182 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juni 1917.
De heer Peletier heelt zich ook zeer verwonderd,
dat in deze voorwaarden gesproken wordt over 10
tons wagens, of zelfs 15 tons wagens, terwijl ieder
weet, dat langzamerhand de kleinere wagens zullen
komen te vervallen en dat het niet lang meer zal
duren, dat uitsluitend waggons van 20 ton mini
mum draagvermogen zullen worden gebezigd.
In het buitenland is men ons op dit punt reeds
ver vooruit. In Amerika zijn in den laatsten tijd
wagens met een draagvermogen van 50.000 K.G. in
gebruik gesteld, terwijl ook elders wordt gestreefd
in deze richting het vervoer zoo oeconomisch moge
lijk te doen zijn.
De Voorzitter vindt de kwestie belangrijk genoeg
om haar te behandelen. Hij wil het door den heer
Peletier bedoelde overigens niet als eisch stellen.
Den heer Beekhuis wil spreker doen opmerken, dat
het denkbeeld van de splitsing der voorwaarden
niet is uitgegaan van Burgemeester en Wethou
ders, maar van de Maatschappij. Zij deelde aan
Burgemeester en Wethouders mede, dat de oude
overeenkomst in den vorm zooals die was, niet voor
goedkeuring vatbaar is, omdat de bepalingen be
treffende de exploitatie reeds bij de wet zijn gere
geld. Het was Burgemeester en Wethouders ta
melijk onverschillig of de behandeling gesplitst zou
plaats hebben of niet. De Maatschappij evenwel
beweerde, dat bij behandeling op deze wijze, de
zaak vlugger haar beslag zou krijgen. En Burge
meester en Wethouders hebben zich daar bij neer
gelegd. Zij hebben deze voorwaarden evenwel
voortdurend scherp met de oude vergeleken en
hebben wel uit de oogen gezien dat de gemeente er
niet minder van werd. Burgemeester en Wethou
ders hebben sommige bepalingen van de oude voor
waarden, die de Maatschappij er uit wilde hebben,
gehandhaafd en gezegd, dat, als de Minister er be
zwaar tegen heeft, hij dat maar moet zeggen. Zoo
is eene bepaling betreffende electrische tractie
deels blijven staan. Spreker meent dan ook dat de
gemeente er niet minder op is geworden. De eenige
reden voor de behandeling dezer zaak op deze wijze
is te vinden in de verklaring van de Maatschappij,
dat het zoo vlugger zou gaan.
De heer Beekhuis koestert een zeer verklaarbare
achterdocht tegen de Maatschappij. Spreker meent
evenwel dat die wat misplaatst is, daar de maat
schappij in den loop der tijden een geheel ander
lichaam is geworden. Spreker geeft toe dat het
niet snel gaat, maar hij is van oordeel dat de heer
Beekhuis ten onrechte denkt dat de maatschappij
slimmigheidjes uithaalt. Wel acht spreker het goed
de oogen open te houden, maar hij is overtuigd, dat
er geen reden bestaat voor achterdocht. Wat het
denkbeeld van den heer Beekhuis betreft, om alle
voorwaarden ineens af te doen, Burgemeester en
Wethouders zijn daarvan na de genoemde verkla
ring van de Maatschappij, afgestapt. Spreker
meent dat Burgemeester en Wethouders ten op
zichte der z.g.n. concessie-voorwaarden sterker
staan tegenover de Maatschappij. Die zal wel kun
nen zeggen: houd de 58.000.maar buiten den
grond der gemeente kan zij niet. Er is, meent spre
ker, geen bezwaar deze voorwaarden het eerst af te
doen.
De heer Beekhuis begrijpt niet dat deze wijze van
behandeling vlugger gaat. Als er twee voorstellen
zijn en die worden na elkander behandeld, gaat dit,
meent spreker, niet zoo vlug, als wanneer alle tege
lijk worden behandeld. De Voorzitter zegt wel, dat
de Maatschappij het beweert, maar dat is voor spre
ker geen argument. Spreker wil er zich wel bij
neerleggen als de voorzitter meent dat deze wijze
van behandeling der zaak meer kans van slagen
heeft. Hij blijft echter bij, dat de Raad de zaak be
ter kan overzien als hij alle voorwaarden tegelijk
behandelt.
De Voorzitter heeft gezegd, dat sprekers wan
trouwen tegen de Maatschappij misplaatst is.
Spreker is van meening, dat de uitdrukking mis
plaatst, ten deze misplaatst is.
De Voorzitter: „ik herinner mij niet het woord
misplaatst te hebben gebruikt."
De heer Beekhuis zou van den Voorzitter nog
wel iets willen vernemen over de brug over het
Nieuwe Kanaal. Bij de stukken was daaromtrent
niets te vinden. Het zal spreker aangenaam zijn,
van den Voorzitter iets daaromtrent te vernemen.
Hij beschouwt toch de brug als een onderpand.
Zoolang de brug er niet is, is spreker niet gerust.
De brug is bij hem no. 1 op het program.
De lieer Hiemstra is van oordeel dat de behan
deling misschien vlugger gaat omdat de voorwaar
den betreffende het renteloos voorschot algemeene
voorwaarden zijn en dat men meer werk zal hebben
met het treffen eener overeenkomst betreffende de
eisehen, die de gemeente zal stellen voor het gebruik
van gemeentegrond. De Voorzitter heeft nu wel
niet erg aannemelijk gemaakt dat de behandeling
zoo vlugger gaat, maar de heer Beekhuis heeft te
gen deze wijze van behandeling geen enkel be
zwaar ingebracht. Zoo spreker geen bezwaar hoort,
bestaat er voor hem geen aanleiding de voorwaar
den niet goed te keuren.
De heer Beekhuis antwoordt dat dit zijn bezwaar
is, dat er tal van bepalingen van groot belang voor
de gemeente zijn, die nu niet behandeld worden en
waarover later, als ze in de concessievoorwaarden
zijn opgenomen, weer moeilijkheden ontstaan.
De Voorzitter: „Waarom!"
De heer Beekhuis: „omdat nu de eerste stap is
gezet."
De heer Hiemstra: „het is voor de maatschappij
van veel meer belang dan voor de gemeente."
De heer Beekhuis: „er zit weinig systeem in de
splitsing. De voornaamste bepalingen worden niet
behandeld."
De heer Hiemstra: „als deze voorwaarden wor
den vastgesteld, staat dan de gemeente bij de be
handeling der concessievoorwaarden volkomen vrij
of niet?"
De Voorzitter: „Volkomen vrij, zonder twijfel".
De heer Hiemstra: „dan is er geen bezwaar deze
voorwaarden te behandelen."
De heer Beekhuis zegt dat de Raad nu de voor
waarden voor het renteloos voorschot behandelt.
Als die worden goedgekeurd, geeft de Raad dit
voorschot. Later worden de concessievoorwaarden
behandeld en dan kan er aan het renteloos voor
schot niet meer worden getornd. Spreker meent
dat de gemeente dan niet meer vrij is.
De heer Hiemstra: „als deze voorwaarden zijn
aangenomen, staat de gemeente even sterk, zoo niet
sterker tegenover de maatschappij."
De Voorzitter meent dat de gemeente niet min
der sterk tegenover de maatschappij staat.
De zaak zit zoo. De Maatschappij heeft gezegd:
laten wij beginnen met het eens te worden over het
voorschot en de voorwaarden daaromtrent. Als het
later precies bekend is hoe de lijn zal worden ge
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juni 1917. 183
legd, kunnen wij de voorwaarden vaststellen voor
het gebruik van gemeentegrond. Juist omdat het
niet precies bekend is hoe de lijn zal loopen, zijn de
voorwaarden daarover nu niet aan de orde gesteld.
Met den heer Hiemstra is spreker het eens dat de
gemeente, ook na aanneming dezer voorwaarden,
minstens even sterk tegenover de maatschappij
staat. Zij heeft over eigen grond even veel beschik
kingsrecht als zonder aanneming der voorwaar
den. De positie der gemeente blijft voor zoover
spreker kan zien even sterk.
Wat de brug betreft, daarover is reeds overeen
stemming tusschen de Maatschappij en de gemeen
te. Spreker kan den heer Beekhuis daaromtrent ge
ruststellen. Hij meende dat Burgemeester en Wet
houders in gebreke waren gebleven den Raad ken
nis te geven, maar dat is niet zoo. De kwestie van
do brug behoort aan Burgemeester en Wethouders.
Over die brug is eene langdurige briefwisseling-
gevoerd. Het eerste ontwerp was Burgemeester en
Wethouders niet naar den zin. Nu is er een zeer
fraai ontwerp van den architect Kromhout van
Amsterdam. Onder de hand hebben Ged. Staten dit
al goedgekeurd. Zoodra de materialen verkrijgbaar
zijn, wordt met den bouw begonnen.
De lieer Beekhuis dankt voor de mededeeling.
De beraadslaging wordt gesloten.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behande
ling.
Aan de orde is voorwaarde 1.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Beekhuis vraagt of hierin niet een ter
mijn moet worden genoemd.
De Voorzitter antwoordt dat de Regeering in
verband met het Rijkssubsidie een termijn heeft
gesteld.
De beraadslaging wordt gesloten.
Voorwaarde 1 wordt met algemeene stemmen
vastgesteld.
Aan de orde is voorwaarde 2.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Beekhuis meent dat „in de richting naar
Hardegarijp" iets onduidelijks zit. Hij vraagt of dit
niet moet zijn „in de richting naar Quatre Bras!
Het is toch mogelijk in Hardegarijp weer op den
Staatsspoorweg te komen.
De Voorzitter antwoordt dat dit geheel de oude
voorwaarde is. Het is te doen om aansluiting naar
Drachten.
De beraadslaging wordt gesloten.
Voorwaarde 2 wordt met algemeene stemmen
vastgesteld.
Voorwaarden 3—14 worden met algemeene stem
men vastgesteld.
Aan de orde is voorwaarde 15.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Beekhuis wijst erop dat hier een punt is
uitgevallen. Hij vraagt of het renteloos voorschot
niet vervalt als de concessie-voorwaarden met wor
den nageleefd.
De Voorzitter zegt dat de heer Beekhuis liet. ren
teloos voorschot wil binden aan de voorwaarden
omtrent het gebruik aan den gemeentegrond.
De heer Beekhuis: „is dat niet logisch!"
De Voorzitter: „dat is juist wat men niet gewild
heeft. Dan had men niet behoeven te splitsen. Men
zal zich niet kunnen binden aan voorwaarden,
die men niet kent."
De heer Beekhuis meent dat dit juist het groot
ste nadeel van de splitsing is. Men zal nu nooit
het renteloos voorschot kunnen terugkrijgen als de
concessievoorwaarden niet worden nageleefd.
De Voorzitter geeft toe dat het niet geheel gelijk
staat. Hij gelooft dat de positie der gemeente te
genover de concessie-voorwaarden sterker is dan
die ten .opzichte van het renteloos voorschot. Als
men echter van de voorwaarden één stuk maakt,
makeni de concessie-voorwaarden deel uit van die
over het renteloos voorschot. Als men dit wil, zal
de zaak zeker vertraagd worden.
De heer Beekhuis: „men kan toch zeggen, dat op
de niet naleving der concessie-voorwaarden als
straf het vervallen van het renteloos voorschot
wordt gesteld."
De Voorzitter: „dat is te probeeren".
De heer Beekhuis: als men een contract eerlijk
denkt na te leven, behoeft men voor de strafbepa
ling niet bevreesd te zijn.
De Voorzitter wil namens Burgemeester en W et-
houders voorstellen de bepaling op te nemen, dat
het renteloos voorschot wordt ingetrokken als de
bepalingen omtrent het gebruik van gemeente
grond niet worden nageleefd.
De heer Koopmans vraagt of die bepaling niet
in de concessie-voorwaarden kan worden opgeno
men.
De Voorzitter voelt meer voor het denkbeeld van
den heer Beekhuis. Een boete-bepaling is altijd
een gevaarlijke bepaling.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten aan
voorwaarde 15 een nieuw lid d toe te voegen, lui
dende
„wanneer de bepalingen, waaronder vergunning
is verleend om ten behoeve van den tramaanleg ge
bruik te maken van gemeente-eigendommen, niet
worden nageleefd".
Voorwaarde 15 wordt hierna met algemeene
stemmen vastgesteld.
Voorwaarden 16—18 worden met algemeene
stemmen vastgesteld.
Aan de orde is voorwaarde 19.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Beekhuis zegt, dat het zich in de plaiits
stellen van de Staat voor de Maatschappij hier fa
cultatief wordt gesteld. Spreker meent dat de
Staat de verplichting der Maatschappij omtrent
het renteloos voorschot moet overnemen.
De Voorzitter: dat spreekt van zelf als de Staat
voor de Maatschappij in de plaats treedt.
De heer Beekhuis: „er staat bij naasting is de
Staat bevoegd. Nu is zij verplicht
De Voorzitter meent dat de heer Beekhuis het
niet goed begrijpt. Het renteloos voorschot is een
schuld van de Maatschappij aan de gemote. By
naasting door den Staat moet. die schuld worden