268 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 2d October 1917.
Wethouder. Het verwondert spreker dan ook dat
het voorstel zoo lang is uitgebleven. Hij acht het
dan ook niet noodig deze zaak een jaar te rekken.
Het komt hem voor dat liet niet onmogelijk is bij
eenigen spoed de verordening klaar te krijgen voor
1 Januari 1018. De Koninklijke goedkeuring kan
spoedig genoeg verkregen worden en al komt die
na 1 Januari dan is dat nog vroeg genoeg. Spreker
heeft zijne motie eerst- ingetrokken naar aanleiding
der toezegging van Burgemeester en Wethouders.
De heer Oosterhoff (wethouder) zegt dat de mee
ning van den heer Berghuis, dat het niet onmoge
lijk is dat de verordening nog het volgend jaar
in werking zal kunnen treden, hierop is gebaseerd,
dat men eigenlijk met de berekening van den aan
slag in den Hoofdelijken Omslag begint -einde
Maart of begin April. Als de Raad meegaat met
het voorstel zooals de heer Berghuis het heeft ge
daan, behoeft er weinig of geen wijziging te wor
den gebracht in de beschrijvingsbiljetten, die dan
op den gewonen tijd kunnen worden verzonden.
Het plan ligt klaar en het wacht op de beslissing
van Burgemeester en ethouders. Die beslissing
is vertraagd door de ongesteldheid van den lieer
Berghuis.
De heer Zandstra vraagt of Burgemeester en
Wethouders geen toezegging kunnen doen dat de
gewijzigde verordening met net nieuwe belasting
jaar in werking kan treden. Dit lijkt spreker niet
onmogelijk. Als spreker die toezegging niet krijgt,
is hij geneigd een -motie voor te stellen ten einde
eenigen drang op Burgemeester en Wethouders uit
te oefenen.
De Voorzitter kan dia toezegging niet doen. De
zaak is rauwelings bij Burgemeester en Wethou
ders aangebracht en moet nog eerst worden beke
ken.
De heer Hiemstra (wethouder) meent dat liet de
bedoeling van den heer Zandstra is dat hij de to< -
zegging wenscht, dat Burgemeester en Wethouders
met een paar weken met een voorstel zullen komen.
Spreker meent dat dit wel kan. Het voorstel is tech
nisch betrekkelijk eenvoudig -en Burgemeester en
Wethouders kunnen het wel spoedig beoord-eelen.
De heer Berghuis meent, als de principieele
uitspraak van Burgemeester en Wethouders er is,
het voorstel in een week klaar te kunnen krijgen.
Als nu cle Raad -op eene spoedige behandeling van
deze zaak aandringt, zal dat wel kunnen gebeuren.
De Voorzitter: „de lieer Hiemstra doet de toe
zegging, ik niet".
De heer Zandstra stelt de volgende motie voor:
De Raad, gehoord de bespreking -over herziening
-der verordening tot heffing van den Hoofdelijken
Omslag naar liet inkomen,
dringt er bij Burgemeester en Wethouders- op
aan in de eerstvolgende -of zoo noodig in eene bui
tengewone zitting voorstellen tot herziening der
verordening bij den Raad in te dien-en,
opdat deze gewijzigd© verordening nog voor liet
belastingjaar 1918 in werking kan treden.
De Voorzitter vraagt of de Raad -deze motie da
delijk in behandeling wil nemen.
Daar niemand zich hiertegen verklaart, wordt
met algemeene stemmen tot directe behandeling
besloten.
Den lieer Koopmans komt liet voor dat deze zaak
van zoo groote beteekenis en ingrijpenden aard is,
dat het niet mogelijk is nu eene principieele uit
spraak te d-o-eh. Spreker -stelt veel belang in het
ontwerp van Burgemeester en Wethouders, vooral
nu men een belastingsysteem naar voren brengt
dat berust op een hooger bedrag voor noodzakelijk
levensonderhoud en een verhoogden kinderaftrek.
Het gaat hem dan o-ok te ver te eischen dat de
nieuwe verordening reeds liet volgend belasting
jaar zal werken. Spreker wil toch deze zaak eerst
bestudeeren en dan stemmen. Wij leven in abnor
male omstandigheden en weten niet hoe liet liet
volgend jaar met de inkomsten gesteld zal zijn. Het
nieuwe systeem moet dan ook goed onder de o-ogen
worden gezien. Spreker zal wel gaarne zien 'dat
Burgemeester en Wethouders zoo -spoedig' mogelijk
met hun voorstel komen, maar de- motie gaat hem
te ver.
De heer Schaafsnia meent dat de heer Koopmans
meer in de motie ziet dan erin zit. Zij bedoelt toch
niet dat de Raad nu een principieele uitspraak zal
doen, maar alleen om bij Burgemeester en Wet
houders aan te dringen op spoedige indiening van
hun voorstel. De lieer Koopmans is het blijkens het
gesprokene volkomen met spreker en zijne partij
genoot en eens en er is dus v-oor hem geen enkele
reden om tegen de motie-Zandstra te stemmen. De
motie blijkt noodig te zijn. Bij de- behandeling der
begrooting voor 1917 is de toezegging gedaan dat
er eene nieuwe regeling zou worden voorgesteld.
aar de Raad nu van den heer Berghuis weet dat-
die- regeling wel in één week klaar kan, vragen
spreker en zijne partijgenooten zieli af of Burge
meester en Wethouders deze zaak niet wat al te
lang hebben gerekt. Eene nieuwe regeling moet er
komen en liet spijt spreker dan ook, dat Burgemees
ter en ethouders niet beter hebben doorgetast
en dat zij nie t beter liet groote belang der bevolking
hebben ingezien.
De heer H. P. de Haan heeft de zaak op 21 No
vember 1-918 uitvoerig besproken. De toezegging
is toen gedaan dat Burgemeester en Wethouders
bij de bestudeering van het onderwerp rekening
zouden houden met de beide door spreker te berde
gebrachte punten. Dat zijn ook de redenen, waarom
in verschillende gemeenten de belastingverordenin
gen zijn herzien en meer in overeenstemming zijn
gebracht met de Rijksinkomstenbelasting. Het
spreekt vanzelf dat het van beteekenis is dat het
Rijk inlichtingen kan krijgen bij de gemeente en
deze weer bij liet Rijk. Er is nu een groot verschil
tusselien de plaatselijke- en de Rijksbelasting. Bij
deze heeft men een aftrek van 50.voor ieder
kind, bij de plaatselijke belastingen een van 25.
tot- een maximum van 7 of 8 kinderen. Juist -daarin
zit de beteekenis der herziening. Spreker bo-ort den
heer Koopmans redeneeren over abnormale tijds
omstandigheden. Die zijn wel- het ernstigst voor
groote gezinnen. Mensehen met- veel kinderen toch
hebben de grootste moeite om -onder -dak te komen
nu de woningnood zo-o nijpend is. Die gezinnen toch
worden achtergesteld bij andere. Bij de tegenwoor
dige duurte der levensmiddelen is het van groot be
lang hen tegemoet te komen. Nu wordt hij de plaat
selijke belastingen 500.afgetrokken voor nood
zakelijk levensonderhoud. Het motief om dit niet
te verhoogen was dat men daardoor zooveel kiezers
voor den gemeenteraad zou verliezen. Nu evenwel
de Grondwetsherziening spoedig haar beslag krijgt,
is dat niet meer mogelijk en kan men gerust 100.
meer aftrekken. Dit zijn beide zaken, waarvoor men
geen jaar studie noodig heeft. Nu dit door omstan
digheden gebeurd is, is liet gewenseht- eenigen aan
drang op Burgemeester en Wethouders uit te oefe
nen, opdat de nieuwe verordening n-og het volgend
belastingjaar in werking kan treden.
Verslag van de handelingen van
den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 October 1917. 269
Den heer Beekhuis komt het v-oor dat de Raad) het-
erover eens is dat de zaak urgent is. an de tafel
van Burgemeester en Wethouders wordt dat niet
tegengesproken. Spreker gelooft dus dat er vol
maakte overeenstemming bestaat. Daarom komt
bet spreker voor dat de motie totaal overbodig is
en alleen zal maken dat er verwarring ontstaat.
Van den heer Koopmans heeft spreker al gehoord
dat deze, hoewel voorstander van eene nieuwe re
geling, tegen zal -stemmen. Spreker zal ook tegen
.stemmen, omdat hij aandrang overbodig acht. De
Voorzitter heeft verklaard dat het aan de onge
steldheid van den heer Berghuis te wijten is dat
het voorstel nog niet in de volgende vergadering
kan worden behandeld. Zoo n belangrijke zaak kan
niet in een vloek eri een zucht worden afgedaan.
Het komt spreker voor dat het beter is en dat het
doel beter wordt bereikt, als de heer Zandstra diens
motie intrekt. Als ze toch in stemming komt en
verworpen wordt, zou men de verkeerde conclusie
kunnen trekken dat de Raad er ge-en belang in
stelt. Als die motie een half jaar vroeger was ge
steld, was het iets anders geweest. Nu men weet
dat de zaak in volle bewerking is, is de motie niet
meer noodig.
De heer Peletier is op dit oogenblik ook tegen cle
motie, niet omdat hij -liet er niet mee eens is, maar
zij heeft z. i. een te dringend karakter. Men kan het
college van Burgemeester en Wethouders niet voor
het feit stellen om het voorstel in een week of veer
tien dagen af t-e doen. Als nu de heer Zandstra de
motie niet wil intrekken, zou spreker hem in over
weging willen geven, als datum te nemen 1 Januari
1918. De Raad kan toch niet bepalen dat de ver
ordening op 1 Januari in werking zal treden omdat
dit afhankelijk is van de Koninklijke goedkeuring.
Spreker zal wegens het te dringend karakter der
motie ie-genstemmen
De lieer Zandstra hoorde den heer Koopmans
spreken over abnormale omstandigheden. Deze zijn
echter de oorzaak van den aandrang tot herziening.
Spreker geeft den lieer Beekhuis toe, dat die aan
drang veel vroeger had moeten komen. Hij en zijne
partijgenooten hadden al eerder een voorstel „ver
wacht. Spreker gelooft evenwel uit de discussien
te kunnen opmaken dat hij zijn do-el, ten minste ten
deele, heeft bereikt en trekt daarom zijn motie in.
De heer Oosterhoff (wethouder) wil naar aanlei
ding van liet door den heer Schaafsma gesprokene
een enkele opmerking maken. Men zou n.l. daaruit
eene verkeerde conclusie kunnen trekken, n.l. deze
dat liet voorstel wel in één week klaar had kunnen
zijn. De heer Berghuis vond in September, toen
hij wethouder van financiën werd, liet plan gereed.
Op ééne uitzondering na heeft hij het -overgenomen.
Al het voorbereidend werk was dus t-oe-n reeds ge
schied. Burgemeester en Wethouders hebben -deze
zaak niet eerder kunnen behandelen.
De Voorzitter: „de heer Berghuis is ook lid van
het college van Burgemeester en Wethouders. De
wijze van werken van Burgemeester en Wethouders
is niet- -een onderwerp van besprekingen in den
Raad."
Den heer Schaafsma heeft liet verwonderd dat
het voorstel niet eerder is gekomen. Na cle discus
sie en de mededeelingen van den lieer Oosterhoff
en den Voorzitter is spreker niet overtuigd, dat
Burgemeester -en Wethouders met -eenigen ernsti
ger wil niet eerder met hun voorstel hebben kun
nen komen. Spreker heeft daarover op zachte wijze
zijne ontevredenheid te kennen
gegeven.
Hij be
hoeft naar aanleiding der mededeelingen daarvan
niets terug te nemen.
De lieer Zandstra heeft zijne motie ingetrokken.
Zij maakt derhalve geen onderwerp van beraadsla
ging meer uit.
De Voorzitter zegt dat liij den heer Zandstra nog
moet antwoorden op diens vraag betreffende
sehoolvoeding en -kleeding. Deze- zaak is al in liet.
college ter sprake geweest en de stukken zijn thans
in handen van den wethouder Scho-ondern ark. Die
is er nu mee bezig. Het is -een zeer ingrijpende zaak
en liet gaat niet zoo gemak kei ijk daarover aan
stonds te beslissen.
De heer Zandstra dankt voor de ontvangen in
lichtingen.
De lieer van Weideren baron Rengers heeft in-
tusschen de vergadering verlaten.
Te 3 uur wordt de openbare vergadering ge
schorst, te 3 uur 15 heropend.
Na de heropening stelt de Voorzitter aan de
orde
het schrijven der brandstoffencommissie in zake de
financieële verantwoorde!ijkheid.
Dit schrijven luidt als volgt:
Toen op uitnoodiging van den Minister van
Landbouw, Nijverheid en Handel' van 24 Maart
1917 de brandstoffen-commissie voor Leeuwarden
werd gevormd, hebben de leden dezer commissie
zieli met liet cog op het groote belang der zaak, en
db spoed die zij vereischte, niet verdiept in de vraag
der geldelijke- verantwoordelijkheid.
Waar zij belangeloos deze moeilijke en ondank
bare taak op zieli namen, scheen het hun van zelf
sprekend toe, dat de gemeente mogelijk nadeel uit
de plaatselijke brandstoffenvoorziening voortvloei
ende, voor hare rekening zou nemen.
Bij de behandeling evenwel van liet. voorstel van
Burgemeester en Wethouders om de gemeente borg
te doen blijven voor een schuld der Brandstoffen-
commissie, ten einde de commissie in staat te stel
len- tegen iets lager rentevoet te leen-en, is vol
doende gebleken dat de Raad elke verantwoorde
lijkheid' te dezen opzichte van de hand wijst.
De commissie heeft zich daarop tot het Rijks-
kolendistrihutiekantoor gewend met verzoek mede
t-e doelen -of het Rijk voor een mogelijk nad-eelig
slot barer rekening borg bleef. Het hierop ontvan
gen antwoord luidt:
„In antwoord op Uw schrijven dd. 8 dezer n-o.
437 c, waarvan de beantwoording tot ons leedwezen
vertraagd' werd, hebben wij de eer U mecle- te dee-
len, dat naar onze meening de gemeente Leeuwar
den de Brandstoffen-commissie' in deze financieel©
aangelegenheid moet steunen. Dat de commissie
leden niet bereid zijn, personlijk eene geldelijke
verantwoordelijkheid te dragen, begrijpen wij vol
komen.
(Volgt eene vertrouwelijke meded'eeling)
„De Brandstoffen-commissies zullen daardoor
gedwongen worden, binnenkort over veel grootere
bedragen te moeten kunnen beschikken, en wij mee-
nen, dat dit noodzakelijk zal moeten gevonden wor
den in liet maken van de Brandstoffen-commissie
tot een onderdeel van het gemeentelijk distributie
bedrijf, tenminste v-o-or zoover de financieel© zijde
van de zaak betreft,"
De toestand is -derhalve deze, dat de leden per
soonlijk aansprakelijk zouden zijn indien tengevolge
van de een of andere onvoorziene omstandigheid
in de kas der commissie een tekort ontstond. Of-
M