160 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juni 1916.
ting. l)e bepaling staat hier dan ook zeer eigenaar
dig en zij behoort er niet in. Dat zou alleen het geval
zijn indien een imperatief voorschrift was bedoeld,
zooals elders b.v. ook staat dat de Gezondheids
commissie moet worden gehoord. Dan hebben zij,
die in beroep komen, den waarborg, dat deskundigen
zullen worden gehoord. Wil men dit niet, dan zou
een afzonderlijk raadsbesluit, geheel los van de
bouwverordening, moeten worden genomen.
De Voorzitter merkt op dat het de bedoeling van
de Commissie voor de Openbare Werken eii die
voor de Strafverordeningen is om de algemeene be
lading van het verbod van bouwen bij een sloot te
behouden. Als iemand echter kan aantoonen dat het
wenschelijk is van die bepaling af te wijken en aan
bepaalde, dooi' den Raad gestelde voorwaarden wil
voldoen, kan hij ontheffing verzoeken. De Raad kan
dan beslissen of een dergelijk geval aanwezig is.
Het systeem van verplicht dempen bijft bestaan.
Gebeurt het niet dan moet de bouwer nu 26 M. uit
de sloot blijven. Men heeft moeilijkheden gehad met
de Spoorstraat. De sloot kon niet worden gedempt,
maar op grond van een raadsbesluit antérieur aan
dat van 1005, is het bouwen toegestaan. Als een
sloot zooals hier niet gedempt kan worden, dan zou
de Raad afwijking kunnen toestaan onder bepaal
de voorwaarden, b.v. het plaatsen van een schut-
ting.
De heer Reekhuis vreest dat de 26 M. in het ver
geetboek raakt en spreker meent dat de Raad in
dertijd wijs heeft gedaan een dergelijke bepaling op
te nemen. Het is eene hygiënische maatregel. Er
staat imperatief voorgeschreven, 26 M. uit de sloot
te blijven. Nu zegt men dat het niet gewenseht is
in alle gevallen aan die 25 M. vast te houden, doch
dat afwijking nood'ig kan zijn in speciale gevallen.
Xoo'n speciaal geval deed zich b.v. voor bij het ter
rein-Visser. De afstand tot de sloot is 3d M. Moet
de bouwer daar 25 M. uitblijven dan blijft er 9 M.
diepte over. Dat is juist voldoende. Was de afstand
nu 32 M. dan zou gezegd kunnen worden, laat de
bouwer 23 M. uit de sloot blijven. Het principe blijft
dan behouden. Spreker vreest dat men, als de cij
fers verdwijnen, later zal zeggen: er is een sloot,
maar die wordt niet gedempt en de Raad zal dan
het bouwen toestaan al is het op 6 M. uit de sloot.
Spreker wil als regel de 25 M. behouden en alleen
in speciale gevallen afwijking toestaan. De toelich
ting der commissie ligt geheel in deze lijn.
De heer Haversehmidt zegt dat we hier te maken
hebben met een van die goedbedoelde maatregelen,
die in de praktijk vaak moeilijkheid geven, zooals
dat meer met de bouwverordening voorkomt.
Bij de groote herziening in 1905 kwam die 25 Me
ter niet ter sprake; dit gebeurde pas in 1007 toen de
Gezondheidscommissie een schutting van 2 Meter
op een afstand van 6 Meter voorstelde, hetgeen niet
afdoende werd geacht om vervuiling te beletten.
Om de bouwers als het ware tot dempen te dwin
gen bedacht men toen het paardemiddel van 25 Me
ter en een enkele maal is daar wel wat goeds door
ontstaan, zooals de tuin van liet Diaconessenhuis,
welk terrein tegen redelijken prijs werd afgestaan,
omdat het bestuur niet wilde dempen en de bou
wer aan die 25 Meter vast zat.
Het geval is echter een uitzondering, want ge
woonlijk is men vrijwel overgeleverd aan de eige
naars van de halve sloot.
Spreker is er derhalve voor dat de Raad van deze
strenge bepaling, rekening houdende met de om
standigheden en de bestemming, ontheffing kan
verleenen.
De heer Hiemstra gelooft dat de Commissie voor
de Strafverordeningen hetzelfde bedoelt als de heer
Beekhuis, n.l. dat een bouwer 25 M. uit do sloot
moet blijven als die niet gedempt wordt. Als de sloot
niet wordt gedempt kan de Raad' nadere eischeu
stellen. De heer Beekhuis wil nu den Raad de be
voegdheid geven van den eisch van 25 M. af te wij
ken en hij kan dus bepalen dat een bouwonderne
mer op 23 of 20 M. uit een sloot mag bouwen. Dan
heeft toch de 25 M. geen beteekenis meer. In het
stellen van nadere eischen ligt opgesloten dat de
Raad kan bepalen hoever men met een gebouw uit
de sloot moet blijven. Het is derhalve praetiseh on
mogelijk de bepaling van de 25 M. in een of ander
artikel onder te brengen.
De heer Beekhuis geeft toe dat het juist is wat de
heer Hiemstra zegt en dat het, indien de Raad vrij
is, theoretisch op hetzelfde neerkomt. In werke
lijkheid evenwel is het niet hetzelfde. Als er toch
een regel wordt gesteld waarvan de Raad mag af
wijken, dan is het iets anders dan dat de Raad vol
komen vrij is. Een bouwondernemer, die een bouw
vak verdeelt, zal rekening houden met de 25 M., al
weet hij dat de Raad onder bepaalde omstandig
heden dispensatie zal geven. Spreker voelt tusschen
die twee dingen een groot verschil.
De heer Haversehmidt wil er nog even op wijzen
dat hij het voorstel om geen afstand te noemen wel
goed vindt. Dat neemt echter niet weg dat in som
mige gevallen 25 Meter wel aanbeveling verdient.
Het voorstel is trouwens duidelijk genoeg; het laat
den afstand geheel in het midden en beoordeelt elk
geval op zich zelf.
De Voorzitter wil wel toegeven dat het verschil
maakt of de 25 M. in de verordening worden ge
noemd, ook al kan de Raad van die bepaling in bij
zondere gevallen afwijken. Hij voelt evenwel in het
systeem der verordening niet waarom die afstand
daarin moet worden opgenomen.
Wat de bepaling van artikel 70 betreft gaat
spreker meer met den heer Hiemstra. Er is
absoluut geen sprake van verkorting van de
rechten of uitschakeling van den Raad. Dat
men, door voorlichting te vragen aan deskun
digen, aan de rechten van den Raad tornt, is eene
moeilijk te verdedigen stelling. De heer Fransen
heeft aan de Schoonheidscommissie een compliment
gegeven, dat door haar zeker, omdat het van den
heer Fransen komt, dubbel zal worden gewaardeerd.
Do heer Fransen heeft namelijk beweerd, dat de
te benoemen commissie voor 99% precies eender
zal adviseeren als de Schoonheidscommissie. Spre
ker is dat niet met hem eens. Het is toch best moge
lijk dat de Schoonheidscommissie eenzijdig wordt
en eene bepaalde voorliefde voor een of anderen stijl
krijgt. Dan is het toch niet aan te nemen, dat een ad
vies van mensehen, die niet in Leeuwarden wonen,
precies gelijk zal zijn aan dat der Schoonheidscom
missie. Spreker geeft niet toe dat deze commissie,
zooals de heer Fransen zich uitdrukt, eene verdie
ping is op de Schoonheidscommissie. Het zou eene
verdieping er naast kunnen zijn. Het formeele be
zwaar van den heer Beekhuis erkent spreker. Hij
ziet echter geen andere manier om de commissie
onder te brengen. De Raad heeft altijd de bevoegd-
beid1 deskundigen te hooren. Maar als die deskun
digen niet tevoren zijn aangewezen, is het moeilijk
ze te vinden als men ze moet hebben. Als toch de
deskundigen moeten worden gehoord, zal dat altijd
met den meest mogelijken spoed moeten gebeuren.
Als er nu eene commissie is en er komt een beroep,
dan kan die commissie reeds voorloopig een onder
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juni 1916. 161
zoek instellen. Nu zijn er in de verordening wel
meer bepalingen waaraan datzelfde formeele be
zwaar kleeft. 1 n art. 29, voorlaatste lid, b.v. staat dat
Burgemeester en Wethouders het drinkwater door
een deskundige kunnen laten onderzoeken. Zoo zijn
er meer bepalingen. Als deze bepaling in de veror
dening wordt opgenomen, heeft de commissie een
officieel bestaan. Op dien grond zou spreker haar
willen opnemen.
De heer Tulp vraagt of de adviezen der te benoe
men commissie ook duur zullen worden. De advie
zen worden toch niet gevraagd over kunstgebou
wen, maar over heel gewone en dat moet niet zoo
veel kosten veroorzaken.
De heer Fransen heeft van den Voorzitter en den
heer Hiemstra eene uitdrukking gehoord, die spre
ker zou hebben gebezigd n.l. deze, dat de Raad door
deze bepaling zou worden uitgeschakeld. Spreker
heeft dat zoo niet gezegd. Hij heeft gezegd: als de
Raad deze bepaling aanneemt, schakelt hij zich zelf
uit. De heer Hiemstra heeft gezegd: wij hebben
eene Schoonheidscommissie, die deskundig is en
een deskundige in den Raad. Dan zijn er twee des
kundigen, maar de deskundige in den Raad wordt
zelden of nooit geloofd. Door aanneming van de be
paling van art. 70, dit is sprekers bezwaar, bindt de
Raad zich zelf, en dat wil spreker niet. De Schoon
heidscommissie bestaat uit deskundigen van naam.
I)e Voorzitter heeft gezegd dat spreker de
Schoonheidscommissie een compliment heeft toe
gezwaaid en dat die commissie dat compliment,
omdat het van spreker komt, dubbel zal waardee-
ren. Spreker is zoo vrij om te gelooven dat de com
missie zich daarvan weinig zal aantrekken.
De heer Hiemstra vraagt of de Raad, die uit lee-
ken is samengesteld, zich geen beter oordeel zal
kunnen vormen als zij het advies krijgt van de te
benoemen commissie. De heer Fransen vreest dat
de Raad te veel aan die adviezen zal hechten. Die
vrees is dezelfde als die men heeft als men, kiespijn
hebbende, niet naar den tandarts gaat uit vrees dat
de kies getrokken zal worden.
Het is hier de kwestie of de Raad zoo goed moge
lijk zal worden voorgelicht of niet. Spreker meent
dat hij sterker in zijn oordeel staat als hij afgaat op
het advies van deskundigen. Het is dwaas niet om
advies te vragen uit vrees dat men het moet volgen.
Als daartoe grondige redenen bestaan kan de Raad
het advies afwijzen, bestaan die redenen niet dan
kan hij het aanvaarden.
De heer Fransen zou de vraag van den heer
Hiemstra met een wedervraag willen beantwoor
den. De heer Hiemstra legt er zoo den nadruk op
dat het kan zijn dat deze nieuwe commissie wel eens
een goed advies aan den Raad kan geven.
Spreker zou willen vragen wie dat moet beoor-
deelen of dat advies goed of niet goed is. De
Raad is immers op dit terrein geheel leek.
De heer Hiemstra: „dan moet u den Raad geheel
uitschakelen".
De heer Peletier vraagt aan wie dit artikel zijn
ontstaan heeft te danken, aan Burgemeester en
Wethouders of aan de Schoonheidscommissie of
aan do Commissie voor Openbare W erken
De Voorzitter: „aan de Commissie voor de Straf
verordeningen en aan die voor de Openbare A er
ken.
De heer Fransen: „bij ons is het voorstel nooit ge
weest".
De heer Beekhuis bevestigt dit.
De Voorzitter: „als twee leden het zeggen zal het
wel zoo zijn.
Wat de kosten der adviezen betreft dit in ant
woord aan den heer Tulp spreker gelooft niet dat
die hoog zullen worden. Vereenigingen als Heem
schut doen dat gaarne uit liefde voor de zaak. Maar
in ieder geval zal daarover vooraf zekerheid wor
den verkregen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De onderdeelen IIV worden met algemeene
stemmen vastgsteld.
Over onderdeel Y staken de stemmen, zoodat in
de volgende vergadering de herstemming moet
plaats hebben.
Voor stemmen de heeren: Tiemersma, Zandstra,
Oosterhoff, Schaafsma, Hiemstra, Menalda, Beek
huis, Haversehmidt en Koopmans.
Tegen de heeren: Cohen, Berghuis, Tulp, de Vos,
Fransen, H. P. de Haan, Binnerts, Yonck en Pele
tier.
Dit prae-advies luidt als'volgt:
Daartoe uitgenoodigd bij Uw besluit van 13 Juni
j.l., hebben wij de eer liet volgende te berichten om
trent de bij I ingekomen missive van Gedeputeer
de Staten van Friesland van I'S Mei 1916, no. 127,
2e afdeeling, betreffende een herziening der .jaar
wedden van de burgemeesters, secretarissen en ont
vangers in deze provincie.
Volgens de daarbij gevoegde ontwerp-regeling
ligt het in de bedoeling van Gedeputeerde Staten
om voor de gemeente Leeuwarden de aanvangsjaar-
wedden voor de hier betrokken titularissen te be
palen op de bedragen voor de tegenwoordige jaar
wedden uitgetrokken, terwijl voor verreweg de
meeste overige gemeenten in Friesland eene ver
hooging dier aauvangsjaarwedden in uitzicht wordt
gesteld.
De in overweging genomen herziening dier .jaar
wedden geldt dus voor Leeuwarden alleen het even
tueel toekennen van periodieke verhoogingen.
Onze Commissie, die ten opzichte van het aanhan
gige vraagstuk het standpunt heeft ingenomen, dat
haar advies betreft de beoordeeling van eene be
hoorlijke renumeratie voor de werkzaamheden,
verbonden aan de genoemde funetiën, en dus niet
moet treden in eene beoordeeling of waardeering
van de personen die thans het ambt bekleeden, is
geheel tot overeenstemming gekomen omtrent het
stelsel van periodieke verhoogingen der jaarwed
den en omtrent de wensclielijkheid tot invoering
daarvan.
Dit beginsel toch wordt reeds geruimen tijd toe
gepast bij het Rijk, de Provincie en de Gemeenten,
ook ten aanzien van de jaarwedden van de burge
meesters, secretarissen en ontvangers in Zuid-Hol
land en Zeeland, en bevordert onder meer het
plaatsmaken voor jeugdiger werkkracht, wanneer
de leeftijd der betrokken functionarissen hen er toe
mocht leiden naar rust te verlangen.
Gedeputeerde Staten wenschen bij de periodieke
verhoogingen voor de tegenwoordige titularissen te
bepalen, dat de bezoldiging zal worden vastgesteld
op de aauvangsjaarwedden voor hunne betrekking
in de gemeente, waarin zij dienen, aangewezen, ver
meerderd met de verhoogingen naar de dienstja
ren in die betrekking en in die gemeente doorge
bracht.
Wij kunnen ons met dezen overgangsmaatregel
wel vereenigen.
18. I'rae-advies der Commissie ad hoc in zake de
verhooging van de jaarwedden van burgemeester, secre
taris en ontvanger.