Verslag van <le handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Januari 1917.
bij dat de gemeente liet plan zou uitvoeren in eigen
beheer.
De heer Schaafsnia moet, nu de heer Fransen
zich beroept op zijne medeleden der Commissie
voor de Openbare Werken, even iets in het midden
brengen. Het lijkt toch dat de heer Fransen het
verkeerd begrepen heeft. Er is nooit sprake ge
weest van uitvoering in eigen beheer. Spreker wil
zich, om de groote haast die bij de zaak is, niet
verzetten en zal ook geen debat uitlokken over
eigen beheer of aanbesteding. In de Commissie
voor Openbare Werken is medegedeeld dat bij een
viertal aannemers is geïnformeerd. De heer Fran
sen moet het bepaald verkeerd hebben verstaan.
De heer Haverschmidt moet het gesprokene dooi
den heer Schaafsnia bevestigen.
oor uitvoering in eigen beheer zou spreker
trouwens niet te vinden zijn, omdat de ervaring
hier leert dat deze wijze van bouwen veel te kost
baar is.
De lieer Fransen zegt dat de hoeren zich zullen
herinneren dat door den voorzitter in de vergade
ring van de commissie voor de Openbare Werken
gezegd is, dat de Directeur der gemeentewerken ook
een goed koopman blijkt te zijn en bezig was steen,
hout enz. te koopeu. Deed li ij dat voor de gemeente
of voor den aannemer
De Voorzitter zegt dat de aannemer evengoed
de steen van de gemeente kan koopen. De Directeur
der Jemeentewerken heeft beslag gelegd op mate
riaal dat hij goedkoop kon krijgen. Dit kan de aan
nemer voor den kostenden prijs overnemen.
De heer Tulp wijst erop dat in het prae-advies
staat dat de Directeur der Gemeentewerken het niet
buitengesloten acht dat de woningen vóór 1 Mei
gereed zijn. Geeft de aannemer ook zekerheid dat
tlit het geval zal zijn?
De Voorzitter: „de vaste verwachting is dat de
woningen vóór 1 Mei gereed zijn."
De beraadslaging wordt gesloten.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten
overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en
Wethouders.
De heer Fransen verzoekt aanteekeniug dat hij
zich tegen de onderhandsclie aanbesteding ver
klaart.
.9. Voorste/ van Burgemeester en Wethouders om hen
te machtigen /regens wanbetaling van huurpenningen in
rechten ontbinding (met ontruiming) te vorderen van de
huurovereenkomst met de Ruiter, Z. l'rosée, 11. Wotte
en A. de Vries voor hunne woningen, wat de eerste twee aan
gaat in perceel Groot Schavernek no. .9 en wat de an
deren betreft onderscheidenlijk in perceel Nieuweweg
no. 17 beneden en boven.
Dit voorstel luidt als volgt:
Sedert geruimen tijd zijn .T. de Kuiter en Pro-
séc nalatig in de betaling van de huurpenningen
voor hun woning in perceel Groot Schavernek no. 9
(voormalig hötel „Het Wapen van Friesland") en
H. Wotte en A. de Vries voor perceel Nieuweweg
no. 17 beneden en no. 17 boven. Aanschrijvingen
noch de tusschenkomst van den rechtsgeleerden
raadsman om langs minnelijken weg betaling van
hen te krijgen mochten bate. Van Prosée kon vroe
ger ook alleen door middel van een deurwaarder
betaling worden verkregen. Bij onderzoek bleek
ons hier geen onmacht, maar onwil in het spel te
zijn. Daarom zegden wij hun de huur tegen Hl De
cember 1916 op: zij hebben aan die opzegging geen
gevolg gegeven.
Nu dient in rechten tegen hen te worden opge
treden. Onder overlegging van liet advies van den
rechtsgeleerden raadsman, stellen wij U voor:
Burgemeester en Wethouders te machtigen oui,
wegens wanbetaling van huurpenningen, voor
den rechter, zoowel in eersten aanleg als, indien
noodig, in liooger beroep en in cassatie, te doen
eischen, dat de huurovereenkomst met de Kuiter,
Prosée. H. Wotte en A. de Vries, allen alhier,
van de bij ieder hunner in gebruik zijnde woning,
wat de eerste twee aangaat in het voormalig hotel
„Het Wapen van Friesland", Groot Schavernek
no. 9, alhier, en de beide anderen onderscheidenlijk
in perceel Nieuweweg no. 17 beneden en uo. 17
boven, wordj ontbonden en dat die woning door
ieder hunner wordt ontruimd.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Fransen wjjst erop dat het nu iii
korten tijd de derde maal is dat een dergelijk voor
stel den Raad bereikt. Spreker wil even in her
innering brengen het verwijt dat de heer Hiemstra
hem in .1915 voor de voeten heeft geworpen. De
heer Hiemstra heeft toen gezegd dat de verhuur
ders HU maakten. Spreker heeft toen opgemerkt
dat de huur wel op papier staat, maar dat er een
groot gedeelte niet binnenkomt. De heer Hiemstra
heeft hem toen gezegd dat hij dit moest bewijzen.
In korten tijd nu heeft de gemeente van de 17
huurders ongeveer de helft moeten uitzetten we
gens wanbetaling. Spreker meent dat hiermee be
wezen is dat hij het toen niet zoo ver mis had.
De Voorzitter: „tot nu toe is de huur goed bin
nengekomen."
De heer Hiemstra doet opmerken dat er gezegd
wordt dat de huurders bij de gemeente moeilijker
betalen dan bij particulieren. Spreker zal niet in
gaan op wat de heer Fransen ter ontlasting van
zijn gemoed heeft gezegd, l it gezondheidsoogpunt
is liet misschien wel eens goed voor hem.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeeue stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
10. Voorstel ran Burgemeester en Wethouders tot
aankoop van eenperceel weiland aan het Schapendijkje,
kadastraal bekend sectie D. no. 111.
Dit voorstel luidt als volgt:
Op 22 December 1916 is o.a. provisioneel ge
veild het perceel, kadastraal bekend gemeente
Leeuwarden sectie 1), no. Ill, groot 2.93.00 H.A.,
gelegen nabij het Schapendijkje.
Dit perceel is slechts door een tusschenliggeud
kamp land gescheiden van de perceelen nos. 122 en
121 in dezelfde sectie, welke krachtens raadsbesluit
van 9 November 1915, no. 1 (geheim) zijn aange
kocht uit den boedel van wijlen dhr. Mr. AE. Boe
lens van Eysinga en krachtens raadsbesluit van
11 Januari 1916, no. 5R/6, (raadshandeliugen blz.
5) bij de zathe en landen „de Magere Weide" zijn
gevoegd. Het perceel heeft over de zuidelijk gelegen
landerijen recht van reed, pad en veeleiding naar
het Sehapendjjkje en het is ter afronding en uit
breiding van genoemde zathe in het belang der
gemeente, dat ook dit perceel werd aangekocht.
Daarom hebben wij gemeend zij het dan .ook
dat er geen gelegenheid was daartoe vooraf Uwe
machtiging te vragen bij de finale toewijzing
te moeten trachten op dat perceel weiland de hand
te leggen. Dit is ons mogen gelukken tot een prijs
van 1255,per pondemaat (363/4 A.). Bovendien
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Januari 1917. 7
zullen voor 9,nog overgenomen moeten worden
hek, palen en liggers op en in den uitrijddam.
De prijs komt vrijwel overeen met dien van de
levengenoeinde nos. 122 en 121, zijnde ongeveer
12bl),per pondemaat (363'4 H.A.) en kan vooral
in dezen tijd niet abnormaal worden geacht.
Het perceel kan 5 Maart 1917 aanvaard worden
en dan bij „de Magere Weide" worden gevoegd.
Omtrent de huursom zullen wy, na ingewonnen
advies van den deskundige der gemeente, 1 te
zijner tijd het noodige voorstel doen.
Thans hebben wij de eer 1' voor te stellen te be
sluiten
I. tot aankoop van het perceel, kadastraal be
kend gemeente Leeuwarden, sectie D, no. Ill, als
weiland, groot 2.93.00 H.A., gelegen nabij het Scha
pendijkje, voor de som van 1255,per ponde
maat (363/4 H.A.) of in het geheel voor ongeveer
[tien duizend vyf gulden vier en zeventig cent
10.005,74), benevens negen gulden 9,voor
overneming van enkele voorwerpen, onder de voor
waarden, welke Burgemeester en Wethouders aan
nemelijk voorkomen
II. in afwachting van de nadere voorstellen
van Burgemeester en Wethouders ten aanzien van
de verhuring van liet onder 1 bedoelde land reeds
thans uit te spreken dat het te zijner tijd zal worden
gevoegd bij de zathe en landen „de Magere Weide".
De beraadslaging wordt geopend.
De heer de Vos wijst erop dat de Raad voor een
fait accompli staat. Hij heeft niets meer te zeggen.
Spreker zou evenwel gaarne willen weten welk
groot gemeentebelang bij den aankoop is betrok
ken. Is dit alleen om het stuk land bij de Magere
Weide te voegen?
De Voorzitter: „Zeker."
De heer de Vos kan er zich bij neerleggen.
De heer Dykstra vindt het uitstekend (lat de ge
meente land aankoopt. Hij kan zich echter niet
geheel vereenigen met het plan om het stuk bij de
„Magere Weide" te voegen. Het moet weer dooi
den deskundige worden getaxeerd en dan weet
spreker wel hoe laat het is. Het kost 1300,per
pondemaat. De „Magere Weide" doet 42,p. p.
huur. Tegen dit stuk land ligt een ander dat voor
80,per pondemaat verhuurd is. De ligging,
structuur is geheel gelijk. Spreker stelt dan ook
voor er zijn veel liefhebbers het stuk publiek
te verhuren.
De Voorzitter deelt mede dat de heer Dijkstra
voorstelt het stuk land in het openbaar te ver
huren.
Spreker doet opmerken dat er nu geen beslissing-
hoeft te worden genomen om het stuk al dan niet
bij de „Magere Weide" te voegen. Daaromtrent
komt een speciaal voorstel bij den Raad.
De heer Dijkstra trekt zijn voorstel in.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeeue stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
De Raad gaat in comité-generaal ter behande
ling van
11. Rapport der Commissie voor de reclames omtrent
bezwaarschriften in beroep tegen aanslagen in den lloof-
de/ijken Omslag, dienst 1916.
Na heropening komt aan de orde:
12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wij
ziging der verordening tot u troering van de verordening tot
regeling van het lager onderwijs bijlage 45) (zie ook
pag. 347, punt 11 van het verslag van 25 Decem
ber 1916).
Hierbij komt in behandeling:
a. een amendement van den heer Beletter, lui
dende:
„in onderdeel A van het ontwerp-besluit te lezen
in den derden regel tusschen de woorden „klasse"
en „meer" de woorden: „tot en met het zesde leer-
jaar";
b. een adres van de afdeeling Leeuwarden van
den Bond van Nederlandsche Ouderwijzers om het
maximum aantal leerlingen per lokaal te stellen
op 24 voor de leerjaren, hooger dan het zesde, aan
alle scholen en het aantal voor de overige klassen
te bepalen op 30, eveneens aan alle scholen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zandstra zegt dat uit de toelichting tot
het voorstel blijkt dat men het maximum getal
leerlingen van 30 voor de 7e leerjaren aan scholen
2, 3, 4 en 12 te groot acht voor vruchtdragend
onderwijs en omdat het te veel vergt van de werk
kracht van de onderwijzers. Men wil nu een maxi
mum van 24 leerlingen stellen niet bindend
opdat, bij overschrijding met één leerling-, men niet
verplicht is tot splitsing over te gaan. Volgens die
opvatting' was dus in .1915 slechts in één klasse een
te groot aantal leerlingen, n.l. een klasse 7a van
school 4.
Spreker vraagt of men er nu niet wat gauw bij
is om wijziging der verordening voor te stellen.
Wanneer men die 32 had gesplitst in twee groepen
van 16, was de zaak ook in orde geweest.
Spreker acht toch het aan de orde stellen dezer
zaak van belang want bij het nagaan van tabel c,
jaarverslag 1915, is spreker gebleken, dat er zeker
aanleiding bestaat deze verordening te herzien en
beter aanleiding dan de 32 leerlingen aan school 4,
die op grond der bestaande verordening in twee
groepen hadden kunnen worden gesplitst. Het is
spreker toch opgevallen dat in onze gemeente aan
sommige scholen de klassen veel te groot zijn.
De verordening schrijft een maximum van 40
leerlingen voor «aan de tusschen- en kostelooze
scholen. Aan de standen- en M.U.L.O.-scholen een
van 30. Uit tabel c nu blijkt dat aan de standen
scholen 2 en 3 slechts één leerjaar 30 leerlingen
telde, n.l. het 4e leerjaar aan school 2, terwijl ia-
alle andere leerjaren belangrijk minder leerlingen
waren. In sommige waren die getallen: 12, 16, 13
en 14. In de scholen 4 en 12 waren in 5 klassen 30,
31 of 32 leerlingen en in alle andere klassen waren
die getallen kleiner. Slechts drie gevallen zyn er
dat het maximum met 1 of twee leerlingen is over
schreden.
Aan de tusschen- en kostelooze scholen is de
toestand veel ongunstiger. Het reeds te hooge
maximum wordt daar in vier gevallen overschre
den. Aan school 1 waren in het 4e leerjaar 42 leer
lingen, aan school 8 in het eerste leerjaar 42, aan
school 9 in het eerste leerjaar 45, in het 2e leerjaar
44 leerlingen. Aan school 9 was de toestand in de
eerste leerjaren dus wel zeer ongunstig. Spreker
telde verder 8 klassen met 40 leerlingen, n.l. aan de
scholen 6, 7, 8, 10 en 11, en 24 leerjaren waarin 35,
36, 37, 38 of 39 leerlingen waren ondergebracht.
Spreker vindt het nu zeer merkwaardig dat aan de
standen- en M.U.L.O.-scholen slechts één 7e leer
jaar is met 32 leerlingen, waar dus het maximum