12(5 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1915.
In de toelichting zijn enkele dingen genoemd en
deze zouden nog met andere kunnen worden ver
meerderd. Spreker wijst erop dat o.a. is vergeten de
verplaatsing van liet asehland. liij ziet enkele le
den lachen, maar verzekert dat het tijdstip niet
meer verat' is dat de plannen den Raad zullen be
reiken.
Spreker's bezwaar is echter niet alleen de groote
uitgaaf, maar ook de vele daaraan verbonden werk
zaamheden. De gemeentewerken zijn binnenkort
druk bezet o.a. in verband met een plan tot straten
aanleg aan den Oostersingel en misschien zal de
gemeente tot woningbouw op grooter schaal moe
ten overgaan. Dat zijn de bezwaren tegen de voor
bereiding van deze zaak.
Mogelijk echter is het lot dezer kwestie al
in eene voorvergadering beslist en zijn de le
den al met eene vooropgezette meening hier geko
men. Dan geeft verder beraadslagen niet veel.
Spreker wil er nog op wijzen dat iedere subsidie-
verhooging met het oog op de tijdsomstandigheden
wordt afgewezen, omdat men de gemeente niet met
nieuwe lasten wil bezwaren. Ook om dezelfde rede
nen worden de belooningen van verschillende per
sonen in gemeentedienst, o.a. van het bewaarschool-
personeel, niet herzien. Heeft het, vraagt spreker,
onder die omstandigheden wel zin over te gaan tot
de oprichting van eene badinrichting!
Wij zijn nu een beetje op weg om aan den toe
stand te wennen. Het kan echter geen kwaad ei-
even aan te herinneren dat wij misschien nog wel
voor groote verrassingen kunnen komen te staan.
Als b.v. de kolennood aanhoudt en wij Amerikaan-
sehe kolen moeten stoken, zal dit de gemeente
40000.per maand kosten. Daarom is het ver
standig deze zaak thans te laten rusten.
De heer Fransen heeft den Voorzitter hooren
zeggen dat het, met het oog op de buitengewone
tijdsomstandigheden, niet gewenscht is bijzondere
uitgaven te doen. Spreker erkent dat de toestand
eritiek is, maar vraagt hoe Burgemeester en Wet
houders dan enkele weken geleden konden komen
met een voorstel tot oprichting van een zwemin
richting. Daaruit toch bleek dat er wel geld dispo
nibel was voor eene zweminrichting. Als daar geld
voor was, is het er nu ook voor eene badinrich
ting.
De heer Hiemstra had hetzelfde argument willen
gebruiken. Hij deelt voor een groot deel de bezwa
ren van den Voorzitter en is ook van oordeel dat er
alle reden voor is om met de uitvoering te wachten
tot de tijdsomstandigheden gunstiger zijn.
De voorbereiding der plannen kost niet zooveel en
als het personeel van Gemeentewerken het te druk
heeft, kan die voorbereiding aan eene raadscom
missie worden opgedragen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
zooals het daar ligt, schuift de zaak op de lange
baan. Spreker is het niet met den Voorzitter eens
dat door het intrekken van sprekers motie inzake
gemeente-exploitatie de Raad dit idéé heeft afge
wimpeld. Dat is niet gebeurd. Wel zou dit het ge
val zijn als sprekers motie was verworpen. De in
trekking van de motie echter is geschied op ver
zoek van enkele leden, die op dit punt nog geene be
slissing konden nemen. De Raad heeft zich echter
niet tegen gemeente-exploitatie uitgesproken.
Door de motie-Berghuis hebben Burgemeester en
Wethouders ruimte gekregen. De hoofdzaak is nu
alleen de vraag of met de voorbereiding zal worden
begonnen of niet. Spreker acht het beter dat de
zaak aan den gang blijft, want van uitstel komt af
stel. De uitvoering kan wachten tot de omstandig
heden het toelaten geld uit te geven. Hij geeft Bur
gemeester en Wethouders dan ook in overweging
hun voorstel in te trekken en de motie-Berghuis te
laten bestaan, die aan Burgemeester en Wethou
ders de opdracht geeft de plannen voor te berei
den. Hij acht dit de beste weg, want dan behoeft de
Raad het voorstel niet te verwerpen.
De heer Berghuis kan niet meegaan met de rede
neering van den Voorzitter. Hij zal ook niet, zooals
deze heeft gedaan, gebruik maken van tusschen-
zinnen, die er aanleiding toe kunnen geven dat het
debat tot 7 uur kan worden gerekt. De Raad heeft
met bijna algemeene stemmen Burgemeester en
Wethouders bij motie verzocht te trachten met een
voorstel tot stichting van eene badinrichting te
komen. Die motie werd aangenomen, maar liet
Burgemeester en Wethouders geheel vrij. Met op
zet heeft spreker de kwestie van gemeente-exploi
tatie weggelaten, hoewel hjj daarvan een voorstan
der is. De motie van den heer Hiemstra is wel in
getrokken, maar niet verworpen, zoodat het te dier
zake aangevoerde argument vervalt. Waar nu
Burgemeester en Wethouders zich alleen tot
de bestaande Commissie hebben gewend en niet
naar andere middelen hebben gezocht, meent spre
ker dat zij aan de motie niet voldoende uitvoering
hebben gegeven en het is daartegen dat hij heeft
gemeend te moeten protesteeren, en zal dit doen
door tegen punt I van het voorstel te stemmen.
I >e Voorzitter heeft den heer Berghuis iets hoo
ren zeggen over liet gebruiken van een tusschenzin
De heer Berghuis: „als u een debat wenseht dat
tot 7 uur duurt zal ik daarover wel verder uitwei
den."
De Voorzitter laat het al of niet voeren van een
debat over deze zaak aan den heer Berghuis over.
maar heeft geen woord gesproken waarop hij lie
ver heeft dat niet wordt ingegaan.
J )e heer Berghuis doet opmerken dat over voor
vergaderingen het meest wordt gesproken door die
genen, die de meeste voorvergaderingen houden.
Spreker vindt het wenschelijk hierop niet verder in
te gaan, maar doet opmerken dat eene voorverga
dering heel iets anders is dan eene samenkomst,
waarin gemeentebelangen worden besproken. Dit
laatste is het doel van de blijkbaar den voorzit
ter dwars zittende bijeenkomsten.
De Voorzitter doet opmerken dat de heer Berg
huis evengoed als spreker weet wat zijn groote be
zwaar is tegen het houden van voorvergaderingen.
Het is goed dit eens uit te spreken en te doen uit
komen dat door het houden van dergelijke vergade
ringen de leden met eene vooropgezette meening ter
vergadering komen. Het wordt dan geen beraad
slaging meer, want de leden hebben zich al eene
meening gevormd, zonder dat Burgemeester en
Wethouders in de gelegenheid zijn geweest hunne
voorstellen mondeling toe te lichten. Men gaat af
op de dikwijls onvolledige schriftelijke toelichting.
Spreker heeft bij de behandeling van voorstellen
in den Raad dikwijls het gevoel dat al het gespro
kene wel ongesproken kon blijven. Dergelijke voor
stellen kunnen door Burgemeester en Wethouders
niet met opgewektheid worden behandeld. Spre
ker is overtuigd dat verscheidene stemmingen
geheel anders zouden uitvallen als er geen voor
vergaderingen werden gehouden. Spreker kan zich
voorstellen dat er bij uitzondering omstandigheden
zijn die het noodig maken eene geheime bespreking
le houden, maar het stelselmatig vergaderen over
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1915. 127
de verschillende dingen die aan de orde zijn, acht
hij voor de gemeente van groot nadeel.
Wat nu het verwijt over de zwemschool betreft,
wil spreker erop wijzen, dat Burgemeester en Wet
houders bij de indiening van het voorstel wel de
gelijk hebben gewezen op het feit dat zij het indien
den o n d a n k s de tijdsomstandigheden. Zij deden
het omdat het een aanhangige zaak betrof en de
kosten niet zoo hoog waren.
De opmerkingen over gemeente-exploitatie wor
den hoe langer zoo onduidelijker. De heer Hiemstra
zegt dat spreker uit het intrekken der motie de con
clusie heeft getrokken dat de Raad zich tegen ge
meente-exploitatie heeft verklaard. Dat is onjuist.
Spreker heeft alleen doen uitkomen dat de Raad
zich in 1912 met groote meerderheid tegen gemeen
te-exploitatie heeft verklaard en dat besluit is na
de intrekking der motie-Hiemstra nog van kracht.
Spreker heeft dit in de vergadering waarin de heer
Hiemstra zijn motie introk, nog eens uitdrukkelijk
vastgesteld.
De heer Berghuis heeft verder gezegd dat Bur
gemeester en Wethouders niet het recht hebben de
motie ter zijde te leggen. Zij doen dit ook niet. Zij
hebben deze zaak opnieuw bij den Raad gebracht
toen het bleek dat zij niet kon worden uitgevoerd
langs de lijnen door den Raad zelf aangewezen.
De heer Berghuis zal hierop niet ingaan want het
zou de derde maal zijn dat hij het woord zou moe
ten voeren over dit punt en hij wil daarover geen
stemming vragen.
De heer Hiemstra: „ik stem vóór."
De heer Beekhuis gelooft dat de Voorzitter te
recht heeft opgemerkt dat Burgemeester en Wet
houders niet anders konden handelen dan zij heb
ben gedaan. Het staat nu aan den Raad zijne wen-
schen door een voorstel kenbaar te maken. Hoe ver
leidelijk het denkbeeld van den heer Hiemstra spre
ker ook in de ooren heeft geklonken om nu de
zaak voor te bereiden en later uit te voeren spre
ker kan daarin niet meegaan.
Het denkbeeld lijkt verlokkelijk en spreker was
er ook bijna zelf ingeloopen. Hij meent echter dat
het niet aangaat deze zaak nu al voor te bereiden
en de commissie te stellen voor het feit dat haar
werk toch voorloopig niet wordt uitgevoerd. Die
wetenschap is doodend voor de ambitie der commis
sieleden.
Tegen den tijd dat de tijdsomstandigheden
zooveel beter zijn geworden kunnen er wel geheel
andere denkbeelden zijn ontstaan. Wanneer men
liet werk niet dadelijk wil uitvoeren moet men ook
niet met de voorbereiding beginnen. Spreker zal
zich dus met liet voorstel van Burgemeester en
Wethouders vereenigen.
De heer Lautenbach wijst erop dat er hier wel
zelden een commissievoorstel is dat ook dadelijk
wordt uitgevoerd. Het bezwaar van den heer Beek
huis is dan ook niet groot. Wie kan zeggen, wan
neer de omstandigheden beter zullen zijn! Nie
mand. En het spreekt wel van zelf dat er na on
derzoek met de uitvoering zal worden begonnen.
Het behoeft niet zoo lang te duren als met het aseh
land. Het kan vlugger.
Spreker wil nu nog een enkel woord zeggen over
de vóórvergaderingen. Hij moet er uitdrukkelijk op
wijzen dat op die vergaderingen nooit een besluit
wordt genomen en dat ze alleen dienen tot voorlich
ting van de leden. Niemand zal ooit kunnen zeg
gen dat er sprake is van eene samenzwering. De
heer Tijsma en spreker blijven wel eens alleen staan
en een enkele maal verongelukt de heer Fransen.
Of nu de zaken worden besproken in een zaaltje of
in eene sociëteit, is vrij wel gelijk. En liet is in elk
geval beter dan dat er, zooals vroeger in den Raad
gebeurde, met briefjes wordt gewerkt.
De heer Zandstra doet nog uitkomen dat
de sociaal-democratische fractie gezamenlijk ook
vergadert, wanneer het belangrijke voorstellen
geldt. Het is niet te doen om nadeel toe te brengen
aan de voorstellen, integendeel, maar om te onder
zoeken op welke wijze zij het beste kunnen worden
uitgevoerd. Het denkbeeld om Burgemeester en
Wethouders schaakmat te zetten zit daarbij niet
voor, alleen om het gemeentebelang zoo goed mo
gelijk te behartigen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Onderdeel I van het voorstel van Burgemeester
en Wethouders wordt verworpen met 15 tegen 5
stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Oosterhoff, Koopmans,
Menalda, Beekhuis en Schoondermark.
Tegen de heeren: Hiemstra, van Sloterdijek,
Fransen, Lautenbach, P. A. de Haan, de Vos, Pele-
tier. Cohen, Tiemersma, Zandstra, Tulp, Binnerts,
Berghuis, H. P. de Haan en Attema.
De Voorzitter: „nu zijn wij nog niet verder".
De heer Berghuis zou nu willen voorstellen eene
raadscommissie te benoemen, hoewel hij liever zag
dat Burgemeester en Wethouders de zaak nu zelf
aanvatten op de wijze, zooals de Raad dit wenseht.
Een van de leden der oude commissie, dit is spreker
bekend, is niet afkeerig van het badhuisplan en er
zal dan ook wel eene commissie te vinden zijn die
zich met de voorbereiding wil belasten. In ieder
geval echter zouden Burgemeester en Wet
houders genegen moeten zijn, zoo er geen der leden
van de oude commissie te vinden zijn, bereid om het
plan weder op te vatten, bij den Raad met voorstel
len te komen, waardoor het tot stand komen van de
badinrichting vast staat. Anders lijkt spreker een
raadscommissie, om van de uitvoering der zaak ver
zekerd te zijn, beter.
De Voorzitter zegt dat Burgemeester en Wethou
ders niet bereid zijn de voorbereiding ter band to
nemen.
De lieer Berghuis: „dan stel ik voor eene raads
commissie te benoemen".
De Voorzitter wil eerst zien uitgemaakt of bet
gemeente-exploitatie moet worden of niet. Hij
vraagt welke opdracht de commissie moet hebben.
De heer Berghuis: „laat de commissie de motie
uitvoeren".
De oorzitter: „als de commissie de motie naar
behooren uitvoert, neemt zij ten opzichte van ge
meente-exploitatie precies hetzelfde standpunt in
als Burgemeester en Wethouders hebben gedaan en
niet het Uwe, mijnheer Berghuis. Gemeente-exploi
tatie is door den Raad verworpen." Spreker zal nu
in stemming brengen het voorstel om eene raads
commissie te benoemen, met opdracht de motie-
Berghuis c.s. uit te voeren.
Dit voorstel wordt aangenomen met 19 tegen 1
stem.
Alleen de heer Koopmans stemt tegen.
Onderdeel II van het voorstel van Burgemeester
en Wethouders wordt met algemeene stemmen aan
genomen.