96 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Maart 1917. gehouden restitutie van het Rijk terug te krijgen. Bovendien zullen er in den loop van het jaar wel meer posten op de begrooting moeten worden aan gebracht, waarvoor niets is uitgetrokken. Dit geld moet er ook komen. Als het langs dien weg niet kan, kan de gemeente wel eene leening sluiten. Spre ker is niet bevreesd voor vermindering van den Hoofdelijken Omslag in de volgende jaren. Hij weet wel dat er wel geld is te halen. Spreker dringt dan ook op aanneming van het voorste] der heide wethouders aan. l)e heer Beekhuis doet opmerken, dat hij niet lichtzinnig denkt over de gemeente-finaneiën. Aan den anderen kant echter moeten Burgemeester en Wethouders steeds de juiste maat weten te hou den en men moet zich voor overdrijving wachten. De wethouder Oosterhoff heeft gezegd, dat na 3 jaar kan blijken dat de draagkracht minder groot is. Als echter het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen, moet het geld er op 1 Januari 1918 toch ook zijn. Dit is dus geen afdoend argument om de regeling niet op 1 Januari 1917 te doen ingaan. De Voorzitter: „ik vroeg u, waar haalt u voor 1917 4(1900 weg! Dat kunt u niet zeggen. Toch' zal de Raad het voorstel aannemen." De heer Beekhuis: „de Raad is door Burgemees ter en Wethouders gesteld voor het feit, dat de verordening moet worden behandeld. Nu lijkt het spreker onmogelijk om te besluiten de inwerking treding uit te stellen tot Januari 1918. Dat mag de Raad niet doen. Wordt de verordening aangenomen dan mag de Raad niets anders doen dan haar da delijk in werking stellen. Spreker stelt als sub amendement op het amendement-Sehoondermai'k- Berghuis echter voor, de inwerkingtreding vast te stellen op 1 April. Dit voorstel wordt ondersteund en maakt tege lijk met het voorstel van Burgemeester en Wet houders een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Sehoondermark (wethouder) zegt, dat het nu een kwestie wordt van meer of minder. Spreker vindt, dat de heer Beekhuis door zijn voor stel dat van de minderheid van Burgemeester en Wethouders in gevaar brengt. Hij noemt het een sub-amendement, maar het. is feitelijk een nieuw voorstel. Spreker vraagt of de Voorzitter het voor stel van de minderheid van Burgemeester en Wet houders het eerst in stemming zal brengen. De Voorzitter zal dat doen, daar dit voorstel de verste strekking heeft. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van de heeren Sehoondermark en Berghuis wordt aangenomen met 16 tegen 7 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Cohen, Terpstra, Atte- ma, Schaafsma, Tiemersma, de Vos, Peletier, H. P. de Haan, Berghuis, Zandstra, Dijkstra, van Sloter- dijck, Vonck, Sehoondermark, Hiemstra en P. A. de Haan. Tegen de heeren: Haversehrnidt, Koopmans, Bin- nerts, Oosterhoff, Fransen, Menalda en Beekhuis. Het sub-amendement-Beekhuis is hierdoor ver vallen. Aan de orde is onderdeel B van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De beraadslaging wordt geopend. De heer Sehoondermark (wethouder) doet op merken, dat als dit voorstel verworpen wordt, het de bedoeling is van de minderheid van Burgemees ter en Wethouders, dat de onderwijzers geen ge meentelijken toeslag krijgen. De Voorzitter zegt, dat de meerderheid twee be zwaren tegen het denkbeeld heeft. In de eerste plaats omdat de salarissen een grooten sprong ma ken en in de tweede plaats omdat daardoor onbil lijkheden worden begaan tegenover andere ambte naren. Een onderwijzer met 1100 en 2 kinderen krijgt nu ƒ1400, dus ƒ300 meer. Met den Rijks bijslag krijgt zoo iemand 150. Dat wordt dus eene verhooging van ƒ450 op de ƒ1100. Als de motie ter Laan wordt aangenomen komt er nog 200 bij. De heer Sehoondermark (wethouder) zegt, dat de salarisregeling feitelijk is eene absolute eu eene relatieve regeling. De relatieve wil de meerderheid nu aanvullen met deze bepaling. De nu voorgestel de salarisregeling is gelijk aan die van steden van gelijke grootte als Leeuwarden, waar niet de be paling in is opgenomen, dat zij geen toeslag krij gen van de gemeente. Als dit nu wordt afgewezen, vervalt de relatieve salarisregeling van Leeuwar den. Daarom moet dit buiten rekening worden ge laten. De beraadslaging wordt gesloten. Onderdeel B wordt met 18 tegen 5 stemmen ver worpen. Vóór stemmen de heeren: Haversehrnidt, Koop- mans, Binnerts, Oosterhoff en Fransen, Tegen de heeren: Cohen, Terpstra, Attema, Schaafsma, Tiemersma, de Vos. Peletier, H. P. de Haan, Berghuis, Zandstra, Dijkstra, Menalda, Beekhuis, Vonck, van Sloterdijck, Sehoondermark, Hiemstra en P. A. de Haan. Onderdeel C van het voorstel van Burgemeester en W ethouders wordt met algemeene stemmen aan genomen. De heer Zandstra vraagt of het nu niet wensche- lijk is de benaming „onderwijzer van bijstand" te schrappen en die te vervangen door „klasse-ouder wijzer". De Voorzitter antwoordt, dat de heer Zandstra dit bij het betrekkelijk artikel had moeten voor stellen. Het is eene afwijking van den wettelijken term. Er is geen enkel bezwaar den titel te bestendigen. Niemand heeft er een cent minder om. Deze kwestie kan later wel eens worden uitge maakt. De heer Zandstra legt zich erbij neer. 12. Voorstel can Burgemeester en Wethouders tot aankoop van P. Kleiterp van perceelen weiland aan en nabij den Groningerstraatweg, kadastraal bekend ge meente Leeuwarden sectie F nos. 2414 gedeeltelijk en 2453. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig liet voorstel van Burgemeester en Wethou ders, zoodat genomen is het navolgend besluit: De Raad der gemeente Leeuwarden; gehoord liet voorstel van Burgemeester en Wet houders tot aankoop van de perceelen weiland aan en nabij den Groningerstraatweg, kadastraal be kend gemeente Leeuwarden sectie F no. 2414 (ge deeltelijk) en 2453; overwegende dat deze terreinen zeer geschikt ge legen zijn, omdat zij eenerzijds nabij de stad aan den Rijksweg, anderzijds aan landerijen der ge- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Maart 1917. 97 meerite grenzen en daarmede een geheel vormen van dien weg tot het Kalverdijkje; dat de prijs ad 1.— per M2. daarom billijk wordt geacht; gelet op de bepalingen der Gemeentewet; besluit: aan te koopen van Pieter Kleiterp, veehouder te Leeuwarden, de perceelen weiland aan den Gronin- gerstraatweg, kadastraal bekend gemeente Leeu warden sectie F no. 2414 (gedeeltelijk), in het geheel groot 1.44.50 H.A. en no. 2453, groot 0.21.50 H.A., tot een gezamelijke oppervlakte van ongeveer I.59.30 H.A., zooals een en ander met zwarte arqure op het bijbehoorende kaartje is aangeduid en nader door een landmeter van het kadaster uit te meten, voor den prijs van ƒ1.per M2., onder de voor waarde, door den verkooper gesteld, n.l. dat deze terstond na de aanvaarding de terreinen in huur bekomt, telkens van jaar tot jaar, tot het tijdstip waarop de gemeente haar eigendom zelf in exploi tatie neemt en tegen een huursom, volgens taxatie van een door de gemeente aan te wijzen deskundige, terwijl de gemeente bovendien het recht bekomt, <ie huuroverenkomst te allen tijde te doen eindigen, mits één maand te voren schriftelijk kennis geven de, en de huurder het gehuurde niet van bestem ming mag doen veranderen of als bouwland om- breken op een boete van tweeduizend gulden per pondemaat ten voordeele der gemeente. VII. De Voorzitter verleent thans het woord aan den heer de Vos. De heer de Vos zegt, dat de Voorzitter, als hij zich niet vergist, een onderzoek bij de verschillen de bakkersorganisaties zou instellen naar de mo gelijkheid van de afschaffing van den nachtarbeid. Hij'vraagt of het ook mogelijk is te zeggen hoe ver dat onderzoek is gevorderd en wat het resultaat is. Do Voorzitter antwoordt, dat het onderzoek is afgeloopen en dat spreker daardoor tot de conclu sie is gekomen, dat het niet kan. Gebrek aan oven- ruimte, aan werkruimte en het bezwaar van mede dinging van buiten de gemeente zijn daarvan do directe oorzaken. Het hoofdbezwaar is dat, als hioi de nachtarbeid wordt afgeschaft, er brood van bui ten zal worden ingevoerd en onze bakkers hun be langrijke klandizie buiten de gemeente zullen ver liezen'. In Groningen is de concurrentie van de om liggende gemeenten de oorzaak geweest om terug te komen op een voorstel tot afschaffing van den nachtarbeid. Spreker heeft een schrijven van de coöperatie Excelsior ontvangen, waarin staat: „ln de eerste plaats wijzen we er op, dat onze ovens altijd vol met brood zitten, zoodat afselia I - fing van den nachtarbeid onvermijdelijk tengevolge heeft 't bijbouwen van een nieuwen oven. Afgezien nog van de groote kosten die aan t bouwen \<iu een nieuwen oven zijn verbonden, is 't zelfs nog- de vraag, of bij afschaffing van den nachtarbeid over 't geheele land wel voldoende materiaal aanwezig is om dezen maatregel praktisch uit voeren." De Coöperatie Excelsior wijst er verder op, dat afschaffing van den nachtarbeid misschien zal lei den tot meerder brandstoffengebruik en dat be sparing geheel is buitengesloten. De lichtbesparing wordt door den directeur der gasfabriek voor Leeuwarden op 100 lichten geschat. Uit opportuni- teitsoverwegingen is het in deze moeilijke tijden niet wenschelijk den nachtarbeid af te schaffen. De bakkerijen maken een moeilijken tijd door en kolen- besparing wordt er niet door bereikt. Maar afge scheiden hiervan acht spreker op de aangevoerde gronden de zaak niet vatbaar voor gemeentelijke regeling. VIII. De Voorzitter verleent thans het woord aan den heer P. A. de Haan. De heer P. A. de Haan wijst erop, dat het van algemeene bekendheid is, dat er in de ons omrin gende landen besmettelijke ziekten heerschen. Tal van vreemdelingen komen over onze grenzen. Wel is de trek naar Leeuwarden nog zeer gering, maai er kunnen zich omstandigheden voordoen, waar door die trek grootcr wordt. Spreker vraagt aan Burgemeester en Wethouders of deze kwestie reeds hun aandacht heeft en zoo niet of zij niet van oor deel zijn, dat het tijdig nemen van voorzorgsmaat regelen hier gewenscht is. De Voorzitter antwoordt, dat er voor het oogen- blik niet de minste reden is tot ongerustheid. In De cember 1914 heeft spreker de Gezondheidscommis sie gevraagd of er ook redenen waren om buiten gewone maatregelen tegen het besmettingsgevaar te nemen. In Maart 1915 zijn er eenige maatregelen getroffen 1. is de pokkenbarak, uitgebreid en verbeterd, opgeslagen aan den Westervijver. 2. hebben de brugwachters opdracht gekregen zich te vergewissen van de plaats van herkomst dei- schepen en of er zieken aan boord zijn. Is dit het geval, dan wordt aan den Commissaris van Politie getelefoneerd. 3. wordt nagegaan of er in de slaapsteden ook zieken zijn. Zoo ja, dan wordt ook den Commissa ris kennis gegeven. 4. het laten inenten van het kermispersoneel in zooverre zulks niet gedurende de laatste twee ja ren geschied is. Er zijn weinig vreemdelingen hier ter stede en er is, waar in ons land geen besmettingshaard aanwe zig is, geen speciale reden voor ongerustheid. Als er gevaar van buiten dreigt, worden de gemeenten bovendien door het Rijk gewaarschuwd en worden er van Rijkswege maatregelen voorgeschreven. Niets meer te behandelen zijnde, sluit de Voor zitter de vergadering. V E R B E T ERIN G. In het verslag van 13 Maart 1917, pag. 76, 2e kolom, vangt de rede van dén heer Peletier aan met den volgenden zin: De heer Peletier is liet met den heer Berghuis eens. Dit laatste woord moet zijnoneens. Voorts moet de derde regel van boven van pag. 76, 2e kolom, (rede van den heer H. 1. de Haan), als de le regel worden gelezen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1917 | | pagina 10