84 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 April 1916.
De lieer Beekhuis: „zou niet de reserve kunnen
worden gemaakt dat over de wijziging met de N. T.
M. zal worden geconfereerd!"
De Voorzitter antwoordt dat daartegen bij Bur
gemeester en Wethouders geen bezwaar bestaat.
Zij zullen de N. T. M. meedeelen dat de richting
eenigszins gewijzigd is in de veronderstelling dat
daartegen bij de maatschappij geen bezwaar be
stond.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
gedeeltelijke kwijtschelding van de door Rienk Vlietstra
te Harlingen wegens te late levering van 200 Mx fijne
grind volgens bestek no. 58, dienst 1915/16, beloopen
boete.
Dit voorstel luidt als volgt:
Bij de op 21 December 1915 gehouden openbare
aanbesteding is Rienk Vlietstra te Harlingen aan
nemer geworden van de levering van 430 M3. rivier-
grind en 140 M3. rivier- en grindzand. Met de gun
ning is hij 22 Januari 1.1. in kennis gesteld. Volgens
artikel 2 van het betrekkelijke bestek no. 58, dienst
19151916, moest 14 dagen daarna, dus vóór of op
5 Februari 1916, 200 M3. fijne grind geleverd zijn.
Er is echter voor het eerst geleverd op 16 Februari
d.a.v. 47 M3., op den 22 dier maand 43 M3. en op 11
Maart 1.1. 150.50 M3. Voor iederen dag dat te laat
geleverd is, is volgens het aangehaalde artikel een
boete van tien cent per M3. verbeurd. Blijkens
de bij nevensgaanden brief van den Directeur der
gemeentewerken ingezonden berekening is voor de
partij van 200 M3. een boete verschuldigd van
412.50.
De aannemer heeft zich nu tot ons gewend met
het verzoek hem ter zake geen boete op te leggen.
Volgens hem is overmacht de oorzaak van de te late
levering. Door hoogen waterstand op de Maas kon
het grind niet worden gebaggerd en storm en mist
op de Zuiderzee waren, naar zijn beweren, oorzaak,
dat schepen, welke hij reeds vóór Kerstmis 1915 te
Rotterdam had aangenomen, eerst einde Januari
1916 te Harlingen kwamen. Tot staving van zijn
eerstvermelde bewering legt hij een verklaring van
zijn leverancier over.
Deze redenen komen ons voor een inwilliging van
het verzoek niet afdoende voor. Uit het bestek wist
de aannemer, dat hij binnen 14 dagen na de gunning
200 M3. had te leveren en dus in een tijd, waarin de
door hem voor de niet-tijdige levering genoemde
oorzaken zich als regel voordoen. Daarmede had hij
alzoo rekening behooren te houden en -was hij dan
van de mogelijkheid tot levering niet zeker, zoo had
hij niet mogen inschrijven. Nu hij dat niettemin
heeft gedaan, dient hij zelf de risico te dragen.
Is er geen rechtsgrond voor het verzoek, wel
pleit de billijkheid ervoor dat adressant wordt te
gemoet gekomen. Bij een aannemingssom van
798.een boete van 412.50 op te leggen, ware in
dit geval, nu de aannemer zich heeft beijverd zijn
verplichtingen zoo goed mogelijk na te komen, wel
wat hard. Vooral nu in het bestek niet een mini
mum- en maximum-boete is bepaald, is er naar ons
gevoelen reden om het betrekkelijk voorschrift niet
in al zijn strengheid toe te passen. Toch mogen de
gevolgen van eigen onvoorzichtigheid Avel ten deele
door den aannemer worden ondervonden. Een boete
van 100.-—, zijnde ongeveer een kwart van het
volgens het bestek verschuldigde bedrag, achten wij
alleszins billijk.
Derhalve hebben wij de eer U voor te stellen te
besluiten:
niet afwijking van het bepaalde bij artikel 2 van
bestek no. 58, dienst 1915/16, aan Rienk Vlietstra te
Harlingen wegens te late levering van 200 M3. fijne
grind een boete van 100.op te leggen met kwijt
schelding van het volgens het aangehaalde artikel
meer verschuldigde.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Peletier wil, vóór hij zijn stem aan dit
voorstel geeft, een vraag stellen en wel deze: welke
is de maatstaf, die bij het bepalen van boete wordt
aangelegd. Spreker is van meening, dat het opne
men van een boetebepaling bedoelt, de Gemeente
tegenover een nalatigen leverancier voor schade te
vrijwaren, en dat billijk is, wanneer een dergelijk
geval zich voordoet, de te stellen boete te doen af
hangen van de grootte der schade door de Gemeente
geleden.
Heeft de gemeente in dit geval geen nadeel gele
den, d'an wil spreker voorstellen de boete tot een
minimum, bijv. 25.— terug te brengen, waar
schijnt vast te staan, zooals uit de stukken voldoen
de blijkt en ook door nadere gegevens nog is beves
tigd, dat de betrokken leverancier inderdaad door
overmacht was verhinderd tijdig te leveren.
De heer Fransen kan zich niet in elk opzicht met
het voorstel vereenigen. Adressant geeft te kennen,
dat door den hoogen waterstand de grind niet kon
worden gebaggerd en dat de schepen door storm en
mist op de Zuiderzee niet binnen konden komen.
Burgemeester en Wethouders vinden die redenen
niet afdoende. Spreker meent dat het sterke argu
menten zijn voor uitstel. Als toch de hooge water
stand het baggeren belet, is dit force majeure. Bin
nen 14 dagen na de gunning moest er 200 M3. wor
den geleverd. Nu zeggen Burgemeester en Wethou
ders wel dat de leverancier daar rekening mee had
moeten houden, en was hij dan van de mogelijkheid
tot levering niet zeker, zoo had hij niet mogen in
schrijven. Nu hij dat niettemin heeft gedaan, dient
hij zelf de risico te dragen. Spreker geeft onmiddel
lijk toe dat er al te dikwijls wordt ingeschreven
op voorwaarden, waarvan men vooruit weet dat
deze niet zijn na te komen, doch wanneer een be
steder deze neerschrijft in een bestek, wil een in
schrijver zoo gaarne gelooven dat het toch nog mo
gelijk is. Sprekers meening is dat een aannemer
niet moet inschrijven op onmogelijke voorwaarden.
Hier is, spreker blijft erbij, force majeure in het
spel. Haast bij de levering was er niet, hoewel de
Directeur der Gemeentewerken beweert dat er veel
behoefte aan grind'was. Het bestek is in November
gemaakt en de levering moest voor 15 Maart plaats
hebben. Met de pen evenwel is er nu ingezet dat
200 M3. binnen 14 dagen na de gunning moest wor
den geleverd. Men heeft met de gunning 4 weken
gewacht. Als de haast zoo groot was, was dit niet
gebeurd. Er is, meent spreker, voldoende aange
toond, dat de.leverancier heeft gedaan wat hij kon.
De Directeur der Gemeentewerken heeft den Raad
eene kleine reprimande gegeven, die niet te pas
komt. Hij schrijft in zijn brief, bij de stukken ge
voegd: „Omdat nu in de laatste dagen door den
„Raad aan een anderen aannemer, die veel minder
„z'n goeden wil toonde dan deze, een vermindering
„van boete is toegestaan tot een vierde van hetgeen
„in billijkheid van hem geëiseht mocht worden,
„wil ik liever deze zware boete niet opleggen," enz.
Spreker gelooft dat het niet op zijn plaats is dat
de Directeur dit schrijft aan den Raad. Als de Raad
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 April 1916. 85
een besluit neemt, heeft elke ambtenaar er zich bij
neer te leggen en daar niet over te schrijven. Er is
dus alle reden om den man tegemoet te komen, want
hij was niet bij machte aan de voorwaarden te vol
doen en de gemeente heeft geen schade geleden.
Een eisch van eenige boete is hier dan ook niet op
zijn plaats. Spreker wenscht dan ook geen boete toe
te passen.
De heer Tulp kan wel met den heer Fransen mee
gaan. Als force majeure de oorzaak is van de te
late levering is het jammer dat de man boete moet
betalen. Hij was evenwel, toen hij inschreef, niet
gedekt en hij moest nog koopen. Spreker vraagt of
het niet onbillijk is dezen man tegemoet te komen
tegenover de inschrijvers, die wel gedekt waren!
Dezen hebben misschien met kosten gezorgd dat er
voorraad was.
De heer P. A. de Haan vraagt: wat heeft de ge
meente oj) deze wijze aan de contracten. Valt het
voor den aannemer gunstig uit, dan hoort men niets
maar in het tegenovergestelde geval wordt er maar
weer gespeculeerd op de goedgeefschheid van den
Raad. Een deel der boete wordt kwijtgescholden en
de gemeente is de dupe terwijl de serieuse inschrij
vers steeds in 't nadeel komen bij de meer brutale.
Spreker kan dan ook niet meegaan met het voor
stel nog verder te gaan dan Burgemeester en Wet
houders voorstellen.
De heer Peletier heeft niet voorgesteld de boete
kwijt te schelden. Hij wil deze alleen terugbrengen
tot een billijker bedrag.
De heer Hiemstra: „nog erger."
De heer Peletier is overtuigd dat er overmacht in
het spel is. Adressant had bij de inschrijving de
beschikking over 25000 M3. en had reeds lang te vo
ren schepen aangenomen om naar de Maas te va
ren om grind te halen. De grind is bovendien nog
geweigerd door den Directeur der Gemeentewerken
waardoor ze moest worden overgezeefd. Het gevolg
daarvan was nog latere levering. Hij heeft al voor
een lagen prijs ingeschreven en door deze weigering
nog kosten moeten maken. Spreker weet wel dat hij
zich daarop niet kan beroepen, want de grind was
te grof. Waar de aannemer ten slotte met verlies
heeft geleverd, de Gemeente door de te late leve
ring, veroorzaakt door overmacht, geen schade
heeft ondervonden, daar zijn alle factoren aanwezig
om betrokkene billijk te behandelen.
De heer Tulp is van oordeel dat de heer Peletier
het niet beter maakt voor den aannemer. Deze had
de grind bij aankomst te Harlingen moeten contro
leeren, en aldaar, nu ze niet aan de voorwaar
den voldeed, eerst moeten zeven, en dan doorzenden
naar Leeuwarden, in plaats van het te wagen de
grind eerst door te zenden. Hierdoor is hij zelf mede
oorzaak dat ze te laat is geleverd.
De heer Hiemstra heeft bij interruptie gezegd:
„nog erger", omdat de heer Peletier 25.wil la
ten betalen en niet alles kwijtschelden.
Burgemeester en Wethouders erkennen, dat cle
mentie is geboden. De man moet 400.betalen en
zij stellen voor het bij 100.te laten.
De gemeente heeft recht, of zij zegt het is onbillijk
boete te laten betalen. Als men nu de boete op 25.-
stelt erkent men het recht der gemeente en is de
grens tusschen onbillijk en billijk weg. De heer Pe
letier staat dan ook zwak. Als de man verplicht is
te hetalen, moet de Raad voor het voorstel stem
men. Anders moet hij geen boete betalen.
De Voorzitter wijst erop dat de Directeur der Ge
meentewerken schrijft, dat er zeer veel behoefte was
aan onderhoudsgrind. In zooverre heeft de gemeen
te dus wel schade geleden. De heer Fransen heeft
beweerd dat er geen haast bij de levering was, om
dat er tusschen de aanbesteding en de gunning vier
weken zijn verloopen. Spreker weet niet hoe dit is
gekomen, maar er moet naar de inschrijvers wor
den geïnformeerd en dan krijgt men dikwijls pas na
eenigen tijd antwoord. Daarmee gaat tijd verloren.
Persoonlijk heeft de aannemer met spreker ge
sproken en hem aangetoond, dat hij van te voren
gecontracteerd heeft. Spreker heeft hem toen nog
gezegd: als de vorst was ingevallen had er ook niet
geleverd kunnen worden. Hij heeft dat niet ont
kend. Spreker meent, dat de bepalingen van de be
stekken wel zijn na te leven. Overigens is spreker
tot de conclusie gekomen, dat de bepalingen in de
bestaande contracten nopens de boete soms te
scherp zijn en dat het beter is een maximum-boete
te bepalen. Hij erkent dat het in dit geval hard zou
zijn de bepaling volledig toe te passen. Daarom
zijn Burgemeester en Wethouders met hun voor
stel gekomen.
De lieer Fransen heeft den Voorzitter hooren zeg
gen dat er eerst naar de inschrijvers moet worden
geinformeerd. Spreker geeft dit toe, maar dat duurt
tusschen Harlingen en Leeuwarden toch geen 5
weken.
Er staat in het bestek gedrukt, dat de leve
ring moet plaats hebben voor 15 Maart. In Novem
ber is het bestek gedrukt en daarom veronderstelt
spreker dat er geen haast bij was. Met de pen is er
toen bijgezet dat binnen 14 dagen na de gunning 200
M3. moest worden geleverd. Of dit nu vóór of na de
aanbieding is gebeurd weet spreker niet en aan der
gelijke bestekken bij de stukken gevoegd heeft de
Raad niet veel, daar dezulke alle bewijsgrond mis
sen. Als er haast was geweest zou men wel in het
bestek de bepaling hebben opgenomen, dat de leve
ring uit voorraad moest geschieden. Dit is nu ook
niet gebeurd, hoewel het meermalen in een bestek
voorkomt.
De Voorzitter: „de vertraging in de gunning is
voor den aannemer gunstig geweest. Als de gun
ning eerder had plaats gehad had hij de 200 M3
nog eerder moeten leveren. Spreker zal over het
voorstel-Peletier laten stemmen."
De heer Fransen heeft voorgesteld niets te laten
betalen. Dat voorstel heeft eene verdere strekking.
De Voorzitter zal dan over het voorstel-Fransen
laten stemmen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel-Fransen wordt verworpen met 20
tegen 3 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Peletier, Lautenbach
en Fransen.
Tegen de heeren: de Vos, Tiemersma, Tulp,
Schaafsma, Cohen, van Weideren baron Rengers,
van Sloterdijck, Haverschmidt, Menalda, H. P. de
Haan, Beekhuis, Zandstra, Binnerts, Vonck, Oos-
terhoff, P. A. de Haan, Attema, Koopmans, Hiem
stra en Schoondermark.
De Voorzitter vraagt of de heer Peletier nog
stemming verlangt over zijn voorstel.
De heer Peletier verlangt niets meer.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.