
school wordt gebouwd.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders.
Dit prae-advies luidt als volgt:
In onze handen werd door U om prae-advies ge
steld het hierbij teruggaand adres van Hendrik
Postma, Pieter Jans de Vries en Gabe de Jong,
pachters van de opkomsten van de pontveren dezer
gemeente. Zij verzoeken daarbij hun vermindering
of gedeeltelijke ontheffing toe te staan van de
pachtsom over 1914, omdat tengevolge van den oor
logstoestand de opbrengst van de ponten veel min
der is dan in normale omstandigheden.
Verzoekers laten evenwel na deze bewering na
der aannemelijk te maken. Verwonderen behoeft
dit niet, omdat het naar onze meening niet wel
mogelijk is de juistheid daarvan aan te toonen. Als
de oorlogstoestand al invloed op het verkeer per
pont heeft gehad, dan zal dat waarschijnlijk veeleer
toeneming dan vermindering tengevolge gehad heb
ben. Immers door dien toestand zijn in Augustus
en September 1.1. eerder velen in de stad gebleven,
die haar anders 's zomers tijdelijk verlaten, terwijl
ook sedert dien het verkeer in de gemeente geheel
normaal gebleven is. Wjj zijn dan ook met den
Directeur der Gemeentewerken van oordeel dat het
gebruik der ponten in deze tijden geen wyziging
zal hebben ondergaan, zoodat er o. i. geen termen
bestaan aan den wensch van adressanten tegemoet
te komen.
Wij hebben dus de eer IT voor te stellen, te be
sluiten hun te berichten, dat hun verzoek niet voor
inwilliging vatbaar is.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zandstra zegt dat dit prae-advies hem
maar matig bevalt. Burgemeester en Wethouders
zeggen erin dat de mindere inkomsten van de pont
schippers niet het gevolg zijn van den toestand,
want dat de menschen, die anders in Augustus de
stad uitgaan, nu voor het meerendeel gebleven zijn,
maar zy vergeten dat er 12 van de volwassen
mannelijke bevolking onder de wapenen is en dat
daardoor wel minder gebruik van de ponten wordt
gemaakt. Bovendien zijn alle festiviteiten als hard
draven enz., die het vreemdelingenverkeer bevor
deren, stop gezet. Daardoor hebben de pontschip
pers vrij wat schade geleden. Spreker stelt voor de
behandeling van dit punt aan te houden, ten einde
de pachters in de gelegenheid te stellen alsnog na
dere inlichtingen te verstrekken.
De Voorzitter meent dat hetgeen door den lieer
Zandstra wordt voorgesteld niet noodig is. Wan
neer de pachters kunnen aantoonen dat zij werke
lijk schade hebben geleden, moeten zij dat doen. Als
zjj het alleen zeggen, zonder het te bewijzen, geloo-
A7en Burgemeester en Wethouders het niet. Hun
standpunt en dat van den Directeur der Gemeente
werken is zoo voor de hand liggend, dat een nader
onderzoek overbodig is. Den heer Zandstra moet
spreker nog doen opmerken dat hij niet begrijpt
hoe dit raadslid aan 12 komt. Als dit zoo was,
zou het Nederlandsehe leger 720.000 man sterk
zyn
De heer Hiemstra: „12 van de volwassen man
nen."
De Voorzitter vervolgt en zegt er nog op te moe
ten wijzen dat de veemarkten dezen herfst buiten
gewoon druk zijn geweest. Ook daardoor is er veel
verkeer geweest. Burgemeester en Wethouders heb
ben den indruk gekregen dat dit request er een is
als vele anderen, dat men n.l. den toestand gebruikt
om een extratje te vragen. Wanneer de pontschip
pers werkelijk schade hebben geleden moeten zij
dat aantoonen. Dan kan men weer zien.
De heer Hiemstra wil het voorstel van den heer
Zandstra steunen. De Voorzitter heeft gezegd dat
de pontschippers altijd nog kunnen komen met het
bewijs van de geleden schade. Wanneer evenwel nu
al besloten wordt om afwijzend op het verzoek te
beschikken, is liet moeilijk een later ingekomen
adres in te willigen. Spreker heeft den indruk ge
kregen dat de menschen wel schade hebben geleden
en is van meening dat zij het als van zelf sprekend
hebben aangenomen dat Burgemeester en Wethou
ders dien indruk eveneens hadden gekregen. Daar
om hebben zy geen bewijzen bijgebracht. Spreker
verlangt niet dat er een onderzoek wordt ingesteld
maar, daar de menschen het verslag wel zullen le
zen, zullen zij vanzelf wel met bewijzen komen aan
dragen.
De Voorzitter handhaaft het standpunt van Bur
gemeester en Wethouders. Hij zal hun voorstel in
stemming brengen.
De heer Hiemstra meent dat hiervan een onzui
vere stemming het gevolg zal zijn. Hij vindt het be
ter dat eerst over het voorstel-Zandstra wordt ge
stemd.
De Voorzitter verzoekt het voorstel schriftelijk
in te dienen.
De heer Hiemstra voldoet aan dit verzoek en stelt
voor het behandelde punt aan te houden tot de vol
gende vergadering.
Met 14 tegen 7 stemmen wordt overeenkomstig
dit voorstel besloten.
Vóór stemmen de heeren: Lautenbach, van Wei-
deren baron Rengers, Hiemstra, Zandstra, Tijsma,
H. P. de Haan, Tiemersma, Fransen, Berghuis,
Tulp, Peletier, Cohen, Menalda en Vonck.
Tegen de heeren: van Sloterdijck, J. Koopmans,
Oosterhoff, Haversehmidt, Beekhuis, Komter en
Schoondermark.
Dit voorstel luidt als volgt:
Bij de voorwaarden, waaronder krachtens raads
besluit van 28 Januari .113, no. 9a/12 ('s Raads han
delingen, blz. 10) de exploitatie van de buffetten in
den Stads- of Prinsentuin voor het tijdvak van 1
Maart 1913 tot en met ultimo Februari 1918 is ver
pacht aan J. de Jong alhier, is p.m. bepaald, dat
van gemeentewege ten minste drie extra-concerten
8. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om
met ingang van 1 Januari e.k. aan den directeur der
gemeentewerken de tijdelijke waarneming van de betrek
king van directeur der stadsreiniging op te dragen enz.
9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
hernieuwde vaststelling van het raadsbesluit van 22
September 1914, no. 33311/ 179, waarbij een plek bouw
terrein aan de Vredeman de Vriesstraat, bestemd voor
de stichting van een nieuwe Rijkslandbouwwinterschool
aan de provincie Friesland in eigendom is afgestaan.
10. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders
inzake het verzoek van II. Postma e.a., allen pachters
van opkomsten der pontveren over de stadsgrachten, om
vermindering van pachtsomwegens de buitengewone
tijdsomstandigheden.
10. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om
aan J. de Jong, pachter der buffetten in den Prinsen
tuin, over het pachtjaar 1914 een tegemoetkoming in de
betaling der pachtsom te verleenen.