gadering heeft de Raad een heele knoei aan de
gemeente-financiën gegeven om goed onderwijzend
personeel te krijgen. Als nu Leeuwarden den naam
krijgt dat het niets geeft of men op no. 1 staat of
niet, zal dat ernstige gevolgen hebben. De goeden
toch zullen niet meer solliciteeren. Het voorbeeld
is er al. Van een voordracht, waarvan no. 2 is be
noemd, heeft no. 1 al gezegd niet meer naar Leeu
warden te zullen solliciteeren.
De heer de Vos: „waarom worden mijne vragen
niet beantwoord? Die zijn misschien wat moeilijker
te beantwoorden."
De heer Schooudermark (wethouder) vindt het
niet zoo moeielijk de vraag van den heer de Vos
te beantwoorden als haar te stellen. Het is een ge
zochte vraag. Het gebeurt toch honderd maal dat
men, als men meer vacatures heeft en maar twee
of drie geschikte candidaten, den eene op no. 1 van
de eene voordracht zet en op no. 2 van de volgende
en omgekeerd. Nu moet de heer de Vos niet vra
gen: hoe komt het dat mej. van Leeuwen bij de
eene voordracht op no. 1, bij de andere op no. 2
staat, terwijl zjj meer capaciteiten heeft.
De heer de Vos zegt, dat het hoofd der school
rapporteert, dat mej. van Leeuwen in praktische
bekwaamheden en verstandelijke ontwikkeling ver
de meerdere is. Spreker begrijpt daarom niet dat
zij op de eene voordracht op no. 1, op de andere
als no. 2 voorkomt.
De beraadslaging wordt gesloten.
Wordt overgegaan tot de benoeming.
Voor de eerste vacature zijn uitgebracht:
op mej. H. Zijlstra 13 stemmen,
J. J. van Leeuwen 10
Mej. H. Zijlstra is alzoo benoemd.
Voor de tweede vacature zijn uitgebracht 23 stem
men, verdeeld als volgt:
op mej. M. G. M. Prins 15 stemmen,
J. J. van Leeuwen 8
Mej. M. G. M. Prins is alzoo benoemd.
Met 22 stemmen wordt benoemd de heer L. W.
Sillevis. Eén briefje is in blanco ingeleverd.
Benoemd worden de heeren D. Swart en S. God-
help, elk met 21 stemmen.
Voor elk der beide vacatures is op den heer J.
Boomsma 1 stem uitgebracht.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
Dit voorstel luidt als volgt:
De Directeur der Gasfabriek wijst er in een rap
port aan ons college op, dat het belang van den
dienst het wenschelijk maakt, dat een der leden van
het technische personeel een der opzichters of de
gasmeester een dienstwoning krijgt op of in de
onmiddellijke nabijheid van het fabrieksterrein.
In liet algemeen kan deze stelling wel beaamd
worden. Er kunnen zich allerlei onvoorziene geval
len voordoen, waarin het onmiddellijk ter plaatse
zijn van een der genoemde ambtenaren noodig is.
Als voordeel van zulk een nabijgelegen woning
wordt door den Directeur o.a. genoemd de mogelijk
heid om dadelijk aanwezig te zijn in de regulateurs-
kamer ter bediening van de gashouderskranen, in
de stokerij en in de machinekamer.
Aangezien op het emplacement der kolengasfa-
briek geen ruimte te vinden was, en, voor zoover zij
er is, niet moet worden ingekrompen, is het oog ge
vallen op twee onbewoonbaar verklaarde woningen
aan het Hoeksterpad, tegenover den ringmuur der
fabriek, groot samen 35 M2. en grenzende tegen
open terrein der gemeente. De eigendom is bij de
M ed. C. L. B. J. Feitz en cons., die bereid zijn be
vonden om de beide perceelen, als werkplaats tot 12
Mei a.s. verhuurd, voor 1000.— aan de gemeente
te verkoopen.
In overeenstemming met het advies der Commis
sie voor de Lichtfabrieken meenen wij, dat het ge
raden is tot den aankoop te besluiten, en wij geven
I' dus in overweging:
in afwachting van de nadere voorstellen van Bur
gemeester en Wethouders ten aanzien van de ver
bouwing en de ingebruikgeving van na te noemen
eigendommen, aan te koopen voor de som van
1000,van Mevrouw G. M. ,T. Meddens-Wed. C.
L. B. J. Peitz en cons, de beide perceelen kad. nos.
16 en 17 in sectie B, bergplaats, groot onderschei
denlijk 20 en 15 c.A.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Beekhuis wenscht eene kleine onmerking
te maken. Hij kan zich met het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders volmaakt vereenigen,
maar geeft in overweging als stellige voorwaarde
te stellen de vrije aanvaarding op 12 Mei e.k. De
verhuurder kan dan van den huurder eene verkla
ring vragen, dat deze op 12 Mei de woning zal ver
laten, zoodat de gemeente die dan kan aanvaarden.
De Voorzitter: „dat staat erin."
De heer Beekhuis: „het blijkt niet uit de stukken
of de huur schriftelijk of mondeling is aangegaan."
De heer Berghuis: „bij huurcontract."
De heer Beekhuis dankt voor de inlichtingen.
De beraadslaging wordt gesloten en met algemee
ne stemmen het voorstel van Burgemeester en Wet
houders aangenomen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Menalda heeft een klein verschil meenen
op te merken tusschen de toelichting van Burge
meester en Wethouders en het rapport van den di
recteur der gemeentewerken. Burgemeester en Wet
houders noemen toch in hunne toelichting een be
drag van 22.20 per strekkenden meter, terwijl in
het rapport van den directeur 21.20 is genoemd.
De Voorzitter antwoordt dat dit aan Burgemees
ter en Wethouders bekend is. Het cijfer van Bur
gemeester en Wethouders is goed, dat van den di
recteur berust op eene vergissing.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
Dit voorstel luidt als volgt:
De bovenwoning Prins Hendrikstraat no. 13 is
krachtens Uw besluit van 24 December 1912 ver
huurd tot 12 Mei .1919 aan M. Grondsma. Deze ver
zocht ons eenigen tijd geleden de beide laatste huur
jaren aan een ander te mogen overdragen. Wij ga
ven hem hierop te kennen bereid te zijn te bevor
deren hem van de huur te ontslaan, met de bedoe
ling dat de gemeente de verdere verhuring in de
hand zou houden. Vervolgens wijzigde adressant d__e
aanvankelijk genoemde datum van 12 Mei 1917,
waarop hij eerst het, huis wenschte te verlaten,
in 1 Maart 1917 en verzocht tegen dien dag'
ontslag der huur. Met het oog op de betere kans
om het perceel goed te verhuren, bleven wij even
wel aan den gebruikelijken en reeds genoemden ter-
mjjn van 12 Mei vasthouden. Thans wendt de heer
Grondsma zich tot Uwe Vergadering, onder mede-
deeling dat hij vroeger kosten van verven van het
huis heeft gemaakt, die hij grootendeels niet terug
heeft ontvangen en dat hij eveneens eenigen tijd
geleden voor zijne rekening herstel van storm
schade heeft gekregen, met verzoek om van de ver
dere huur te worden ontslagen nu hij het pand be
langrijk duurder kan verhuren, of de huur met 12
Mei a.s. te doen afloopen onder toekenning van een
tegemoetkoming van 200.in de vroeger door
hem gemaakte onkosten.
De beide verzoeken om schadevergoeding voor
destijds gedane uitgaven houden met de zaak, waar
om het thans gaat, geen verband en worden blijk
baar vermeld om zijn verzoek om ontslag van huur,
die hij al aan een ander buiten ons medeweten had
toegezegd, sterker te maken. Zij betreffen het vol
gende. Eigener beweging is Grondsma in 1918 tot
het verven van het huis overgegaan, alleen omdat
de zonneblinden in een dergelijken staat waren, dat
zij noodzakelijk geverfd moesten worden. Volgens
Gemeentewerken was het huis pas een jaar later
aan de beurt. Hij kreeg van de gemaakte kosten,
die hij op 150 becijferde, dus slechts die voor de
zonneblinden, die best alleen hadden kunnen wor
den geverfd (niet voor de brugwachterswoning, ge
lijk ten onrechte in het adres staat), terug. Het an
dere punt betreft door den storm van 28 op 29 De
cember 1914 in zijn woning vernielde ruiten; schade
volgens eigen opgaaf toenmaals 14.10 (met het
vorige: 164.10; in het adres wordt vermeld
f 247.85). Aangezien de gemeente dit bedrag van
14.10 inderdaad had moeten betalen, doch de vor
dering inkwam na den in art. 228 der Gemeentewet
genoemden fatalen termijn, hebben Gedeputeerde
Staten aan het raadsbesluit van 12 October 1915,
waarbij het geheele bedrag op de begrooting van
1915 ten laste van „onvoorzien" was gebracht, hun
goedkeuring onthouden. De gemeente was dus bui
ten machte de vordering te voldoen en hiervan is
Grondsma destijds kennis gegeven.
Wat nu het eigenlijke punt m kwestie aangaat, wij
kunnen niet anders inzien dan dat de billijkheid
alleszins is betracht, wanneer wordt goedgevonden
dat de bewoner tusschentjjds van de huur wordt
ontheven en het is in hooge mate onredelijk daar
bij nog een geldsom te bedingen, die uit anderen
hoofde niet verschuldigd is, of anderszins naast de
gunstige beschikking om ontslag van huur ook nog
de baten van een voordeelige ouderverhuring tot
zich te willen trekken.
Wy hebben dus de eer U in overweging te geveu
te besluiten:
adressant in antwoord op zijn adres te kennen te
geven, dat de gemeente tot geen verdere tegemoet
koming geneigd is dan hem, zoo hij daartoe nader
den wensch te kennen geeft, met .12 Mei 19.17 van
de verdere huur der bovenwoning Prins Hendrik
straat no. 13 te ontslaan.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Beekhuis weet wel dat hetgeen hij wil
zeggen niet veel ter zake kan doen, omdat de Raad
de beslissing van Gedeputeerde Staten ten opzichte
van het voorschot van 14.10 niet kan teniet doen.
Hij acht die beslissing echter onjuist, omdat men
hier niet kan spreken van eene pretentie in den zin
der wet. Nu wenscht spreker dat dit bedrag toch
aan Grondsma zal worden uitbetaald, omdat de
Raad heeft geoordeeld, dat het billijk was dat te
doen. Daarvoor is, meent spreker, wel een vorm te
vinden. De Raad kan b.v. besluiten om aan Grond
sma bij ontbinding der huurovereenkomst 14.10
als schadeloosstelling te betalen. Spreker stelt voor
mee te gaan met het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, doch aan Grondsma ƒ14.10 uit te
betalen.
De Voorzitter zou gaarne meewerken als er een
middel bestond om aan dezen wensch tegemoet te
komen. Wat de heer Beekhuis wil, lijkt spreker
evenwel eene bepaalde wets-ontduiking. Het is toch
geen vormkwestie. Er is aangenomen dat de vor
dering niet meer bestaat en het gaat niet aan om
er een anderen naam aan te geven en het geld toch
uit te betalen. Gedeputeerde Staten zullen zeker be
zwaar maken. Het middel van den heer Beekhuis
lijkt spreker te eenvoudig. Hij wil het echter wel
aan de aandacht van Burgemeester en Wethouders
onderwerpen en onderzoeken of mogelijk is in dezen
geest iet« te doen.
De heer Beekhuis zegt, dat het overweging zal
verdienen dat de Raad het voorstel van Burgemees
ter en Wethouders goedkeurt en het college mach
tigt te handelen zooals het denkt dat goed is. Zij
kunnen zich dan eens met Gedeputeerde Staten
verstaan.
De Voorzitter wil graag de toezegging doen dat
Burgemeester en Wethouders de zaak zullen be
spreken. Als er een mouw aan te passen is, wil
spreker gaarne meewerken.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
De Voorzitter deelt mede, dat de heer Koopmans
bij de mededeeling van verhindering om de verga
dering bij te wonen verzocht heeft punt 11 der
agenda (aanleg van een nieuwe begraafplaats aan
of nabij den Stienserweg) aan te houden.
Dit voorstel luidt als volgt:
Bij raadsbesluit van .13 Februari 1.1. zijn, in af
wachting der invoering van de nationale regeling
in zake de Werkloosheidverzekering volgens Ko
ninklijk Besluit van 2 December 1916 St.bld. no.
522, op verzoek van den Minister van Waterstaat
tijdelijk weder geheel de plaatselijke bepalingen te
dezer zake (Gem. blad .1909, no. 11) van kracht ver
klaard.
Het fonds geeft dus zoolang wederom een bijslag
102 Verslag- van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 April 1917.
2 agenda no. 3). Benoeming van een door den Raad
te benoemen lid in het Bestuur der Woning vereeniging
Leeuwarden" wegens periodieke aftreding van L. W.
Sïllevis.
3 (agenda no. 4j. Benoeming van twee herschatters voor
het vergunningsrecht tot verkoop van sterken drank in
het klein.
4 (agenda no. 3). Voorstel van Burgemeester en Wret-
houders om aan Mej. J Baron op haar verzoek eervol
ontslag te verleenen als leerares aan de middelbare
avondhandelsschool.
(agenda no. 6). Voorstel van Burgemeester en Wet
houders om hen te machtigen tot aankoop van twee
gebouwtjes aan het Hoeksterachterom voor een te stichten
woning voor den gasmeester aan de gemeentelijke gas
fabriek.
6 agenda no. 7). Voorstel van Burgemeester en Wet
houders om hun een crediet te verleenen voor het aan
brengen van een riool in den Harlingerstraatweg en
tot vaststelling van verordeningen op de heffing en in
vordering van een rioleeringsbelasting Bijlage no. 10).
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 April 1917. 103
7 (agenda no. 8). Prae-advies van Burgemeester en
Wethouders op het verzoek van M. Grondsma alhier,
inzake onderverhuring van het door hem van de gemeente
gehuurde bovenhuis, Prins Hendrikstraat no. 13.
8 agenda no. 9). Voorstel van Burgemeester en Wet
houders tot het treffen van een tusschenregeling met het
Rijk inzake de Werkloosheidsverzekering.