Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 April 1917.
van ten hoogste 100 met een maximum van 50
et. pér dag en per werkman op de uitkeeringen der
vereeniging of der werkloozenkas. Het Rijk betaalt
aan de Gemeente, in casu aan het fonds, de helft
harer kosten terug.
De kans bestaat echter, aldus de Minister in zijne
circulaire van 5 Maart 1.1. no. 18600, dat 't vermogen
dier kassen bij eenigszins groote werkloosheid zeer
verzwakt, zoodat zij onvoldoende sterk de nieuwe
nationale regeling beginnen. Dit is niet wenschelijk
en daarom wordt voorgesteld, dat Rijk en Gemeen
te, zoo het vermogen eener werkloozenkas die reeds
tot de noodregeJing van 22 Augustus 1914 was toe
gelaten, is gedaald tot 25 van haar vermogen op
31 December 1916, gezamenlijk de reglementaire
uitkeeringen en mede den bijslag voor hunne reke
ning nepien. Voor de gemeente maakt dit bij den
tegenwoordigen stand der werkloosheid geldelijk
weinig verschil, zoodat wij de eer hebben, overeen
komstig het advies der commissie voor het gemeen
telijk werkloozenfonds, U voor te stellen te heslui
ten Burgemeester en Wethouders te machtigen voor
de Gemeente tot de boven uiteengezette tusschen-
regeling volgens de circulaire van den Minister van
Waterstaat van 5 Maart 1917 no. 18690 toe te treden.
Al et algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
•9 (agenda no. 10). Nader voorstel van Burgemeester
en Wethouders inzake de verbreeding van het Vliet en
p ra e-ad vies op het voorstel-Tiemersma omtrent de breedte
van de in dat vaarwater toe te laten vaartuigen.
Dit nader voorstel luidt als volgt:
Toen den 13en Februari j.l. in Uwe Vergadering
in behandeling was het voorstel van 5 Januari te
voren tot verbreeding van liet vaarwater het Vliet
en terugplaatsing van den walmuur, werd door den
heer Tiemersma het voorstel ingediend om de be
varing van dat water te doen toestaan door vaar
tuigen, welke geen breedere afmeting hebben dan
3.25 Meter, met uitzondering van die, welke aldaar
moeten lossen. Dit voorstel werd in onze handen om
praeadvies gesteld en liet punt zelf in verband daar
mede aangehouden.
Een nader onderzoek naar de grootte der schepen,
die regelmatig van liet Vliet gebruik maken, heeft
geleerd, dat deze zich beweegt tusschen 3.30 en 4.30
Meter. Werd dus op het voorstel-Tiemersma inge
gaan, dan ware liet bevaren van dit water daardoor
vrijwel uitgesloten. Intusschen is den thans fungee-
renden Directeur van Gemeentewerken gebleken,
dat bij de verbreeding van het vaarwater, aanvan
kelijk gedacht op zijn meest met 2.40 AL, zonder
schade op 1.50 AI. kan worden aangehouden, dat is
een verschil van 90 c.AL, dat aan de straat ten goede
komt. Het te verruimen gedeelte wordt dan 10.35
a 13.30 Meter, of nog voldoende voor schepen van
4.30 Meter breedte om vaartuigen van 6 Meter, die
ter plaatse liggen te lossen of te laden, te passee-
ren. De Directeur doet nog opmerken, dat deze wij
ziging in de op 9000 geraamde kosten van liet
grootere werk, weinig of geen verschil maakt. Ten
slotte zij medegedeeld, dat wij bij het. bovenstaande
zijn uitgegaan van de veronderstelling, dat het
Vliet weder in onderhoud en beheer bij de gemeente
is teruggekeerd, waartoe een voorstel bij I aanhan
gig is; anders ware het voor de gemeente in alle
geval onmogelijk voorschriften in den geest als
door den heer Tiemersma voorgesteld, uit te vaar
digen.
Alet aanvulling van ons voorstel van o Januari 1.1.
stellen wij U dus voor de onder a bedoelde ver-
breeding van het Vliet niet verder te doen geschie
den dan circa 90 c.AL minder dan door, den Direc
teur der Gemeentewerken bij zijn brief van 31 Juli
1916 no. 805/73 aan Burgemeester en Wethouders
in overweging is gegeven.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Tiemersma is het met den directeur dei-
gemeentewerken eens, dat de opstopping'in het
Vliet niet plaats heeft door dé schepen die er door
varen, maar door de schepen die er laden en lossen.
De directeur trekt nu de conclusie, dat het moeilijk
is beperkende bepalingen te maken tegen doorva
rende schepen, maar dit hangt af van wat stand
punt men de lieele zaak beziet. Staat men op liet
standpunt, dat liet Vliet er is en beyarpn kan wojri
den, of dat de waterverkeerswegen hier overigeqy
voldoende zijn en het bevaren van het ATiet niet
noodzakelijk is, dan maakt dat een groot versckilf
fn het laatste geval kan men de beperking van de
vaart in het Vliet wel verdedigen. Spreker stelt ziel)
op dit standpunt en meent, dat dóór het graveij
van het Nieuwe Kanaal het verkeer te water vol
doende verzekerd is en dat het bevaren van hét
Vliet zuiver plaatselijk, belang is. Het provinciaal
bestuur is dit met .spreker eens., Burgemeester en
Wethouders zeggen dat bij aanneming- van spre-
ker's voorstel het bevaren van het ATiet vrijwel
uitgesloten is. Alg het staatje juist is en dat ma^
spreker aannemen dan wordt door lie* bevaren
van het Vliet met te groote schepen de opstopping
veroorzaakt en als nu het gevolg van spreker's
voorstel is, dat het doorvaren in het Vliet met groo
te schepen ophoudt, dan is men meteen van de op
stopping af. En juist daarom is het te doen.
Men moet in elk geval het oog vestigen op dat
gene wat aan het ATiet is te vinden. De heer Koop
mans oefent daar een uitgebreide industrie uit, en
gebruikt den wal voor het lossen en laden. Of er
zich meer dergelijke uitgebreide industrieën zullen
vestigen! Spreker gelooft dat niet. Die zullen op
andere plaatsen verrijzen, want daarvoor komt het
Wiet niet in aanmerking. In den laatsten tijd even
wel ziet men dikwijls, dat woonhuizen, aan en bij
vaarwaters gelegen, worden veranderd in pakhui
zen. Het vervoer vanaf die pakhuizen door de stad
geschiedt per as, maar de aanvoer in den regel té
water. Nu begint men daarmee op het Wiet; er
is n.l. al een brandstoffenpakhuis gemaakt.
Straks zullen er meer van dergelijke kleine za
ken gevestigd kunnen worden en dan zal het blij
ken, dat de gemeente niet veel is opgeschoten met
het nemen van dit stuk uit den walmuur.
Het lossen van setepen geschiedt tot nu toe maar
aan één kant. Het zal echter in het vervolg aan twee
kanten plaats hebben en dan krijgen wij weer de
stremming van het verkeer.
Als men erkent dat het Vliet een vaarwater is
voor plaatselijk verkeer, dan behoeft niet de geheele
vaart worden stopgezet, maar dan moet. die vaart
zich beperken tot plaatselijk verkeer. Nu zegt men
dat het moeilijk is eene verordening te maken, wel
mogelijk, maar spreker gelooft dat niet. Hij meent
dat dit niet zoo moeilijk is. Spreker bedoelt met
zijn voorstel alleen schepen van bepaalde afmetin
gen uit het ATiet te weren. Hij moet dat voorstel
handhaven.
De Voorzitter moet erop wijzen, dat het jammer
is een bestaand vaarwater af te sluiten als men dat
met betrekkelijk geringe kosten kan behouden. Het
mag zijn dat het bevaren niet zoo noodzakelijk is
omdat'er andere, betere wegen zijn, maar iedere
verkeersweg is in het algemeen belang. Spreker
acht het niet gewenscht om een verkeersweg, die
algemeen wordt gebruikt, af te sluiten, wanneer
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 April 1917. 105
men hem met een betrekkelijk geringe uitgaaf kan
behouden.
Spreker wil verder erop wijzen, dat het hem uit
verkeersoogpunt een voordeel lijkt om liet Kanaal
te ontlasten en wel in de eerste plaats om de brug
gen. In het Kanaal wordt druk gevaren en de Ka-
naalbruggen zijn dikwijls open, waardoor het ver
keer te land nog al wordt belemmerd. Bovendien is
de Oostergracht niet" een zeer geschikt vaarwater.
De heer Tiemersma heeft, als spreker hem goed
heeft begrepen, willen zeggen: „wat hier wordt ge
daan helpt toch niet, later zullen er ook schepen
aan den anderen kant komen te lossen." Is dit ech
ter een bezwaar om althans deze verbetering aan
te brengen! De gemeente kan nu niet meer doen.
Dit kan geschieden zonder dat het verkeer te land
van beteeken is zal worden belemmerd. De weg toch
wordt 7.1 AI. en dat is een behoorlijke breedte. A7er-
derop is hij lang niet zoo breed, n.l. 3.90 a 3.96 Al.
Dit stuk is dan ook voor het verkeer te land veel
beter dan eenige meters verder en de verbreeding
van het vaarwater kan geschieden zonder dat het
verkeer te land erdoor wordt geschaad. Spreker
meent dan ook dat de gemeente moet doen wat zij
kan om den toestand dragelijk te maken. A7erder
is het dan een kwestie van politietoezicht. Er is al
veel gewonnen als deze kleine verwijding wordt
aangebracht. Spreker begrijpt niet wat er tegen is
om deze verbetering, die niet kostbaar is, aan te
brengen. Hjj wil overigens gaarne erkennen, dat
het voorstel-Tiemersma tot de ontdekking heeft ge
leid dat met eene kleinere verbreeding kan worden
volstaan. Dat heeft de heer Tiemersma dan toch
bereikt.
De heer Tiemersma hoort met verwondering dat
het ATiet dienst doet ter ontlasting van het Kanaal.
Spreker meent dat dit niet noodig is. De Ooster
gracht is ook geen grootscheepsvaarwater en de
vaart door het ATiet betreft dus de kleine binnen
schepen. Er is toch niets tegen, dat die door het
Kanaal varen. Het watertransport door het Kanaal
is goed en het Vliet en de Potmarge blijven hulp-
wegen en kunnen als zoodanig gehandhaafd blijven
voor plaatselijke behoefte.
Wat zich aan het ATiet voordoet is, dat de in
dustrie ter plaatse zooveel vraagt, dat er verande
ring moet komen. Als die verandering echter is aan
gebracht, zal men zien dat het niet afdoende is en
dat men ook verder moet gaan verbreeden. Waar
nu liet watertransport door het Nieuwe Kanaal vol
doende is, is het beter een maximum-breedte voor
schepen aan te nemen. Er zullen zich toch aan
weerszijden van het ATiet allerlei branches van han
del vestigen en dan zal op den duur het verkeer
weer worden gestremd. Er zal wel iets op zijn te
vinden door het maken van eene regeling voor het
laden en lossen, maar als de Raad op spreker's
voorstel ingaat, moet die regeling toch ook komen.
Bij aanneming van het voorstel van Burgemeester
en AATethouders beloopt men de kans ook eene op
stopping op den wal te krijgen en als er meer ver
keer per as komt wat spreker vermoedt dan
zal de Raad zeggen: „het is jammer dat het ge
beurd is."
IF heer Beekhuis heeft bij een vorige gelegen
heid gezegd dat er veel waars is in hetgeen de heer
Tiemersma heeft medegedeeld. De scheepvaart
heeft neiging om zich uit te breiden, met schepen
van steeds grootere afmetingen. Als men in het
ATiet geen schepen wil hebben die te groot zijn,
moet dat worden tegengegaan. Maar spreker doet
opmerken dat er ter plaatse waar de verbreeding
is gedacht eene vernauwing bestaat. Als dit cleel
nu wordt verbreed, zal het in overeenstemming
worden gebracht met het overig gedeelte van het
ATiet. Spreker meent dan ook dat het voorstel moet
worden aangenomen, maar dat Burgemeester en
Wethouders tevens maatregelen moeten voorstellen
om te groote schepen te weren.
De heer P. A. de Haan wijst erop, dat allen het
erover eens zijn dat de schepen voor de fabriek
moeten kunnen komen. Arerder zegt hij dat de voor
gestelde verbetering voor het overgroote deel aan
de fabriek van den heer Koopmans ten goede komt.
Nu gaat het, meent spreker, niet aan deze verbete
ring voor het grootste deel met gemeentegeld te
betalen. Nog kort geleden heeft de Raad iemand
verbreeding van een aanlegsteiger toegestaan on
der voorwaarde dat hij zelf de kosten zal betalen.
Spreker wil dan ook hier de helft der kosten laten
betalen, vooral ook omdat er straks meer dergelijke
verzoeken kunnen komen. Als wij nu 50 vragen,
kunnen wij dat een volgenden keer ook doen.
De heer Hiemstra gelooft, dat er een misverstand
bestaat hij den heer de Haan. .Het is niet de bedoe
ling dat er geen schepen in het Vliet worden toe
gelaten, maar dat de schepen die er niets te maken
hebben zullen worden geweerd. Het aantal sche
pen in het ATiet zal daardoor beduidend verminde
ren. De schepen, die voor de fabrieken bestemd zjjn
kunnen dan beter lossen. Ook spreker is van oor
deel, dat er aan het ATiet steeds meer pakhuizen
zullen verrijzen, zoodat er steeds meer schepen
moeten worden gelost en geladen. Als er nu op an
dere plaatsen daardoor verstopping ontstaat, zal
de gemeente ook voor de andere bedrijven daarvoor
maatregelen moeten nemen. Wordt nu ingegaau op
het voorstel Tiemersma, dan behoeft dat niet en
worden eenige duizenden bespaard. Het is bijna
wiskundig zeker dat gebeuren zal wat spreker be
doelt en hij geeft den Raad dan ook ernstig in over
weging in te gaan op het voorstel-Tiemersma.
De heer Beekhuis heeft gezegd, dat er ter plaatse
van de fabriek van den heer Koopmans eene ver
nauwing is en dat het ATiet verderop breeder is.
Spreker meent dat dit niet juist is. Als op een an
dere plaats groote schepen liggen wordt ook daar
de doorvaart bemoeilijkt. De hulp, die hier wordt
verstrekt, is slechts tijdelijk.
De AToorzitter heeft gezegd, dat door het ATiet
het Nieuwe Kanaal en de bruggen worden ontlast.
Bjj het ATiet evenwel zijn de heide bruggen dikwijls
lang open, omdat het voor de schepen zoo moei
lijk is er door te varen. Laat men het ATiet alleen
ervoor bestemmen om schepen te laden en te lossen.
En daarvoor is het goed het voorstel-Tiemersma
aan te nemen.
De heer Dijkstra beveelt het voorstel-Tiemersma
aan. Dat is het voorzichtigste. Alen kan dan de re
sultaten afwachten vóór men het stuk uit den wal
neemt.
A"erder wil spreker zich aansluiten bij den heer
P. A. de Haan. De kwestie is ontstaan door de aan
wezigheid van de fabriek van den heer Koopmans.
Het ATiet is nu niet een geschikte plaats voor een
groot bedrijf. Spreker vindt de redactie van het
voorstel niet juist. Er is toch sprake van verbete
ring van het ATiet, maar als er gestaan had: verbe
tering van de losplaats voor de fabriek van den
heer Koopmans, was men even dicht hij de waar
heid geweest. Spreker is van oordeel dat men een
grootsclieeps-vaarwater niet moet ontlasten door
een kleintje. Wat hebben wij dan met een mooien
parallelweg te maken. A7oor de waardeering dat de
firma 2000.in de kosten zal bijdragen, voelt
spreker niet veel.
De tactische fout van de firma is geweest, dat