212 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Juli 1917. Dit lijkt spreker een vreemde zin. Wanneer hier geen drukfout is, zou het den schijn hebben alsof Burgemeester en Wethouders vrije liefde in de hand willen werken. De Voorzitter antwoordt, dat deze redactie zui ver is overgenomen van de rijksregeling. De heer Schaafsnia is, evenals zijne partijgenoo t-en, over het algemeen tevreden over de wijze waar op Burgemeester en Wethouders den duurtetoeslag willen regelen. Het doet hem genoegen dat Burge meester en Wethouders tot dezen stap zijn overge gaan. Hij zou de regeling echter gaarne op een paar punten zien gewijzigd. In de eerste plaats spijt het hem, dat niet is gevolgd de redactie van de Rijkswet. De samenkoppeling van a en b van die Rijkswet maakt de zaak onduidelijk en voor vast en los personeel twijfelachtig. In de Rijkswet staat onder a dat alle vaste ambtenaren, ongeacht hun diensttijd, duurtetoeslag krijgen. Door de samen koppeling in de gemeentelijke verordening echter zullen gemeenteambtenaren, die toevallig S1/* uur dienst per dag hebben, geen toeslag krijgen. Spre ker meent daarom dat art. 1 moet worden gewij zigd en hij stelt dan ook voor te lezen: in plaats van „die in vollen gemeentedienst zyn enz.", „die in vasten gemeentedienst zijn er wier gepraesteer- de diensten minstens 24 uren per week in beslag nemen" en dan de 2e alinea te laten vervallen en daarvoor te lezen: „aan hen, die in tijdelijken gemeentedienst zijn en wier gepraevsteerde diensten minstens (i uren per werkdag in beslag nemen in het tijdvak waar over één termijn van den bijslag wordt verleend." Spreker gelooft dat zoo de redactie duidelijker wordt en meer in het belang van het personeel. Dan wil spreker nog wijzen op art. 10, 2e lid. Daar staat: „Heeft de betrokkene in het tijdvak, waarover „de termijn loopt, wegens over- of extrawerk meer „ontvangen dan het overeenkomstig deel van het „bedrag, uit dien hoofde begrepen in het jaarloon, „dan wordt dit meerdere gesteld naast het bedrag „van dien termijn. Van het kleinste dezer twee he rdragen wordt de helft in mindering gebracht van „het bedrag van den termijn". Dit is zuiver overgenomen uit. de Rijksregeling, maar het is een misverstand, waartegen alle vak bonden hebben geprotesteerd. Aan de gasfabriek b.v. worden men.svhen nood gedwongen met overwerk belast en nu zal ten ge volge van deze bepaling zoo iemand in den duurte toeslag worden gekort. Spreker vindt dit onbillijk en stelt voor deze bepaling te schrappen. De heer Peletier wensclit eene kleine opmerking te maken 'naar aanleiding van artikel 1(5. In alle artikelen wordt gesproken van: „zij. die", enz., ter wijl hier, ten opzichte van de te verstrekken ge gevens, wordt gesproken van „hij die". Spreker zou daarom willen voorstellen te lezen: „zij, die," enz. De Voorzitter: „daartegen bestaat geen be zwaar". De Voorzitter had de opmerking ten opzichte van artikel 1 verwacht. Inderdaad lijkt er verschil tus- schen de gemeentelijke en de Rijksregeling te be staan. Spreker gelooft echter, dat dit verschil in de praktik niet zal bestaan. Spreker veronderstelt toch, dat hij het Rijk onder vast personeel wordt verstaan personeel dat doorloopend in functie is... De heer Schaafsma: „dat eene vaste aanstelling heeft". De Voorzitter: „het is mij positief bekend, dat personeel iri Rijksdienst, waarvoor de rijksbetrek king geen hoofdzaak is, geen formulier ter te; ke ning voor den duurtetoeslag hebben ontvangen. De heer Schaafsma: „dat is hun eigen schuld, dan moeten ze erom vragen." De Voorzitter: „Burgemeester en Wethouders hebben de Rijksregeling zelf nog maar kort onder de oogen gehad". Hij onderstelt evenwel, dat perso neel dat een bijbetrekking bekleedt, in die rege ling niet zal worden beschouwd als vast personeel. Anders zou ieder, die maar iets in dienst van het Rijk verricht 80 duurtetoeslag krijgen. Als de uit drukking uit de Rijksregeling in de gemeentelijke werd overgenomen, zou ieder, die maar iets met de gemeente heeft te maken, duurtetoeslag krijgen en zou bijv. de klokopwimder ook 80 toeslag moeten ontvangen; terwijl anderen, die in tijdelijken dienst zijn niets zouden krijgen. Als men van oordeel is, dat ieder, die iets met de gemeente heeft te maken, bijslag moet hebben, is er geen aanleiding om onderscheid te maken tus- schen vaste en tijdelijke ambtenaren. Spreker houdt het ervoor, dat het bij het Rijk zoo is als Burge meester en Wethouders willen. Waar hij het tijde lijke personeel een werkdag van 6 uren wordt ge- eiseht, daar kan spreker niet aannemen, dat dit hij vast personeel ook zoo zou zijn. Dan had een minimum van 80 ook geen. zin. Als het niet zoo is, is de rijksregeling niet ratio neel. Tot dusver heeft hij de gemeente ook altijd de eiseh gegolden: volle gemeentedienst. Wat het tweede punt betreft, door den- heer Schaafsma aangevoerd, de goheele regeling om trent het overwerk is ontzettend ingewikkeld. Waar evenwel de Rijksregeling op dit punt is overgenomen en Burgemeester en Wethouders overtuigd zijn dat deze goed. is doordacht en voor alle gevallen toepasselijk, meenen zij het amend-e- ment-Sehaafsma te moeten ontraden. Wat de op merking van den heer Peletier betreft, daartegen hebben Burgemeester en Wethouders geen be zwaar. De heer Schaafsma is het niet met den Voorzitter eens, dat de gemeentelijke regeling in de praktijk gelijk zal zijn aan die van het Rijk. Het is spreker bekend, dat hij het Rijk ambtenaren zijn die 80 duurtetoeslag krijgen., hoewel zij slechts 120 ver dienen. Dat is een bewijs dat daar de vaste aan stelling als criterium geldt. Spreker heeft dit on dervangen door bij het hebben van eene vaste aan stelling een werktijd van 24 uren per week te eisehen. Het is te dwaas dat iemand, die 50 ver dient, 80 duurtetoeslag krijgt. Spreker wil den duurtetoeslag geven aan ambtenaren met eene vas te aanstelling van den Raad of van Burgemeester en Wethouders en aan het tijdelijke personeel met een bepaalden werkdag. Spreker heeft dit willen verkrijgen door de splitsing van artikel 1 in a en b. De Voorzitter deelt mede, dat door den heer Schaafsma wordt voorgesteld in art. 1 te lezen: in de plaats van: „die in vollen gemeentedienst zijn enz.": „a die in vasten gemeentedienst zijn en wier gepraesteerde diensten minstens 24 uren per week in beslag nemen"; de tweede alinea te laten vervallen en in de plaats daarvan te lezen: b aan hen, die in tijdelijken gemeentedienst zijn en wier gepruesteerde diensten ten minste 6 uren per werkdag in beslag nemen in het tijdvak waar over één termijn van den hijslag wordt berekend". Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Juli 1917. 213 De heer Schaafsma meent dat de vaste ambtena ren en werklieden wel iets voor mogen hebben bo ven de losse. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement-Schaafsma wordt aangenomen met 9 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen de hoeren: Hiemstra, Zandistra, Peletier, Schaafsma, Tiemersma, Berghuis, Dijk stra, Terpstra en Fransen. Tegen de heeren: van Weideren baron Rengers, •de Vos, Attema, H. P. de Haan, Cohen, Haver- schmidt, van Sloterdijck en Beekhuis. De artikelen 19 worden vastgesteld: art. 1 zoo als het overeenkomstig liet amendement-Schaafsma is gewijzigd, art. 4 met wijziging van het foutieve cyfer 9, in den tweeden regel van het eerste lid, in 6. Aan de orde is artikel 10. De Voorzitter deelt mede, dat de heer Schaafsma heeft voorgesteld sub 2 te laten vervallen. De beraadslaging wordt geopend. De Voorzitter wijst erop, dat liet de bedoeling is om de mensehen tegemoet te komen in de duurte. Als nu iemand meer verdient, al is dit door over werk, dan is er geen reden voor tegemoetkoming. Als deze bepaling dan ook wordt geschrapt, valt de geheele grondslag van de regeling weg. De heer Hiemstra is dit niet met den Voorzitter eens. Tal van menschen hebben geregeld overwerk en hun loon bestaat voor een deel uit vast loon en voor een deel verdiend met overwerk. Als nu iemand overuren maakt en er wordt van den toe slag 20 eent afgetrokken, dan krijgt zoo iemand maar gedeeltelijk toeslag. Het overwerk wordt dan als minderwaardig werk beschouwd. Dat wordt dan ten minste slecht betaald. De beer H. P. de Haan zegt dat liet Rijk is uitge gaan van de gedachte dat de ambtenaren in de ver schillende rangen een zekeren levensstandaard hebben en dat zij die door de hooge prijzen der levensmiddelen niet kunnen handhaven. Daarom wordt duurtebijslag gegeven, waarbij met het ge wone overwork, waarop men kan staat maken, re kening is gehouden. Aks er nu extra overwerk wordt gedaan en een ambtenaar bijv. 25 extra verdient, wordt de helft afgetrokken. Spreker noemt dat volkomen billijk, want op die meerdere verdienste is de levenswijze niet ingericht. Als het dienstpersoneel in zijn vrijen tijd bijzondere inkom sten heeft, is het niet onbillijk dat de helft in min dering van den bijslag komt. Velen echter vinden liet gemakkelijk geld te krijgen, zonder er iets voor te doen. De heer Schaafsma meent dat die lieer H. P. de Haan te ver doorslaat. Wat deze zegt, is wel on billijk. Als toch iemand wordt opgeroepen om over werk te verrichten en hem wordt daardoor de helft van het loon afgehouden, dan kan dat nooit billijk genoemd worden. De Voorzitter gelooft niet dat liet voorstel- Schaafsma juist is. De door den heer Schaafsma genoemde omstandigheden zijn gedisconteerd in het hooger loon voor de overuren. Spreker is liet volkomen eens met de redeneering van den lieer H. P. de Haan. Deze regeling is geheel overeen komstig de rijksregeling, n.l., dat voor de bereke ning van den bijslag rekening wordt gehouden met het vaste loon. De heer van Sloterdijck vraagt of liet niet beter is om in art. 10 in de plaats van jaarloon te lezen pensioengrondslag. Bij de Rijksregeling toch is liet gebleken, dat er verschil in duurtetoeslag bestaat voor de ambte naren, die vrije woning hebben en die eene indem niteit daarvoor ontvangen. Deze laatste 11 krijgen daarvoor wel toeslag. Voor de vrije woning wordt geen duurtetoeslag verleend. De Voorzitter: „art. 7d." De heer van Sloterdijck heeft persoonlijk gecor respondeerd over deze zaak en het is liem gebleken dat iemand, die vrije woning had, daarvoor geen toeslag ontving, terwijl een ander, die daarvoor eene indemniteit ontving, die wel kreeg. De Voorzitter is erg huiverig te veranderen. Deze regeling is zeer ingewikkeld. Waar echter de heer van Sloterdijck zoo pertinent is in zijne verklaring, kan spreker hem niet tegenspreken. Hij meent ech ter dat de vrije woning er onder valt. De heer H. P. de Haan: „die valt eronder. Het staat in art, ld." De heer Beekhuis is het geheel eens met den Voorzitter, dat het gewenscht is de regeling, zooals die! door het Rijk is gemaakt, aan te nemen. Als het toch in de praktijk blijkt dat er enkele onbillijk heden in de verordening voorkomen, is het voor den gemeentewetgever gemakkelijk die te veran deren. Het is verstandig de regeling zoo aan te ne-^ men totdat de een of andere onbillijkheid blijkt. De Voorzitter vraagt of de lieer van Sloterdijck een voorstel doet. De heer van Sloterdijck zal er zich hij neerleggen. In art, 7 evenwel staat: het totaalbedrag wordt ge vonden door: a het jaarloon, b enz., c, d enz. In art. 1U is alleen sprake van het jaarloon en niet van b, c en d. Spreker meent goed te hebben gedaan dit onder de aandacht te brengen. De Voorzitter meent dat het rationeel is dat vrije woning niet meetelt. De vrije woning toch vertegen woordigt nu al meer waarde dan voor drie jaar en de duurtebijslag is gedisconteerd in de woning zelf. De lieer van Sloterdijck: „Iemand dio vrije wo ning heeft krijgt geen toeslag, een ander, die daar voor 160 ontvangt, krijgt die wel." De Voorzitter: „die moet ook meer voor eene wo ning betalen." De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement-Sehaafsma wordt verworpen met 11 tegen 6 stemmen. Vóór stenjmen de hedren: Hiemstra, Zandstra, Schaafsma, Tiemersma, Dijkstra en Terpstra, Tegen de heeren: Peletier, van Weideren baron Rengers, de Vos, Berghuis, Attema, H. P. de Haan, Cohen, Haverschmidt, van Sloterdijck, Fransen en Beekhuis. De artikelen 10 tot en met 16, art. 16 zooals het door liet overgenomen amondement-Peletier is ge wijzigd, worden met algemeene stemmen aange nomen. De regeling in haar geheel wordt met algemeene stemmen aangenomen. Niets meer te behandelen zijnde, sluit de Voor zitter de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1917 | | pagina 4