10 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag Januari 1917 klasse splitsen in leerlingen met meer en minder aanleg. Als dat gebeurt, dan krijgen de leerlingen met meer aanleg meer gelegenheid zich te ontwik kelen. Dat is nu de proel', over welker voorloopige resultaten de Commissie van Toezicht, de helaas overleden districtsschoolopziener, het personeel en het hoofd der school zeer tevreden zijn. Als nu Burgemeester en Wethouders het onder wijs willen verbeteren en zy zyn 3 a 4 jaar bezig met een proef, dan is het toch te dwaas die proef overboord te gooien en niet een ander systeem te beginnen, dat het geheele onderwijs door elkander gooit. Men kan wel eenvoudig eene berekening maken en zeggen: zooveel leerlingen zijn er, zoo veel kunnen erin, zooveel zijn erover, dus zooveel lokalen zijn er noodig, maar leerlingen zijn geen lange turven. Men heeft rekening te houden met de ontwikkeling der kinderen en spreker moet zich dan ook verzetten tegen de voorstellen der heeren Beletier en /andstra. Burgemeester en Wethouders moeten met de proei doorgaan. Dat die proef wordt gewaardeerd, blijkt wel uit het feit dat Burgemeester en Wet houders een verzoek hebben ontvangen van het gemeentebestuur van Enschedé om den gemeente- inspecteur van het onderwijs aldaar eens toe te laten in school (i, vergezeld van den districtsschool opziener uit Deventer, den pas benoemde inspec teur van het lager onderwijs, den heer Rieuks. Als de Raad dan ook verstandig doet, dan moet hij Burgemeester en Wethouders in de gelegenheid stellen de proef, waaromtrent autoriteiten gunstige verklaringen afleggen, door te zetten en niet in grijpen. Bij het M.D.L.O. kan het systeem van splitsing der klassen in minder en meer ontwikkel den niet worde toegepast omdat dit onderwijs is ge richt op de middelmatige leerlingen. Als de kinderen met meer aanleg op eigen beenen komen te staan, komen die bij verdere studie van zelf wel terecht. Spreker geeft den Raad dan ook ernstig in overweging niet op de voorstellen van de heeren Zandstra en Beletier in te gaan. De heer Peletier is door de redeneering van den heer Schoondermark niet overtuigd en hij kan zijn amendement dan ook niet terugnemen. De heer Schoondermark heeft een pleidooi gehouden voor groote klassen, terwijl Burgemeester en Wethou ders zelf met een voorstel komen om de klassen kleiner te maken. De heer Schoondermark heeft groote klassen bepleit op grono van hef verschil in leerstof enz. Spreker bedoelt gelijkheid te scheppen ten op zichte van het aantal leerlingen aan de verschil lende scholen. Den heer Zandstra gaat het als den heer Beletier. t tok hij is door den wethouder niet overtuigd dat zyn voorstel verkeerd is. Men mag nu tevreden zyn over de voorloopige resultaten van de proef met het Mannheimer stelsel, spreker heeft ook an dere deskundigen gehoord, die liet Mannheimer stel sel niet aanbevelenswaard vinden. Het wordt niet overal gehuldigd. Spreker kan daarop evenwel op het oogenblik niet ingaan, want hij heeft er geen studie van gemaakt. Dat echter groote klassen voor de leerlingen beter zijn dan kleine, is voor spreker moeilijk te gelooven. Hij weet het uit ervaring dat het met zoo is. Zelf heeft hij in zijn jeugd een school bezocht met zeer groote klassen eti menig kind heeft geen sier van het onderwijs ge noten. Het was een africhting in het groot. Er werd een heele troep afgericht. De eene snapte er wat van, de andere niets. Spreker begrijpt dan ook niet hoe de wethouder groote klassen kan verdedigen. Op de vlugge leerlingen behoeft de onderwijzer niet te letten, wel op de middelmatigen. En als hij dan kleine klassen heelt, kan hij zich daaraan meer wijden. Zal er dan ook van de kinderen der tus- sclien- en armenscholen iets terecht komen, dan moet aan die kinderen veel zorg worden besteed. Het voorstel-Beletier is spreker sympathiek, maar het gaat hem niet ver genoeg, hij vraagt of het niet mogelijk is dat Burgemeester en Wethouders op zyn voorstel prae-advies uitbrengen. Wat de kosten betreft, spreker meent niet dat die zoo groot zullen zijn voor het afwerken der lokalen van school ld en den bouw van een nieuwe school. De heer Schoondermark (wethouder) hoort dat de heer Zandstra nu nog vraagt om prae-advies. Hij heeft toch duidelijk genoeg gezegd waarom Burgemeester en Wethouders met met hun voor stel voor de lagere scholen zyn gekomen. Dat de heer Zandstra dit niet begrijpt, kan spreker niet helpen. De Raad heeft nu naast de adviezen van de heeren Beletier en Zandstra, die van bekende autoriteiten op onderwijsgebied en de meening van Burgemeester en Wethouders die, naar spreker oordeelt, duidelijk is uiteengezet. Er zal dus toch altijd met het prae-advies moeten worden gewacht tot de proef aan school ti is afgeloopen. Die proef kunnen Burgemeester en Wethouders niet ter zijde zetten, waar de Commissie van toezicht, liet hoofd der school, het personeel en de schoolopziener over de voorloopige resultaten zeer tevreden zijn. Burgemeester en Wethouders willen dan ook gaarne met de proel, die over een paar jaar is af geloopen, doorgaan. Dat de voorloopige resultaten goed zijn, wordt bewezen door liet feit, dat een schoolhoofd, dat school (i bezocht, heeft ge constateerd, dat de vlugge leerlingen uit de 4e klasse verder waren dan de andere uit de 5e, terwjjl de middelmatigen minstens even ver waren. Er is wel beweerd dat door deze wijze van doen de kinderen met meer aanleg bevoordeeld, die met minder aanleg benadeeld worden, maar spreker is van oordeel, dat beide categorieën bevoordeeld worden. De vlugge leerlingen krijgen wat hun toe komt, en kunnen verteren. De heer Tulp is door de rede van den wethouder Schoondermark bekeerd. Oorspronkelijk voelde hij veel voor het denkbeeld van de heeren Beletier en Zandstra en meende ook hij dat 40 leerlingen iu één klasse te veel is. Waar de heer Schoondermark bewijst dat dit niet het geval is, durft spreker niet op dit standpunt blijven staan. Bovendien is de proef, die aan school (5 wordt genomen, voor spre ker een argument om met Burgemeester en et- houders mee te gaan. Spreker is van oordeel dat die proef een voordeel zal blijken voor de minst vlugge leerlingen. Die behoeven dan niet zoo te scharrelen om bij te blijven. De heer Peletier wijst erop dat de wethouder van onderwijs zich heeft beroepen op de proef aan school (i en dat de heer Tulp hem daarin volgt. De voorgestelde maatregel echter heeft met die proef niets te maken, hij gaat er geheel buiten om. De heer Zandstra en spreker willen nu een stapje verder gaan dan Burgemeester en V ethou- ders in dezelfde lijn. Ook dat gaat dus geheel buiten de proef om. Het verwondert spreker dan ook ten zeerste dat de heer Tulp door het argument van de proef bekeerd is. De heer Schoondermark (wethouder) zegt dat de heer Peletier de zaak niet begrijpt. Als de Raad ingaat op het systeem van Burgemeester en Wet Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Januari 1917. II houders, krijgt men klassen van 24 a 31) leerlingen. Wat de heeren Zandstra en Peletier willen, leidt fcy splitsing tot klassen van 10 a 9 leerlingen. Laten de heeren dan klassen voorstellen van niet hooger dan 10 leerlingen of privaatles. Waar deskundigen op onderwijsgebied verklaren dat 40 leerlingen niet te veel is, is er geen bezwaar het systeem van Burgemeester en Wethouders toe te passen. De heer Schaafsma was niet van plan het woord te voeren, maar is na bet gesprokene wel genood zaakt zyn standpunt uiteen te zetten. Als spreker het goed heeft begrepen wordt het Mannheimer stelsel toegepast De lieer Schuonderinark: „niet het Mannheimer -stelsel.'" De heer Schaafsma: „dan het Leeuwarder stel sel." Spreker vervolgt en zegt dat er dan splitsing plaats heeft van de leerlingen in vluggen en min der vluggen. Die 40 leerlingen krijgen dan toch les van één onderwijzer. Spreker vraagt nu waarom kan men 30 leerlingen niet splitsen. Het is buiten twijfel dat 40 leerlingen meer werk geven dan 30. Spreker zal voor het amendesnent-Zandstra stem men. De beraadslaging wordt gesloten. Het ainendement-Zandstra wordt verworpen met 17 tegen 6 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Hiemstra, Schaafsma, Terpstra, Dijkstra, Tiemersma en Zandstra. Tegen de hoeren: Peletier, Tulp, Cohen, de Vos, H. P. de Haan, P. A. de Haan, van Weideren baron Rengers, Fransen, Menalda, Oosterhoff, Binnerts, Vonek, Berghuis, Attema, van Sloterdijck, Haver- schmidt en Schoondermark. Het amendement-Peletier wordt verworpen met 16 tegen 7 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Peletier, Hiemstra, Schaafsma, Terpstra, Dijkstra, Tiemersma en Zandstra. Tegen de heeren: Tulp, Cohen, de Vos, H. P. de Haan, P. A. de Haan, van Weideren baron Ren gers, Fransen, Menalda, Oosterhoff, Binnerts, Vonek, Berghuis, Attema, van Sloterdyek, Haver- sehmidt en Schoondermark. De Voorzitter zal nu het voorstel van Burge meester en Wethouders in stemming brengen. De heer Hiemstra zal uit protest tegen de hou ding van den Raad, die voor de arme kinderen niet wil, wat hy voor de andere wel doet, tegen stemmen. Den lieer Schoondermark (wethouder) spyt het, dat de heer Hiemstra zich nu weer eeus zoo echt als sociaaldemocraat laat voelen De heer Hiemstra: „dat doe ik altyd." De heer Schoondermark (wethouder) vervolgt en wijst erop dal de heer Hiemstra zegt dat het om de arme kinderen gaat. Daar gaat bet niet om. Op de scholen 4 en 12 zijn toch ook arme kinderen. Het voorstel heeft de bedoeling om op de beste wijze onderwijs te doen geven. Wat bij gewoon lager onderwijs kan (splitsing) kan niet bij voorberei dend, U.L.O. en M.U.L.O. Dat heeft de wetgever ook ingezien, zooals blijkt uit art. 48 der wet op bet Lager Onderwijs, want bij U.L.O. en M.U.L.O. wordt voor een grooter aantal onderwijzers aan spraak op Rijksbijdrage gegeven. De heer Zandstra zal tegen stemmen omdat de verordening reeds toelaat de klassen iu tweeën 0 splitsen. Het voorstel is dus overbodig. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met 17 tegen 6 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Peletier, Tulp, Cohen, de Vos, H. P. de Haan, P. A. de Haan, van Wei deren baron Rengers, Fransen, Menalda, Ooster hoff, Binnerts, Vonek, Berghuis, Attema, van Sloterdyek, Haverschmidt en Schoondermark. Tegen de heeren: Hiemstra, Schaafsma, Terp stra, Dijkstra, Tiemersma en Zandstra. 13. De voorstellen tot herziening van onderscheidene verordeningen tot regeling van de jaarwedden van amb tenaren en werklieden der gemeente (bijlagen nos. 39, 46 en 48 van 1916). De algemeene beraadslagingen worden geopend. De lieer de Vos is in het algemeen dankbaar ge stemd inzake de voorgestelde algemeene loonsver- hooging, omdat vooral in den tegenwoordige!) tijd iedere financieele verbetering dankbaar behoort te worden aanvaard. Evenwel heeft bij op de voor gestelde regeling en het antwoord van Burgemees ter en Wethouders op het verslag der Commissie van Rapporteurs wel het een en ander aan te merken. In de eerste plaats zal de limiet voor den toeslag van .1300,moeten worden verhoogd tot 1700,De grens van 1300,— is door Burge meester en Wethouders genomen in aansluiting met de grens die voor de Rijksambtenaren is vast gesteld. Voor deze evenwel zal de grens wel wor den gebracht op 1900,wat voor Leeuwarden beteekent een limiet van .1700.— Willen Burge meester en Wethouders zich dus houden aan de grens, welke voor de Rijksambtenaren geldt, dan zullen zij die voor de gemeenteambtenaren moeten opvoeren tot 1700, Wanneer Burgemeester en Wethouders ontken nen dat door het amendement-Rengers voor alle aanvragers de datum der loonsverhoogiug 27 Sep tember 1916 zou zyn, dan gelooft spreker dat zij daarin het recht aan hunne zijde hebben, maar daartegenover staat, dat spreker overtuigd is dat de meening is gewekt dat zulks voor alle catego rieën zou gelden. Waar nu vele ambtenaren bij het bepalen hunner uitgaven hebben gerekend op deze inkomst, meent spreker dat het wensehelijk is om voor alle ambte naren de loonsverhooging op dien datum te doen ingaan. Verder heeft het spreker getroffen, dat Burge meester en Wethouders in geen geval termen kun nen vinden om mee te gaan met het voorstel der Commissie van Rapporteurs betreffende de loonen der doodgravers en dat er door Burgemeester en Wethouders niet aan wordt gedacht het salaris van den directeur der begraafplaats te verbeteren. In aansluiting aan het voorstel der Commissie van Rapporteurs tot verbetering der loonen der dood gravers, stelt spreker hierbij voor het salaris van den directeur der begraafplaats te bepalen op van 850,— tot. 1050,—. Wat nu in de sectievergadering is gezegd ten opzichte van de gelijkstelling van den eersten klerk ten kantoi'e van den gemeenteontvanger met de betrekking van adjunct-commies le klasse ter

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1917 | | pagina 6