48 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Maart 1915. ken. Voor deze inrichting is niet zooveel water be- noodigd en dit kan men voor betrekkelijk lagen prijs van de Waterleiding betrekken. Het bezwaar van den heer Tijsma is daarmede vervallen. Geheel anders is het met eene zweminrichting, die veel water moet hebben en uit den aard der zaak minder goed in de bebouwde kom kan worden ge sticht. De thans bedoelde plaats komt hem zeer ge schikt voor, omdat ze bij een later te maken straten plan in de Weerklank meer aan de bewoonde buurt, komt te liggen. Zijn inziens kan men met het voor stel van Burgemeester en Wethouders medegaan en later over een te stichten badinrichting beraad slagen. De heer Hiemstra zegt dat het laatste denkbeeld van den heer Koopmans misschien wel eenigen in druk op den Baad zal maken. Als men dan toch gaat splitsen, zag spreker liever eerst eene badin richting gebouwd. Het argument van Burgemees ter en Wethouders, dat men thuis niet kan zwem men, is niet een sterk argument. Dat wist men vroe ger ook wel. Het reinigen van het lichaam is bij de groote massa der arbeidende klasse hier zoo primi tief, dat daarin noodig moet worden voorzien. Zwemmen, zegt men, is gezond. Goed, maar het is deels sport. Baden is uitsluitend eene gezondheids maatregel. Wanneer men een referendum zou hou den onder de ingezetenen weet spreker zeker, dat de grootste helft voor eene badinrichting zal stemmen. Eerst moet het noodzakelijkste tot stand worden gebracht. Het zal verkeerd zijn eerst de gelden voor eene zweminrichting te voteeren. Want men weet wel hoeveel werk men er dan van heeft eene badin richting te krygen en hoeveel jaren het duurt eer die er is. Burgemeester en Wethouders zeggen met het oog op de inrichting in de Oude Waag dat de belangstelling niet zoo groot is. Dat is wel waar, maar de menschen moeten er toe worden on- gevoed om zich eene opoffering voor de hygiëne te getroosten. Men moet hun daarom iets geven dat uitlokt, en dit is met de instelling in de Oude Waag niet het geval. Ook hebben Burgemeester en Wethouders tot staving van hunne beweringen gewezen op de vroe gere inrichting aan den Noordersingel. Zij hebben er zeiven zeker ook niet geregeld ge bruik van gemaakt, want anders zouden zy weten dat de inrichting zelve niet zoo schitterend was. De badkuipen toch, die wit moesten zijn, waren geregeld bruin. In het volksgedeelte, waar spreker wel ge bruik van maakte, was het ook niet appetitelyk. Het weinige bezoek was dan ook niet een gevolg- van de geringe belangstelling van het Leeuwarder publiek in een badinrichting. Spreker blijft bij zijne meening dat eene badinrichting voorop moet gaan. De heer Tijsma zegt dat er gepleit wordt voor eene gecombineerde inrichting, voor eene zwem- en badinrichting afzonderlijk, voor eene overdekte in richting, voor een andere plaats enz. enz. Spreker is van oordeel dat er geen overeenstemming kan worden bereikt en vraagt of het niet beter is de ver dere behandeling tot een frisschen middag uit te stellen. De Voorzitter verzoekt den heer Tijsma van zijn denkbeeld geen voorstel te maken. Spreker zal de motie-Bengers c.s. in stemming brengen en daar mee wordt dan hetzelfde bereikt. De heer Tiemersma: „Is het de bedoeling eene overdekte zwem- en badinrichting op dezelfde plaats te stichten als door Burgemeester en Wet houders is aangewezen!" De Voorzitter: „in de motie is van eene bepaalde plaats geen sprake". De heer Peletier antwoordt dat het de bedoeling is de inrichting op de meest geschikte plaats te doen verrijzen. Blijkt er bij onderzoek geen geschikter plaats te vinden dan het Cambuursterpad, dan moet zij daar komen. De heer Schooudermark (wethouder) wijst erop dat er in de aanneming der motie van den heer Pe letier c.s. een groot gevaar schuilt. Wanneer zij wordt aangenomen, staan wij weer op schoon schip. De heer Haversehmidt: „precies als met het asch- land". De heer Schooudermark (wethouder) zegt dat het voor de commissie, die door den Baad voor deze zaak is aangewezen, en wie voor haar werk wel een woord van hulde mag worden gebracht, zeer onaan genaam is. Van het voorstel, door de commissie ge daan, is in overleg met haar reeds een stuk afge kapt en zij heeft zich, op de vraag van Burgemees ter en Wethouders, of zij daarom ook zou aftreden, nog bereid verklaard de exploitatie op zich te ne men. Als de Baad het voorstel aanneemt om betere tijden af te wachten, zegt zij niets anders tot de commissie dan: „ga maar naar huis." Dan zal er, hetzij uit den Baad, uit Burgemeester en Wethou ders of de ingezetenen eene nieuwe commissie moe ten worden gevormd. Spreker ontraadt dan ook ernstig de aanneming der motie en wijst nog eens op de woorden, gesproken door den wethouder van financiën. De lieer Beekhuis is het met den heer Schoonder- mark eens en wijst erop dat het niet hetzelfde is of men over de motie-Bengers c.s. of over het voor- stel-Tijsma stemt. Dit laatste heeft tot motief het vergevorderde uur, het eerste om een geheel an der plan te behandelen. De heer Tysma zegt dat de Voorzitter in wateren der dwaling zwemt, maar de heer Beekhuis heeft dat al zoo goed aangetoond, dat spreker het niet kan verbeteren. De heer P. A. de Haan merkt op dat een dergelij ke manier van behandelen niet door de commissie zal gevraagd worden. Als de Baad toch alleen voor stellen zou behandelen, die der commissie welge vallig zijn, kunnen de besprekingen wel ophouden. Spreker en zijne medevoorstellers behoeven toch hun voorstel niet terug te nemen, teneinde moge lijke gevoeligheid der commissie te sparen? De heer Koniter weet niet wat de bedoeling van de voorstellers is. Is dat om de commissie zoo maar aan kant te zetten? De bedoeling van den Baad kan dit zeker niet zijn. Wanneer de Baad, zonder het voorstel der commissie af te doen, nu aan Burge meester en Wethouders zou opdragen om andere voorstellen te ontwerpen, zou dit niet in overeen stemming zijn met de aan de commissie gegeven opdracht. De heer Tulp: „Er is toch geen bezwaar dat Bur gemeester en Wethouders zich na aanneming van de motie met de commissie verstaan. Spreker weet niet of zij dit punt ook heeft bestudeerd." De Voorzitter: „dat was het eerste plan." De heer Tulp: „als de commissie toch weet, dat er voor haar voorstel geen meerderheid is te vin den is het niet gezegd, dat zy niet tot medewerking bereid is. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Maart 1915. 49 De Voorzitter meent toch dat het beter is over het voorstel-Bengers c.s. te laten stemmen. Wordt dat aangenomen, dan behoeft er niet verder over deze zaak te worden gediscussieerd. De keer Beekhuis vreest dan voor eene onzuivere stemming. Leden, die gaarne naar huis willen, zou den voor de motie kunnen stemmen. De Voorzitter: „Als de heer Tijsma zyn voorstel indient, moet ik het, als motie van orde, eerst in stemming brengen. De heer Tijsma dient zijn voorstel in om de be handeling tot de volgende vergadering te verdagen., Hy zegt echter dat het hem koud laat of dit of de motie eerst in stemming wordt gebracht. De beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter brengt thans het voorstel-Tysma in stemming. Het wordt aangenomen met 20 tegen 4 stemmen. Vóór stemmen de lieeren: Lautenbach, Zandstra, H. P. de Haan, Haversehmidt, Cohen, Tulp, Fran sen, P. A. de Haan, van Sloterdyck, Peletier, Tijs ma, van Weideren baron Bengers, Beekhuis, Me- nalda, Koopmans, Schoondermark, Binnerts, Atte- ma, de Vos en Tiemersma. Tegen de heeren: Oosterhoff, Vonck, Hiemstra en Komter. Niets meer te behandelen zjjnde sluit de Voorzit ter de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1915 | | pagina 9