210 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 September 1916.
No. 2 de heer W. Fransen.
yy
3
yy
yy
J. Koopmans.
yy
4
yy
yy
S. Tulp.
yy
5
yy
yy
mr. L. R. van Sloterdijck.
yy
yy
6
7
yy
yy
yy
D. Lautenbach.
H J. Peletier.
yy
8
yy
yy
H. P. de Haan.
yy
9
yy
yy
mr. C. Beekhuis.
yy
10
yy
yy
mr. D. van Weideren baron
Rengers.
yy
11
yy
yy
P. A. de Haan.
yy
12
yy
yy
P. Attema.
yy
13
yy
yy
P. Hiemstra.
V
14
yy
yy
L. Zandstra.
yy
15
yy
yy
H. Tiemersma.
yy
16
yy
vacature W. van de Vall.
yy
17
yy
heer
A. de Vos.
yy
18
mr. A. Menalda.
yy
19
yy
yy
A. Cohen.
yy
20
yy
A. Vonck.
yy
21
yy
yy
N. T. Haverschmidt.
10. Verdeeling van den Raad in sectiën.
In de eerste sectie nemen zitting de heeren A.
Vonek, mr. A. Menalda, mr. C. Beekhuis, M.
Schaafsma, S. Tulp, H. J. Peletier en L. Zandstra.
In de tweede sectie nemen zitting de heeren:
A. Cohen, de vacature W. van de Vail, P. Hiem-
stra, H. Tiemersma, mr. L. R. van Sloterdijck, de
vacature Lautenbach en P. A. de Haan.
In de derde sectie nemen zitting de heeren: N. T.
Haverschmidt, mr. D. van Weideren baron Ren-
gers, H. P. de Haan, J. Koopmans, A. de Vos,
P. Attema en W. Fransen.
Door het lot wordt de heer mr. T. Binnerts als
voorzitter der 2e sectie, de heer J. A. A. Schoonder-
mark als voorzitter der 3e sectie aangewezen, ter
wijl de heeren J. Oosterlioff en J. H. Berghuis in
de le sectie zitting nemen.
De Burgemeester is krachtens het Reglement
van Orde voorzitter der le sectie.
11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om
aan A. Deinema, wegens zijne benoeming tot hoofd der
gemeenteschool no. 8, met ingang van 16 September e.k.
eervol ontslag te verleenen als onderwijzer aan school
no. 12.
De Voorzitter doet opmerken dat de heer Deinema
niet naar school no. 8 kon worden overgeplaatst
voordat de zaken aan school no. 12 geregeld waren.
Daar moesten toch verschillende verschuivingen
van personeel plaats hebben. Het is te begrijpen
dat een gewone lagere school beter eenigen tijd
kan loopen onder een waarnemend hoofd, dan dat
er aan een M.U.L.O. school een onderwijzer kan
worden gemist. De zaken aan school 12 zijn nu ge
regeld en dus kan de heer Deinema overgaan naar
school no. 8.
Nu kan het ontslag niet ingaan op een datum,
die reeds is gepasseerd en daarom wordt voorge
steld den heer Deinema met ingang van 16 Sep
tember te ontslaan en nog lieden daartoe te be
sluiten.
Met algemeene stemmen wordt besloten over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
vaststelling van den pensioensgrondslag van mej. H. A.
Smits als leerares aan de school van Middelbaar On
derwijs voor meisjes.
Dit voorstel luidt als volgt:
By Uw besluit van den 11 Juli 1.1. no. 292R,
299R/149 werd o.a. tot leerares voor het teekenen
aan de school van Middelbaar Onderwijs voor
meisjes benoemd mej. H. A. Smits te Vrijenban,
die hare benoeming heeft aangenomen. Hare in
functietreding werd door ons bepaald op 1 Sep
tember 1916, hare jaarwedde, overeenkomstig de
bepalingen der verordening regelende de jaar
wedden der docenten aan die school, vastgesteld
op een bedrag van 1.000,
Ingevolge de bepalingen der Burgerlijke Pen
sioenwet zal alsnog haar pensioensgrondslag door
P moeten worden geregeld, waarom wij de eer
hebben U in overweging te geven:
zoo voor de berekening van de verschuldigde
bijdrage als voor de latere regeling van het pen
sioen met ingang van 1 September 1916 voor mej.
Helena Amalia Smits, leerares in het teekenen aan
de school van middelbaar onderwijs voor meisjes,
als grondslag vast te stellen het bedrag der jaar
wedde ad 1.000,
Met algemeene stemmen wordt besloten over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
13. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om
aan D. Meindersma te Lekkum een gedeelte van den
Ouden Lekkumerweg in gebruik af te staan, boven het
gedeelte dat hem reeds bij raadsbesluit van 24 Augus
tus 1897 no. 10 in gebruik is gegeven.
Dit voorstel luidt als volgt:
Door den Directeur der Gemeentewerken is de
opmerking gemaakt dat door bijtrekking van een
gedeelte grond en gedempte sloot, doch voorname
lijk als gevolg van een destijds niet nauwkeurig ge
maakte grensbepaling door den eigenaar van de
boerenhuizinge, gelegen op het punt van samen
komst van den grintweg naar Lekkum met den
ouden Lekkumerdyk van laatstgenoemden, aan
de gemeente behoorenden weg, een grooter gedeel
te in gebruik is genomen dan bepaald was bij raads
besluit van 24 Augustus 1897 no. 10 (Raadshande-
lingen 1897 blz. 84). Bedroeg het volgens dat be
sluit ongeveer 22 M2., daarbij is sinds gekomen het
op de door den Directeur overgelegde teekening
met gele arqure aangeduide oppervlak, groot 74.51
M2. Naar die verhouding zou de destijds bedon
gen recognitie van 3.per jaar tot 13.moe
ten stygen. De eigenaar heeft zich bereid verklaard
dit hoogere bedrag te betalen, zoo hij liet in gebruik
genomene in gebruik mag houden. Hiertegen be
staat geenerlei bezwaar, zoodat wij de eer hebben
U voor te stellen te besluiten
het raadsbesluit van 24 Augustus 1897 no. 10 in
dier voege te wijzigen, dat in gebruik genomen
wordt het gedeelte van het kadastrale perceel sec
tie F no. 2351, bekend als erf, als op de door den
Directeur der Gemeentewerken bij zijn schrijven
van 26 Juni 1916 no. 693/383 (overgelegde teeke
ning) met de letters ABFGIKLEDis aan
geduid, terwijl de recognitie wordt verhoogd tot
13,per jaar, voor liet eerst te betalen vóór
12 November 1916.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer de Vos vraagt of de verhoogde retributie
pas zal worden betaald over 1916, of dat ook nog
van vroeger moet worden betaald.
De Voorzitter antwoordt dat de lieer Meinder
sma van 1916 af de verhoogde retributie zal be
talen. Het abuis is te laat ontdekt en spreker acht
het niet onbillijk dat de schuldige, in casu de ge
meente, liet loodje legt.
De heer de Vos kan zich, na de verklaring van
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 September 1916. 211
den Voorzitter, dat de schuld bij de gemeente zit,
bij liet voorstel neerleggen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
14. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om te
besluiten, dat de gemeente zich zal verweren tegen een
rechtsvordering, ingesteld namens R. Boelstra, inzake
de openbaarheid van en door de gemeente verrichte
werkzaamheden aan het Jelsumerbinnenpad.
l)it voorstel luidt als volgt:
De gemeente is voor Ruurd Boelstra, alhier, ge
dagvaard bij exploit van 28 Juli 1.1. om door de
rechtbank te liooren verklaren, dat de perceelen
van dien eigenaar nos. 298 en 198 in sectie E niet
zijn belast met een publiek voetpad en dat dus de
door haar ondernomen handelingen (uitgraven van
zoden en het maken van een gebaand pad, maken
van een omstap en bevestigen aan eischers dam-
legger, deel van den dam waarop een scheidings
hek staat tusschen eischers perceel en het laantje
naast de Israëlietische begraafplaats) onrechtma
tig zijn, subsidiair, dat die handelingen onrechtma
tig zijn, ook al bestaat de last van publiek voetpad
wel en voorts de gemeente te hooren veroordeelen
om door het weder aanbrengen van graszoden het
land binnen 14 dagen in den vorigen toestand te
herstellen, met machtiging aan eischer om bij ge
breke der gemeente dit op hare kosten zelf te doen.
De dagvaarding overweegt nog dat de gemeente
in de maanden Mei en Juni van dit jaar verschil
lende werkzaamheden ondernomen heeft op grond
van de bewering dat over de perceelen van eischer
een publiek voetpad loopt en dat het banen van een
voetpad zal meebrengen toeneming van het verkeer
en het voor eischer in elk geval van veel belang is
dat het verkeer zoo geiing mogelijk is; eindelijk
dat een verharding met sintels of zand ten gevolge
zal hebben dat de verhardingsmaterie in het gras
zal geraken.
Het voetpad, waarvan hier de rede is, is het Jel-
sumer binnenpad, waaromtrent wij, tegelijk met an
dere openbare voetpaden in de omgeving der stad,
besloten hebben dat het zou worden hersteld en be
hoorlijk begaanbaar gemaakt. Dit laatste laat name
lijk bij vele dier paden, die toch op den Staat van
Openbare Waterstaatswerken staan en als openbaar
sinds onheugelijke jaren bekend staan en gebruikt
worden, veel te wenschen over. Onderhoudsplichti
gen bestaan van die voetpaden niet. Artikel 179h
der gemeentewet draagt dus hier aan Burge
meester en Wethouders de zorg op. Dit is voor
het Jelsumer pad niets nieuws want, gelijk de Di
recteur der Gemeentewerken in zijn eerste advies
over deze aangelegenheid opmerkt, heeft de ge
meente al sinds vele jaren de ganghouten in eigen
onderhoud genomen.
Uit ter zake door de Archivaris verstrekte inlich
tingen blijkt dat sinds jaren de openbaarheid van
dit pad feitelijk onbetwist is. Het komt, gelijk zoo
even is opgemerkt, onder de nos. 573, 639 voor op
den Staat van Openbare Waterstaatswerken, laat
stelijk voorloopig vastgesteld bij raadsbesluit van
27 April 1915 en definitief door Gedeputeerde Sta
Dit artikel luidt:
Tot het dagelijksch bestuur der gemeente aan Burgemees
ter en Wethouders opgedragen, behoort de zorg, voor zoover
van hem afhangt voor de instandhouding, bruikbaarheid, vrij
heid en veiligheid der publieke wegen, bruggen, veren, wate
ren, vaarten, straten, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen,
tot gemeenen dienst van allen bestemd.
ten 15 Juli d.a.v., zonder dat toen door de eigena
ren van de landen, waarover het pad loopt, tegen
den ontworpen Staat bezwaren zijn ingediend. De
advocaat der gemeente betoogt dan ook in zijn bij
de stukken gevoegd advies dat z.i. de gemeente met
recht die openbaarheid kan volhouden, alsmede
haar recht om voor de instandhouding van liet pad
te zorgen nu die last niet op anderen rust.
Op grond van dit advies en met overlegging
daarvan stellen wij U mitsdien voor te besluiten dat
de gemeente zich in rechten zal verweren tegen
den tegen haar bij dagvaarding van den 28 Juli
1.1. namens Ruurd Boelstra ingestelden eisch en dit
verweer zoo noodig in hoogere instanties voort te
zetten.
Met algemeene stemmen wordt besloten over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
15. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op
het adres van J. H. Verhoeve, om ontbinding van de
met hern over de jaren 1915 iged.) 1916, 1917 en 1918
ged.J gesloten overeenkomst betreffende het werkloon van
bestratingswerken.
Dit prae-advies luidt als volgt:
Bij adres van den 21 Juli 1.1., door U om prae-ad
vies in onze handen gesteld, verzoekt J. H. Verhoe
ve, aannemer van het werkloon voor het leggen en
onderhouden van bestratingen in deze gemeente,
gedurende 1915 gedeeltelijk, 1916, 1917 en begin
1918, volgens bestek no. 6 van die diensten, hem ont
heffing te willen verleenen van zijne verplichtin
gen betreffende dat bestek, zoo mogelijk met in
gang van 15 Augustus 1916. Als gronden voor zijn
verzoek voert hij aan, dat, waar de loonen der
straatmakers en opperlieden gedurende den oor
logstoestand zeer zijn gestegen, de werkzaamheden,
voor hem uit genoemd bestek voortvloeiende, niet
alleen geen winst, maar in vele gevallen zelfs ver
lies opleveren.
De Directeur der Gemeentewerken adviseert by
schrijven van den 29 Juli 1.1. no. 798/1 het verzoek
toe te staan, doch niet met ingang van een nabij
zijnden datum, omdat het niet zoo gemakkelijk is,
onmiddellijk in dezen dienst te voorzien. Ook wij zijn
van oordeel dat op gelyke gronden van billijkheid,
zooals die hebben gegolden bij Uw besluit van 27
Juni 1.1. no. 282R/137, ten opzichte van den aanne
mer van het bezorgen der wagenvrachten ten dien
ste der gemeentewerken enz., P. Poelsma, met wien
de overeenkomst op denzelfden dag, 11 December
1914, is aangegaan als met adressant, ook thans de
abnormaal hooge loonen aanleiding geven het ge:
sloten contract te ontbinden. Slechts wenschen wij
om de bovenvermelde reden met ingang van 1 Oc
tober de ontheffing te verleenen. Voorts dient hij
o.i. volgens het bepaalde bij artikel 15 van meerge
noemd bestek, gedurende den daar vermelden ter
mijn, verantwoordelijk te blijven voor liet onder
houd der door liem uitgevoerde bestratingen en de
kosten van die nieuwe aanbesteding te dragen. Voor
de nakoming der verplichtingen uit dat onderhoud
voortvloeiende dient hij zekerheid te stellen.
Naar aanleiding van liet vorenstaande hebben wij
de eer II voor te stellen te besluiten:
J. H. Verhoeve, met ingang van 1 October 1916,
te ontheffen van zijne verplichtingen ten aanzien
van het werkloon voor het leggen en onderhouden
van kei-, klinker- en tegelbestratingen in de ge
meente Leeuwarden, volgens bestek _no. 6 van de
diensten 1915 (gedeeltelijk), 1916, 1917 en 1918 (ge
deeltelijk) met dien verstande dat het bepaalde bij
artikel'15 le en 2e lid van dat bestek van kracht