114 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Juni 1915
nen veroordeelen. üe vraag rijst nu of' de gemeen
te zelve schuld heeft. Van deze sloot kan hetzelfde
worden gezegd als van meer slooten. De gemeente
kan ze wel reinigen, en daardoor zal wel tijdelijk
verbetering worden aangebracht, maar met reini
gen alleen komt men er niet. Het moge waar zijn
dat de eigenaar, die zich beklaagt, gewoonlijk wel
voor de reiniging der slooten zorgt, afdoende is dat
niet, want telkens worden ze weer vervuild. Daar
om is het goed dat artikel 69bis der Algemeene Po
litie verordening de Gemeente een afdoenend mid
del geeft n.l. om dergelijke slooten te doen dem
pen. Spreker heeft ook het argument gehoord te
gen de toepassing der verordening, dat de persoon,
langs wiens erf de sloot loopt, geen schuld heeft aan
de vervuiling. Op dien grond zouden Burgemeester
en Wethouders de verordening niet kunnen toe
passen. Spreker meent dat dit ook onjuist is. Bij de
behandeling der wijziging van de verordening toch
is gewezen op een geval dat precies gelijk is. De
heer Feddema toch zei:
„Om een voorbeeld te noemen wijst spreker op
„de sloot bij de Achter Landbuurt. Deze sloot is
„door de bewoners langs de eene zijde ervan erg
„vervuild. Nu kan met deze bepaling in de hand
„de heer Dijkstra, die land heeft aan de andere
„zijde der sloot en die aan deze vervuiling totaal
„onschuldig is, gedwongen worden om voor eigen
„rekening de sloot mee te dempen en te rioleeren,
„ten behoeve van de bewoners der Achter Land-
„buurt".
Dit geval is nu precies gelijk aan dat in de Pop-
pebuurt. Ook daar is een landelijk eigenaar van
een sloot, aan welks eene zijde huizen staan, waar
van de bewoners de sloot vervuilen, genoodzaakt
om te dempen.
De Raad heeft het artikel met deze wetenschap
met .17 tegen 4 stemmen aangenomen.
Als Burgemeester en Wethouders de verorde
ning niet toepassen, voeren zij den wil van den
Raad niet uit.
Er rest nu nog de vraag of de verordening zelve
onrechtvaardig is.
Spreker staat er geheel onbevangen tegen
over, omdat hij niet als de heer Beekhuis tot
de samenstelling heeft meegewerkt. Spreker heeft
de verordening hier gevonden en zou zijn handen
in onschuld kunnen wasschen. Maar spreker acht
de verordening niet onrechtvaardig. Iemand die
eigenaar is van land dat in de bebouwde kom komt
te liggen, is al dadelijk als eigenaar niet te bekla
gen, want dat land wordt meer waard. Maar voor
al, het is een van die bepalingen van het eigen
domsrecht, die de eigenaar zich in het algemeen be
lang moet getroosten. Bij de Hinderwet en de Wo
ningwet wordt ten behoeve van het algemeen be
lang veel krasser in het eigendomsrecht ingegre
pen. Het betrof hier een sloot die voor de omge
ving hinderlijk is en nu wordt de eigenaar genood
zaakt dien hinder weg te nemen door de sloot in
bruikbaren toestand te brengen. Spreker ziet niet
in dat daarin ook maar eenige onrechtvaardigheid
schuilt.
De heer Beekhuis dankt den Voorzitter voor
diens inlichtingen. Hij stelt zich voor dat, als deze
discussie in de couranten en het raadsverslag
wordt opgenomen, de ongerustheid hij het publiek
omtrent de toepassing der verordening wel eenigs-
zins zal zijn weggenomen.
De heer Tjjsma heeft indertijd als juridisch ad
viseur in een dergelijke slootkwestie gepleit en hij
is toen ook, om precies dezelfde reden, tegen het
Dagelijkseh Bestuur te velde getrokken. Het be
trof toen een sloot, die bijna geheel eigendom der
gemeente was en die, daar er in jaren nooit iets aan
gedaan was, feitelijk opzettelijk was vervuild. Ten
slotte, toen de sloot in zoo'n staat was dat men er
niet langs kon loopen heeft het Dagelijkseh Be
stuur de mede-eigenaars tot dempen gedwongen.
De heer Feddema heeft op eene onbillijkheid gewe
zen die gevolg van de verordening kan zijn, doch
niemand kon vermoeden dat de gemeente opzette
lijk verkeerde toestanden in het leven roept om
daarna de mede-eigenaars tot verbetering te dwin
gen.
Dit is door den president der rechtbank dan ook
terecht gegispt en feitelijk is het requisitoir van
den Ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij
het Kantongerecht minstens even scherp geweest.
Hij heeft gezegd dat hij met nooit zooveel genoe
gen de laagste boete heeft gevraagd, omdat hij het
optreden van liet Dagelijkseh Bestuur beneden alle
critiek achtte.
Spreker noemt het ook geen manier van doen
hij heeft hier de Zoutsloot op liet oog den Doel
eerst absoluut te laten vervuilen om dan tegen de
mede-eigenaren te zeggen: nu moeten jullie dem
pen. Hij acht dat eene verkeerde toepassing van de
verordening.
De Voorzitter wijst erop dat door den heer Tijs-
ma een poel van zooveel zwarte misdadigheid is
blootgelegd, dat de vuilste sloot daarbij in het niet
zinkt. Hij beschuldigt Burgemeester en Wethou
ders ervan dat zij opzettelijk slooten vervuilen om
den ongelukkigen eigenaren te kunnen dwingen
tot demping. Spreker vraagt of Burgemeester en
Wethouders soms het vuil in de slooten werpen en
wat voor reden de heer Tijsma toch wel heeft om
een dergelijke beschuldiging te uiten?
Hij wil er op wijzen dat het geval met de Zout
sloot heel anders is dan het door den heer Tijsma is
voorgesteld. Alle eigenaren, behalve de cliënt van
den heer Tijsma, waren bereid hun eigendomsrecht
af te staan en juist op het niet verkrijgen van dat
kleine stukje sloot is de verbetering afgestuit. Ten
gevolge nu van het niet verkrijgen van overeen
stemming tusschen de partijen is er zeer veel tijd
verloopen en in dien tijd is de sloot zeer vervuild.
Bij de Poppesloot was echter slechts één eige
naar, die het stuk land heeft gekocht nadat de aan
schrijving tot demping was uitgegaan. Hij heeft
dus wel geweten dat hij gevaar liep in de demping
te worden betrokken.
De uitlating van den Ambtenaar van het Open
haar Ministerie van het Kantongerecht heeft spre
ker niet gelezen. Hij komt echter nog al eens met
dien ambtenaar in aanraking, maar heeft van hem
nooit eenige dergelijke klacht gehoord. Als die amb
tenaar dat heeft gezegd, moest hij eens in de leer
gaan bij zijn ambtgenoot aan de Rechtbank, die de
zaak beter heeft begrepen.
De heer Tysma heeft den Voorzitter hooren zeg
gen dat hij spreker een krasse beschuldiging
heeft geuit aan het adres van Burgemeester en
Wethouders, die hij moeilijk zal kunnen bewijzen.
Spreker kan dat wel. De gemeente heeft jaren lang
bijna den geheelen eigendom bezeten van de Zout
sloot, maar nooit iets gedaan om deze sloot te ver
beteren. De sloot was totaal verwaarloosd en daar
om heeft de bedoelde eigenaar geweigerd mee te
dempen. Uit de stukken en de instructie heeft spre
ker de conclusie getrokken dat de gemeente de sloo
ten opzettelijk laat vervuilen en hij houdt dit
staande.
De Voorzitter herhaalt dat de oorzaak van het
Verslag van de handelingen van den Gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Juni 1915. 115
niet schoonmaken van de Zoutsloot is te zoeken in
het feit, dat een of twee eigenaren, waaronder de
cliënt van den heer Tijsma, weigerachtig waren.
Hij wil er bovendien nog eens den nadruk op leg
gen dat Burgemeester en Wethouders niet opzet
telijk slooten laten vervuilen om andere mede-eige
naren tot demping te kunnen dwingen.
De interpellatie is hierna gesloten.
Niets meer te behandelen zijnde sluit de Voorzit
ter de vergadering.