118 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1917.
Ook te dien opzichte is na Maart 1916 niets ver
anderd. Ook dat mag derhalve geen aanleiding zijn
om op het genomen besluit terug te komen. Te hooi
en te gras heeft men er iets van gehoord en men
weet dat er een ceintuurbaan wordt ontworpen. Of
de Raad echter dit plan zal aannemen, is niet he
kend. Spreker meent daarom dan ook dat er geen
enkele aanleiding bestaat terug te komen op een
na rijp beraad genomen besluit.
De heer Haverschmidt zegt, dat in de vergade
ring van Maart 1916 het debat liep over twee ter
reinen, het Hinneland en het land aan de Oude
Meer. Spreker wilde het eerste niet en stelde toen
de voordeelen van het andere in het licht, maar
vestigde tevens de aandacht, wanneer men geen van
beide wenschte, op de terreinen van Baensein en
van de Magere Weide. Spreker liet het bij deze op
merking, maar de heeren Koopmans en Fransen
zijn verder gegaan en komen nu met een plan, tee-
kening en kostenberekening.
Gedachtig aan het wijze woord van spreker's
buurman, den heer Vonck, gesproken in de Decem-
bervergadering, dat een raadslid steeds moet stre
ven naar het allerbeste, verklaart spreker dat hij
aan het plan Koopmans-Fransen de voorkeur
geeft.
Aan den heer Cohen merkt spreker op, dat bin
nen de stadsgracht nog twee gesloten Israëlietische
begraafplaatsen zijn en evenzoo zal men ook de
derde intact kunnen laten.
Spreker leest dat de commissie voor de uitbrei
ding de bestaande begraafplaats tot een stadspark
wil maken, maar hij meent dat ontruiming zooals
van de Oosterbegraafplaats te Amsterdam hier
moeilijk zal gaan, daar de begrafeniswet voor
schrijft dat eigen graven op een gesloten begraaf
plaats, voor zoover in hun onderhoud behoorlijk
wordt voorzien, onaangeroerd moeten worden ge
laten en in Leeuwarden het onderhoud kan worden
afgekocht, waarvoor de gemeente een inschrijving
op het grootboek heeft genomen, zoodat de gemeen
te eerst zelf in gebreke moet blijven, waaraan niet
te denken valt.
De Voorzitter: „Totdat de begraafplaats ge
sloten wordt. De verplichting tot onderhoud ver
valt zoodra de begraafplaats aan hare bestemming
wordt onttrokken."
De heer Haverschmidt kende die reserve niet,
maar is overigens van meening dat aan den aan
leg ook als de begraafplaats gesloten is, weinig be
hoeft te worden veranderd, want in zijn tegen-
woordigen vorm is zij reeds een wandelpark.
Alleen zou hij het wenscheljjk vinden wanneer
de opening van de nieuwe begraafplaats gepaard
kon gaan met liet sluiten zoowel van de algemeene
als van de Israëlietische begraafplaats, in welk ge
val men aan eigenaren van open grafruimten op
de nieuwe begraafplaats terrein in ruil kan af
staan.
De heer Tulp had zooveel discussie niet verwacht,
daar den vorigen keer een uitvoerig debat heeft
plaats gehad. Nu de heer Koopmans evenwel het
voorstel uitvoerig toelicht, volgt een uitgebreide
discussie. Spreker begrijpt de motieven der beide
heeren voorstellers niet, deze praten heen en weer.
In de toelichting lezen wij, dat de heeren niet uit
gebrek aan eerbied voor een genomen raadsbesluit
dit voorstel thans doen, doch op grond dat uit het
debat is gebleken, dat het meerendeel van hen, die
voor uitbreiding hebben gestemd, dit met zoo wei
nig ingenomenheid hebben gedaan en van twee.
kwaden het minst slechte hebben gekozen, terwijl
de heer Koopmans nu aanvoert de ongeschiktheid
van den grond.
Bij het nalezen van het debat blijkt evenwel, dat
de heeren Haverschmidt, Beekhuis en Oosterhoff
krachtig voor uitbreiding hebben gesproken en
spreker kon hieruit onmogelijk de gevolgtrekking
maken, dat die heeren meer voor verplaatsing wa,
ren. De heer Koopmans sprak over den slechten
grond. Spreker vraagt of het rapport der commis
sie reeds is binnengekomen.
De Voorzitter: „dat is destijds aan den Raad over
gelegd."
De heer Tulp: „Is het onmogelijk den toestand
te verbeteren
De Voorzitter: „dit is niet met een paar woor
den te zeggen."
De heer Tulp: „Het lijkt mij niet onmogelijk."
Spreker vervolgt en zegt, dat de heer Koopmans
over het uitbreidingsplan der stad sprak. Deze uit
breiding zal toch altijd om de begraaplaats heen
moeten geschieden, aan de noordzijde van de Oude
Meer, omdat men toch ook altijd zal stuiten op de
Israëlietische begraafplaats, in gebruik of niet in
gebruik en de Ijsbaan.
Een ander motief der commissie is het maken van
een groot park aldaar. Spreker is dit niet met de
commissie eens. Hij ziet liever op meerdere plaat
sen der stad kleinere parken dan één groot park
aldaar, opdat hiervan zooveel mogelijk inwoners
kunnen genieten. Ten slotte heeft spreker van den
heer de Yos gehoord, dat hij gedraaid was, omdat
hem zooveel oppositie tegen het uitbreiden der be
graafplaats ter oöre was gekomen. Spreker heeft
van die oppositie niets vernomen, wel van oppositie
tegen' verplaatsing.
De heer Binnerts (wethouder) wil nog even aan
vullen, wat de heer Tulp heeft gezegd over het uit
gangspunt en de motieven van de heeren Koop
mans en Fransen. Die motieven waren, zoo is daar
juist door den heer Koopmans uitdrukkelijk ver
klaard: de slechte grond en de ligging van het ter
rein. Spreker meent goed te doen dit even nader
te belichten.
Door den heer Tulp is opgemerkt, dat de zaak
hem niet duidelijk is, omdat hij het rapport, dat
over de tegenwoordige begraafplaats zou uitkomen,
niet kent. Men moet echter onderscheid maken tus-
schen het verbeteren der tegenwoordige begraaf
plaats en het maken van een nieuwe daarachter,
waartoe verleden jaar is besloten. Het lijkt echter,
als men den heer Koopmans hoort, of het terrein
achter de begraafplaats moeilijker tot een geschikt
terrein is te maken, dan b.v. de Magere Weide of
eenig ander terrein. Uit het destijds door deskun
digen uitgebracht rapport is alleen gebleken, dat
het nog niet gebruikt wordende gedeelte der tegen
woordige begraafplaats door bijzondere draineerin-
gen wel in een goeden toestand is te brengen, al is
het riskant en kostbaar. Evenwel staat het volko
men vast, dat door zandophooging het terrein ach
ter de tegenwoordige begraafplaats precies even
goed is té make als ieder ander terrein. Blijkens
het voorstel zelf moet deze bewerking even goed
plaats hebben als het terrein van de Magere Weide
gekozen wordt. Spreker meent, dat hierdoor de on
deugdelijkheid der motieven van de voorstellers
voldoende is gebleken.
De heer Vonck hoort van den heer Tulp dat deze
geen discussie had verwacht omdat er geen nieuwe
argumenten zijn aangevoerd. Spreker is dat niet
met den heer tulp eens. Toen verleden jaar de be
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1917. 119
graafplaatskwestie behandeld is, stond die zaak ge
heel op zich zelf, nu is dat niet het geval; wij heb
ben haar n.l. te beoordeelen in verband met het uit
breidingsplan der gemeente. Wij staan daarvoor op
een ander en beter standpunt en aannemende, dat
dit plan hij de meeste raadsleden in goede aarde is
gevallen, kan het niet anders of de straks te nemen
beslissing zal hierdoor worden beïnvloed. Voor hen,
die van meet af voor verplaatsing hebben gepleit,
maakt dit natuurlijk geen verschil uit. Hoogstens
zullen zij nu met dubbelen ijver voor hun zienswijze
in de bres springen, omdat zij daardoor twee maat
regelen van verre strekking gelijktijdig bevorderen.
Voor hen evenwel, die meenen dat de oplossing-
moet worden gezocht in vergrooting der bestaande
begraafplaats, wordt de zaak pijnlijk, omdat zij,
vasthoudend aan hun eenmaal opgevatte opinie, de
stadsuitbreiding volgens een wel overwogen plan
voor goed onmogelijk maken. Spreker gelooft, dat
de meerderheid van het college van Burgemeester
en Wethouders dit wel heeft gewild. Zij hebben toch
getracht den opkomenden twijfel neer te drukken en
het uitbreidingsvoorstel aan eene vernietigende cri-
tiek onderworpen. Spreker noemt die critiek echter
slechts schijnbaar vernietigend. Het gemis aan dé
tails toch is als een voordeel te beschouwen. Een
uitbreidingsplan mag alleen de hoofdlijnen aange
ven en daaraan moet men vasthouden. De nadere
uitwerking daarvan komt later aan de orde. Dat de
hoofdlijnen goed zijn aangegeven en het plan lo
gisch is opgebouwd, zal wel niemand tegenspreken.
Spreker meent dan ook dat ieder raadslid zich
tweemaal moet bedenken vóór hij door zijn votum
dit plan ten doode doemt, ook zelfs dan, wanneer
hij moeite heeft zich te onttrekken aan de bezwaren,
die verplaatsing van de begraafplaats in zijn oog
medebrengt. Trouwens zijn die bezwaren zóó over
wegend? Burgemeester en Wethouders hebben ge
voelsoverwegingen vooropgesteld. In een regee-
ringsstuk vindt spreker dit wel wat bevreemdend.
Waar het toch gaat om het nemen van een gewich
tig besluit geeft men niet in de, eerste plaats het
woord aan het hart, maar aan het hoofd. En dan
komt het spreker voor, dat het niet aangaat het ne
men van eeu maatregel, die ten bate komt aan meer
dere geslachten, afhankelijk te stellen van de wen-
schen van enkelen der thans levenden. Spreker con
cludeert dat de Raad goed zal doen terug te komen
op het vroeger genomen besluit, en de heeren Koop
mans en Fransen dank te betuigen voor de daartoe
geboden gelegenheid.
De heer de Vos wil aan zijn voorstel nog toevoe
gen: met dien verstande dat indien het plan van
de heeren Koopmans en Fransen uitvoerbaar is. een
nader voorstel van Burgemeester en Wethouders
achterwege kan blijven.
De Voorzitter: „nu is het voorstel-de os vrij
wel gelijk aan dat van de heeren Koopmans en
Fransen."
De heer de Vos meent, dat zijn voorstel iets voor
heeft, n.l. dit: als het voorstel-Koopmans-Fransen
mocht vallen dan kan zijn voorstel nog in stemming-
komen. Wordt dat dan aangenomen, dan kan er al
tijd nog een onderzoek worden ingesteld.
De Voorzitter blijft er Dij, dat de voorstellen ge
lijk zijn.
De heer Tiemersina is het volkomen eens met den
heer Koopmans die zei, dat liet nageslacht zal kun
nen zeggen dat de Raad deze kwestie met groote
voorzichtigheid heeft behandeld. Sedert 1910 toch
is deze zaak onder de aandacht van den Raad, toen
ingediende voorstellen tot verbetering der begraaf
plaats een onderzoek tengevolge hadden waarvan,
zooals later bleek, het resultaat weinig bemoedigend
was.
Daarop volgden eenige jaren later voorstellen
van Burgemeester en Wethouders om eene nieuwe
begraafplaats te stichten op het Hinneland enz.
Hiermede dweepten spreker en zijne partijgenooten
niet, maar toch konden zij hun stem hieraan geven
omdat zij het verkieslijker vonden eene nieuwe be
graafplaat:; te stichten buiten d'e bebouwde kom dei-
gemeente, dan eene uitbreiding der bestaande, zoo
als eeu deel van den Raad wilde, daar deze toch,
gezien de voortdurende uitbreiding der stad, reeds
nu al binnen de bebouwde grens der gemeente ligt.
Een nogmaals opnieuw gedaan onderzoek tot ver
betering der bestaande begraafplaats gaf volgens
het daarover verschenen rapport weinig hoop, al
thans waren hieraan groote moeilijkheden verbon
den en het wil spreker voorkomen, dat verbetering
van den grond, vooral wat betreft afdeeling IV,
vrijwel uitgesloten is. Uitbreiding der bestaande
begraafplaats staat zijns inziens dan ook gelijk met
het stichten van eene nieuwe, naast de bestaande
en waar de Raad nu kennis heeft kunnen nemen
van het advies der commissie voor het uitbreidings
plan der stad, komt spreker eene daar te stichten,
begraafplaats zeer ongewenscht voor.
Het blijkt uit de stukken dat de Voorzitter het
niet geheel eens is met de heeren Koopmans en
Fransen. De Voorzitter zou een westelijker gelegen
stuk voor begraafplaats willen inrichten. Zooals de
zaak is toegelicht meent ook spreker dat dit wen-
sehelijker is, men blijft dan nog meer vrij van eene
latere bebouwing. Spreker en zijne partijgenooten
zullen evenwel voor liet voorstel Koopmans-Fran
sen stemmen. Reeds voor een paar jaar toch heeft
de directeur der begraafplaats er op gewezen, dat
deze bijna vol is. Nu kan hij destijds wel iets over
dreven hebhen, zooals de voorzitter indertijd heeft
gezegd, maar zooveel ruimte voor begraving' op
bepaalde afdeelingen is er niet meer. Indien daar
nog geruimen tijd moet worden begraven, zou men
onverhoopt voor een moeilijk geval kunnen komen
te staan. Het is dan ook daarom dat spreker met
het gereed komen van de begraafplaats op spoed
aandringt.
De heer Oosterhoff (wethouder) acht het wel goed
even uitdrukkelijk te oonstateeren, dat de heer
Vonck is uitgegaan van een absoluut verkeerde
praemisse. Hij zegt toch dat de Raad nu gelijktijdig'
kan oordoelen èn over de strekking van een nieuwe
begraafplaats èn over het uitbreidingsplan. Er is
echter nog geen schijn of schaduw van een uitbrei
dingsplan. Niemand kan nog zeggen hoe dat plan
zal worden en de Raad weet alleen wat hij vroeger
ook wist, dat de stad zich waarschijnlijk ook wel
aan den Noordkant zal uitbreiden.
Maar al had de Raad het uitbreidingsplan voor
zich, dan nog is een plan geen uitbreiding. Men
kan niet decreteeren, dat juist daar moet worden
gebouwd. Spreker is van meening, dat de stad zich
aan dien kant juist het allerminst zal uitbreiden.
Waar er evenwel geen uitbreidingsplan bestaat, be
hoeft de Raad er thans geen rekening mee te hou
den.
De heer Beekhuis kan zich voorstellen dat de hee
ren Koopmans en Fransen er tegen op hebben ge
zien om voor te stellen terug te komen op een raads
besluit. Spreker had nu verwacht dat de discussie
zou hebben geloopen over nieuwe gezichtspunten,
maar die zijn al weinig aangevoerd. Er is niet veel
besproken dan het advies der commissie voor de