i
I
36 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Maart 1915.
H. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
II. Heida van 12 Mei 1.91512 Mei 191(1 te verhuren
de winkelhuizinge c.a. in het perceel Noordvliet no. 191.
Dit voorstel luidt als volgt:
Het perceel Noordvliet no. 191, dat de gemeente
bij akte van 18 Maart 1913, verleden voor notaris J.
II. Berghuis, alhier, heeft aangekocht van K. E. de
Wolf te Haarlem, was voor zoover het benedenge
deelte betreft tot 12 Mei 1915 verhuurd aan H. Hei-
da, die daar het bakkersbedrijf in uitoefent. Nu het
einde van den huurtijd nadert, heeft Heida ons ver
zocht te mogen inhuren hetzij voor drie achtereen
volgende jaren op dezelfde voorwaarden als met
den vorigen eigenaar waren overeengekomen, be
houdens dat hij niet meer de helft van de onder
houdskosten heeft te betalen, hetzy tot wederop-
zeggens toe met een behoorlijken opzeggingstermijn
en tegen een huur van 5.in plaats van 6.—
per week.
Bij een van onzentwege door den Directeur der
gemeentewerken opgedragen schatting van de
huurwaarde is gebleken dat deze op 350.'s jaars
gesteld kan worden en, ware dat benedengedeelte
in goeden staat van onderhoud, op 400.'s jaars.
Met den huurder is overeenstemming verkregen
omtrent den huurprijs, die op 6.per week ge
steld blijft. Deze is voldoende, omdat de huurder
daarenboven evenals tot nu toe het onderhoud van
de bakkerij, de werkplaats met oven, baktafel enz.
voor de helft voor zijne rekening zal moeten nemen,
terwijl hij geheel moet bekostigen het onderhoud
van de ovenvloeren en dat, hetwelk volgens wet en
plaatselijk gebruik steeds door den huurder ge
schiedt.
De huurtijd dient slechts één jaar te zyn, zoodat
op 12 Mei 1916 de gemeente over het benedenge
deelte weer de vrije beschikking heeft. Overigens
kunnen de voorwaarden worden gesteld, welke nu
gelden en met den vorigen eigenaar waren overeen
gekomen.
Wij hebben de eer IJ alzoo in overweging te ge
ven te besluiten:
aan Hendrik Heida, bakker, alhier, voor den tijd
van één jaar, ingaande 12 Mei 1915 en eindigende
12 Mei 1916, ondershands te verhuren het beneden
gedeelte (winkelhuizinge met bakkerij, pakhuis, erf
massale steeg c.a.) van perceel Noordvliet no. 191,
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie G
no. 4901, als huis en erf, geheel groot 2.15 A., voor
de som van zes gulden 6.per week en onder
de nu geldende voorwaarden.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wij
ziging van het reglement op het bestuur der stadsarmen-
kamer (gemeenteblad 1913 no. 41) (bijlage no. 8).
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
10. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders
omtrent de motie Hiemstra c.s. betreffende het opnemen
van het personeel van den gemeenteontvanger onder de
gemeente-ambtenaren.
Dit voorstel luidt als volgt:
Bij de behandeling in Uwe vergadering van 9 Fe
bruari 1.1. van ons voorstel tot verhooging van het
bedrag dat de gemeenteontvanger aan de gemeente
in rekening mag brengen voor het personeel te zij
nen kantore boven den eersten klerk, is een voorstel
van twee Uwer medeleden, de heeren Hiemstra en
Tiemersma, in overweging genomen en vervolgens
naar ons college om prae-advies gerenvoyeerd, hou
dende uitnoodiging aan Burgemeester en Wethou
ders om de noodige voorstellen bij den Raad in te
dienen dat het personeel van den ontvanger onder
de gemeente-ambtenaren wordt opgenomen.
De eerste der beide voorstellers lichtte dit toe met
de mededeeling dat reeds een gedeelte van dat per
soneel in dienst der gemeente is en evenmin bij an
dere takken van dienst ambtenaren door het hoofd
van den diensttak worden aangesteld.
Deze opmerkingen raken dadelijk het hart van de
kwestie; de mededeeling is juist, maar de daaruit
getrokken conclusie niet. Die zou juist zijn, als de
verschillende diensttakken alle geheel van gelijken
aard waren. Den ontvanger nu drukt, anders dan
bij de andere onderdeden der gemeentelijke admini
stratie, een groote geldelijke verantwoordelijkheid
en dat brengt van zelf de wenschelijkheid mee hem
uitsluitend het zeggenschap te geven over de be
noeming van het lagere personeel aan zijn kantoor.
Gelijk den Raad niet onbekend is, hebben Burge
meester en Wethouders steeds op dit standpunt ge
staan ten aanzien van alle ain btenaren aan het
bureau.
De Raad is hierin met betrekking tot den eer
sten klerk, en niet het minst om den persoon van
den fnngeerenden titularis, toenmaals niet meege
gaan (Handelingen 19 September 1911 blz. 193,199).
Over het andere personeel is toen niet gesproken
en o.i. terecht, omdat de in ons prae-advies (bijlage
no. 23 van 1911) destijds ter zake geopperde bezwa
ren nog veel sterker klemden voor den jeugdigen
bediende, die naast den klerk aldaar bovendien nog
werkzaam is. De eerste klerk wordt aangesteld op
een zoodanig salaris, dat een solide en betrouw
bare hulp voor den ontvanger kan worden verkre
gen. De bediende is een jongmaatje die vaak pas
zijn eerste schreden op den maatschappelyken lad
der zet, als hij door den ontvanger wordt aangeno
men en meestal na korten tijd, als hij met de jaren
betere vooruitzichten krijgt, naar andere werkzaam
heden omziet. De ontvanger betaalt hem met ten
hoogste 3.per week. Blijkt hij goed te voldoen,
dan kan hij, sinds het bedrag dat voor het personeel
aan het ontvangerskantoor beschikbaar is tot
750.is verhoogd, komen tot een hoogere bezol
diging, doch met den eersten klerk is zijne positie
niet te vergelijken. Op de aangevoerde gronden
achten wij het dan ook niet gewenscht dat het la
gere personeel onder de gemeente-ambtenaren
wordt opgenomen. De ontvanger, wiens advies wij
hierbij overleggen, komt, zij het langs eenigszins
anderen weg, tot gelijke slotsom.
Wij hebben alzoo de eer U voor te stellen het
voorstel-Hiemstra c.s. te verwerpen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Hiemstra kan zich niet heelemaal met
het prae-advies van Burgemeester en Wethouders
vereenigen. Hij vindt de conclusie van Burgemees
ter en Wethouders zeer eigenaardig. Zij zeggen dat
het grootste bezwaar tegen sprekers voorstel is, dat
de groote geldelijke verantwoordelijkheid van den
gemeenteontvanger vanzelf de wenschelijkheid
meebrengt hem uitsluitend het zeggenschap te ge
ven over de benoeming van het lagere personeel
aan zijn kantoor. Daar wordt dus gezegd dat het,
waar de ontvanger een groote geldelijke verant
woordelijkheid heeft, niet aangaat de benoeming
van het lagere personeel door den Raad te doen ge
schieden.
Dat woord „lagere" moest er wel bij, omdat
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Maart 1915. 37
het in zijne algemeenheid anders ook zou slaan op
den eersten klerk. Wanneer de ontvanger eene
groote financiëele verantwoordelijkheid heeft en
het is noodig dat hij invloed heeft op de benoeming-
van zijn personeel, dan slaat dat zeker op hem, die
den ontvanger vervangt. Over die financieële ver
antwoordelijkheid kan alleen worden gesproken
bij den eersten klerk, die met geld omgaat en be
trouwbaar moet zijn. Alle ambtenaren moeten dat
zijn, maar deze meer dan het jongmaatje dat brief
jes schrijft en verschillende ondergeschikte dingen
doet. Dat het hierop zou slaan lijkt spreker absurd,
omdat de Raad beslist heeft dat de le klerk, de man
met de meeste verantwoordelijkheid, gemeenteamb
tenaar moet zijn. De verantwoordelijkheid drukt
juist op den eersten klerk, den rechterhand van den
ontvanger, en niet op het bedoelde jongmaatje. Het
argument van Burgemeester en Wethouders zou
dan ook misschien bout, snijden, als het ging om
den eersten klerk, nu, waar het gaat om het lagere
personeel, doet het dit niet. Er is dan ook geen en
kele reden om eene uitzondering te maken bij het
ontvangerspersoneel.
Men kan wel zeggen dat de jongelui die er
komen en enkele guldens verdienen, spoedig weer
vertrekken, maar dat is niet zeker. Het is toch zeer
wel mogelijk, dat ze worden opgeleid tot volwassen
klerken. Spreker meent dan ook dat er alles voor
is deze jongelui onder de gemeenteambtenaren op
te nemen.
De heer Tysma wil een enkele opmerking maken.
Hij meent een argument te berde te kunnen bren
gen ter verdediging van de conclusie van Burge
meester en Wethouders. Tussclien de klerkjes van
den gemeenteontvanger en de gewone ambtenaren
bestaat eenig verschil. Wanneer er een ambtenaar
wordt in dienst genomen, is het de bedoeling, dat
deze in dienst der gemeente blijft. Dat zoo iemand
direct ambtenaar wordt, daarvoor is iets te zeg
gen. De jongelui, die bij den ontvanger in dienst
komen, doen dat niet met deze bedoeling, maar
zien na korteren of langeren tijd uit naar een beter
gesalariëerde betrekking. Zoo iemand moet niet on
der de ambtenaren worden gerangschikt. Wanneer
de taak van den ontvanger uitgebreid wordt en er
is een groote klerk noodig, dan is het wat anders.
Het lagere personeel moet dan ook niet onder de
ambtenaren worden opgenomen, daar het niet aan
gaat een ambtenaar aan te stellen op 150.
De heer Komter (wethouder) is van oordeel dat
de kwestie duidelijk is toegelicht. De heer Hiemstra
heeft één overweging van Burgemeester en Wet
houders naar voren gebracht n.l. de verantwoor
delijkheidspassage. Burgemeester en Wethouders
zijn door een complex van kleine belangen tot hun
ne conclusie gekomen. Vroeger hebben zij reeds,
toen Algra tot ambtenaar werd benoemd, gezegd
dat zulks is geschied op aandrang uit den Raad,
welke telkens bij de begrooting werd herhaald, om
dat men dien ambtenaar, die er reeds jaren werk
zaam was, de risico niet wilde laten loopen om, bij
eventueele verandering van ontvanger, zijne be
trekking te verliezen.
Deze overweging kan nu niet gelden en het is
zelfs in het belang der jongelui, die bij den ontvan
ger komen, om geen gemeente-ambtenaar te wor
den. Vooruitzicht voor die jongelui is er absoluut
niet. Het kan wel eene opleiding zijn, maar nooit
een einddoel voor een jongmensch, dat een beetje in
zyn mars heeft. Wanneer zoo iemand weet dat hij
er is om te leeren, zal hjj zijn best doen om zich te
bekwamen. Maakt men hem daarentegen ambte
naar, dan zal hij denken dat hij er is en zich gemak
kelijk op zijn stoeltje neerzetten. Als spreker het
goed heeft begrepen is de bedoeling van den ont
vanger deze. Hij begint met een jongmensch, dat hij
na verloop van een paar jaar 2n klerk maakt, waar
na hij weer een ander jongmaatje erbij neemt. La
ter zoekt de tweede klerk een andere betrekking
en wordt het jongmaatje weer 2e klerk.
Voor het kantoor en de jongelui is zulk een re
geling het best.
De heer Hiemstra zegt dat het hem blijkt dat
het voorstel van Burgemeester en Wethouders
een tweeledig goed doel heeft. Het zou n.l. in
het gemeentebelang zijn en in dat van de jonge
lui. Daar is weinig tegen in te brengen. Evenwel,
spreker ziet het belang voor de gemeente er niet in.
De Wethouder heeft gezegd dat spreker het ver-
antwoordelijkheidsbezwaar op den voorgrond heeft
gesteld, maar hij is er niet op teruggekomen. Het is
dus gebleken dat spreker juist heeft gezien en waar
dit liet hoofdargument is van Burgemeester en
Wethouders, is dit hierdoor vervallen. Verder heeft
de Wethouder beweerd dat het in het belang der
jongelui is niet onder de ambtenaren te worden op
genomen. Het staat nergens, waar jongelui op een
kantoor komen, vast dat zij zich zullen kunnen op
werken. Bij verschillende bedrijven is zulks ook
evenmin het geval. Ook de heer Tysma heeft be
weerd, dat de jongelui bij den ontvanger niet blij
ven, maar ook dat is het geval in verschillende be
drijven. Dat is dan ook geen argument, want als zij
weg zijn, zyn het geen gemeente-ambtenaren meer.
Er zullen wel geen jongelui zijn, die in een slechte
positie zullen blijven, alleen om maar gemeente
ambtenaar te zijn. Spreker doet nog opmerken dat
er in verschillende bedryven ook hoofden zyn met
geldelijke verantwoording, die toch ook het perso
neel niet aanstellen.
Het argument van Burgemeester en Wethouders
te dezen opzichte is dan ook zeer zwak.
Spreker meent dat het goed is dat de Raad in
vloed heeft ten opzichte van het geld dat er voor be
steed wordt. De ontvanger toch kan 750.uitge
ven op de wijze, die hem goed dunkt en daarop moet
de Raad of het Dagelykseh Bestuur invloed kunnen
uitoefenen, opdat de eerste klerk niet in het ge
drang komt. Spreker acht het in het belang van de
jongelui en in dat van den eersten klerk, dat al het
ontvangerspersoneel onder de ambtenaren wordt
opgenomen. Hij ziet de geldigheid der bezwaren
van Burgemeester en Wethouders niet in.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met 20 tegen 4 stemmen wordt het voorstel-
Hiemstra verworpen.
Vóór stemmen de heeren: Lautenbach, Zandstra,
Hiemstra en Tiemersma.
Tegen de heeren: H. P. de Haan, Haverschmidt,
Cohen, Tulp, Fransen, P. A. de Haan, Oosterhoff,
van Sloterdijck, Peletier, Tysma, van Weideren ba
ron Rengers, Vonck, Komter, Beekhuis, Menalda,
Koopmans, Schoondermark, Binnerts, Attema en
de Vos.
11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot.
stichting van een gymnastieklokaal bij gemeenteschool
no. 12.
Dit voorstel luidt als volgt:
Met het oog op de te geringe ruimte in school no.
12 is tusschen ons college en de commissie van toe
zicht op het lager onderwijs overeenstemming ver
kregen over eene verandering van het, bovendien
voor de rust der omgevende schoolvertrekken on
praktisch gelegen, gymnastieklokaal in leslokaal en
de bijbouwing van een nieuwe gymnastiekzaal aan
j
I
I
p
I
I
ti