44 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Februari 1918. ker zegt dat de overwegingen van het Koninklijk besluit, hem zeer hebben getroffen en dat hij zich heeft afgevraagd welke mededeelingen de heer Beekhuis toch wel aan den Raad van State kon hebben gedaan. Het is bij uitstek moeilijk, het is sprekers grief tegen de gemeenterekening, om een behoorlijk overzicht over den financieelen toestand der gemeente te krijgen. De rekening is daartoe niet ingericht. De batige sloten der gemeentereke ningen van eenige jaren geven nog volstrekt geen inzicht van den stand der gemeente-financiën. Wij missen hier, wat men in andere gemeenten wel aan treft, een beredeneerd overzicht van de stijging der gewone uitgaven over een groot aantal jaren. De oorzaak daarvan moet worden gezocht in het feit, dat er in de laatste jaren aan Financiën zooveel werk is geweest. Het is dan ook moeilijk eene con clusie te trekken als de Raad van State heeft ge daan. En spreker heeft zich afgevraagd: wat weet de Raad van State van de financiën van Leeuwar den? Uit hetgeen de heer Beekhuis heeft medege deeld moet spreker opmaken, dat de conclusie van den Raad van State niet kan steunen op de mede deelingen van den heer Beekhuis. En dat is, meent spreker, wel van belang. Spreker denkt ten minste lang niet zoo rooskleurig over de financiën van Leeuwarden. Wel komen de mededeelingen die de heer Beekhuis meedeelt in den Raad van State te hebben gedaan, spreker juist voor, maar hij zou daaruit voor den financieelen toestand van Leeu warden niet die gunstige conclusie durven trekken. De heer Beekhuis heeft medegedeeld, dat het heffingsprocent 4 is en dat er eene progressie is. Wanneer men niet weet hoe die progressie is, weet men niets. De conclusie van den Raad van State is dan ook niet gewettigd, als die genomen is op de mededeelingen, welke door den heer Beek huis zijn te berde gebracht. De mededeelingen werden voor kennisgeving aangenomen. 3. rapporten naar aanleiding van de toezeg ging, gedaan in de raadsvergadering van 29 Mei .1916, omtrent het onderzoek van het gas der ge meentelijke gasfabriek. 4. balans per 31 December 1917 en proefbalans per 31 Januari 1918 van de Brandstoffencommissie alhier. De mededeelingen 3 en 4 worden voor kennis geving aangenomen. 5. besluit van Burgemeester en Wethouders, houdende regeling van het houden van schoolver gaderingen aan openbare lagere scholen in de ge meente Leeuwarden. Wordt voorgesteld deze mededeeling voor ken nisgeving aan te nemen. De heer Schoondermark (Wethouder) zegt dat de heer Zandstra in de vorige vergadering te dezer zake eene opmerking heeft gemaakt en dat hij tot de conclusie is gekomen, dat Burgemeester en Wet houders den verkeerden weg hebben bewandeld. Hij meent n.l. dat de betrekkelijke verordening door den Raad moet worden vastgesteld. In de verordening tot uitvoering van de verordening tot regeling van het openbaar lager onderwijs in de ge meente staat in art. 22: „de bepalingen omtrent de schooltucht en het- „geen tot nadere regeling vpn het in deze verorde ning voorgeschrevene mocht noodig zijn, worden „bij het inwerking treden daarvan door Burge meester en Wethouders herzien en opnieuw vast gesteld". De vaststelling dezer verordening op de geregle menteerde schoolvergaderingen behoort dus wel tot de competentie van Burgemeester en Wethou ders. Zij hebben gevolg gegeven aan liet bepaalde in artikel 22 en zij zijn dus niet buiten hun boekje gegaan. Het kan nu wel zijn dat de heer Zandstra meent niet accoord te kunnen gaan met wat Bur gemeester en Wethouders hebben vastgesteld, maar dat is een andere zaak. Dat mag evenwel geen aan leiding zijn om te beweren, dat Burgemeester en Wethouders den verkeerden weg hebben bewan deld. Spreker zou willen zeggen: de heer Zandstra bewandelt den verkeerden weg. Als de heer Zand stra toch meent dat Burgemeester en Wethouders wel is waar hun plicht doen, maar op een wijze, die hem niet bevalt, dan moet hij voorstellen de veror dening te veranderen. Dat is dan de weg. Hij moet echter niet voorstellen de inwerkingtreding eener verordening te schorsen, die Burgemeester en Wet houders krachtens hunne bevoegdheid hebben ge maakt. Dat loopt, om het eens plat te zeggen, de spuigaten uit. Het maken der verordening in kwes tie behoort tot de competentie van Burgemeester en Wethouders. Wil de Raad hun die bevoegdheid ontnemen, dan moet hij voorstellen art. 22 van de verordening no. 11 van 1916 te wijzigen. Spreker meent hiermede voldoende uiteengezet te hebben dat Burgemeester en Wethouders met het samen stellen der verordening op de verplichte, geregle menteerde schoolvergaderingen geheel en règle zijn geweest. De heer Zandstra kan niet zeggen dat het ant woord van den Wethouder hem bevalt. Hij meent, dat het niet noodig ware geweest daarover drie weken na te denken en dat dit wel eerder had kun nen worden gegeven. Spreker heeft niet gezegd dat het maken van dit reglement niet tot de competentie van Burge meester en Wethouders behoort en ook niet dat Burgemeester en Wethouders een verkeerden weg bewandelen. Hij heeft alleen gevraagd: is de weg, die Burgemeester en Wethouders bewandelen wel de goede. Hij meent dat zij een anderen meer demo- cratischen weg hadden moeten bewandelen. Het antwoord komt echter zeer laat. Toen spreker bij de behandeling der begrooting voor 1918 vroeg pag. 312 kan door Burgemeester en Wethouders de toezegging worden gegeven, dat den Raad binnen kort een ontwerp-verordening op de verplichte ge reglementeerde schoolvergaderingen zal bereiken, heeft de wethouder Schoondermark geantwoord, dat die zaak al twee- of driemaal door Burgemees ter en Wethouders was besproken en dat zij spoe dig zou worden behandeld. Op 5 Februari 1918 heeft spreker zijne verwondering te kennen gege ven over het feit dat Burgemeester en Wethouders die verordening hadden vastgesteld zonder den Raad te kennen en heeft hij gevraagd hem duide lijk te maken, dat deze zaak tot de competentie van Burgemeester en Wethouders behoort. Waarom heeft de Wethouder nu niet vroeger gezegd dat dit het geval was. Dan had de Raad kunnen uitmaken of hij zich op zij zal laten schuiven. Het indertijd bij de behandeling der begrooting gegeven antwoord was zoo, dat de Raad mocht aannemen dat hij het reglement zou behandelen. Spreker komt tegen deze wijze van handelen op. Hij blijft erbij dat de behandeling van het reglement aan den Raad be hoort en dat er geen reglement kan worden ge maakt, vóórdat het besluit van 1904 toen beslo ten is geen reglement te maken is ingetrokken. Spreker handhaaft zijn motie, daar hij nog op het zelfde standpunt staat als op 5 Februari. Die motie heeft reden van bestaan. De Voorzitter: „mag fk weten welke motie U bedoelt?" Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Februari 1918 45 De heer Zandstra heeft die motie in de vorige vergadering reeds ingediend. Zij luidt: de ondergeteekende heeft de eer de inwerking treding der verordening op de verplichte, geregle menteerde schoolvergaderingen op te schorten tot na de behandeling door den Raad. De Voorzitter meent dat de heer Zandstra in de war is. Het raadsbesluit van 1904 behelst niets om trent de bevoegdheid van Burgemeester en Wet houders of den Raad. Op voorstel van Burgemees- i ter en Wethouders is toen alleen besloten, dat er geen verplichte, gereglementeerde schoolvergade ringen zullen zijn. Hoe de heer Zandstra daaruit afleidt dat de Raad in deze eene beslissing heeft te nemen, is spreker niet duidelijk. Eenvoudig is er besloten dat er geen verplichte gereglementeerde schoolvergaderingen zullen zijn, in het midden la tende of de Raad of Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid zouden hebben om een eventueel reglement samen te stellen. De heer Zandstra ver gist zich dan ook als hij meent dat het besluit van 4904 aan Burgemeester en Wethoudt-rs eenigen band aanlegt ten aanzien van de competentie-vraag. Burgemeester en Wethouders hebben nu de kwestie onderzocht, omdat de heer Zandstra het besluit van 1904 heeft aangehaald. Daarom is in de vorige ver gadering geen antwoord gegeven. Burgemeester en Wethouders handhaven hun conclusie, dat het sa menstellen van het onderwerpelijk reglement tot hunne competentie behoort. De heer Hieinstra (Wethouder) zegt dat de heer Zandstra niet ontkent dat Burgemeester en Wet houders het recht hebben deze verordening samen te stellen. Het gaat dan ook alleen over de vraag of dat goed is, of dat het wenschelijk is, dat de Raad haar samenstelt. Spreker gelooft dat de heer Zandstra, als deze den Raad daarover wil laten uitspreken, niet moet voorstellen de inwerkingtre ding der verordening op te schorten. Hij moet dan een formeele beginsel-uitspraak zien te krijgen, dat de nadere vaststelling door den Raad gebeurt. Dan kunnen Burgemeester en Wethouders de verorde ning aan den Raad voorleggen en kan deze haar vaststellen. De heer Zandstra heeft niet willen tornen aan de bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders. Hij meent evenwel dat er geen reglement kan wor den gemaakt, vóór het besluit van 1904 is ingetrok ken. Wat de heer Hiemstra zegt, is spreker ook goed. Als de heer Hiemstra liever eene motie heeft, waar in een uitspraak over het beginsel is opgesloten, /wil spreker die wel indienen De Voorzitter wenscht te weten welke motie de heer Zandstra nu indient. De heer Zandstra dient nu de volgende motie in: de Raad van oordeel dat de vaststelling van de verordening op de schoolvergaderingen aan den Raad behoort, verzoekt Burgemeester en Wethouders de thans voorgestelde verordening aan den Raad ter behan deling aan te bieden en gaat over tot de orde van den dag. De Voorzitter stelt voor deze motie in handen te stellen van Burgemeester en Wethouders ten fine van prae-advies. Met algemeene stemmen wordt dienovereenkom stig besloten. 6. adres van de federatie van Sehippersver- eenigingen in Friesland, houdende verzoek adhae- sie te betuigen met liet door haar aan den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel ingezonden adres betreffende de wijze van distributie van turf voor haardbrand. De Voorzitter zou deze zaak liever aan de brand stoffencommissie willen overlaten. Zij valt buiten den gezichtskring van den Raad. Daarom stelt spreker geen prae-advies voor. De heer Scliaafsma wil liever prae-advies. Het betreft een zaak van groot publiek belang. En de distributie van de turf heeft ontevredenheid ge wekt. Burgemeester en Wethouders kunnen met de brandstoffencommissie overleg plegen. Spre ker kan er niet over oordeelen en zag gaarne prae- advies uitgebracht. De Voorzitter wijst erop dat het een geheel sy steem van distributie betreft, uitgaande van het Rijkskolenbureau. Daarover heeft de Raad niets te zeggen. Daarom meenden Burgemeester en Wet houders dat het niet noodig was prae-advies uit te brengen. Zij kunnen datzelfde echter wel even in een prae-advies zetten. Met algemeene stemmen wordt besloten het adres te stellen in handen van Burgemeester en Wethou ders ten fine van prae-advies. 7. adres van ambtenaren ter gemeente-secreta rie, houdende verzoek hunne jaarwedden te rege len op den voet als daarbij is aangegeven. 8. adres van het bestuur der afdeeling Leeu warden van den Algemeenen Nederlandsehen Amb tenarenbond, houdende verzoek de door Burge meester en Wethouders ontworpen duurtetoeslag- regeling niet aan te nemen, doch een algemeene loonsverhooging van 300.— toe te kennen. 9. adres van het bestuur der Leeuwarder Be- stuurdersbond, houdende verzoek tot aanneming van het voorstel-Schaafsma-Terpstra, betreffende loonsherziening. 10. adres, met memorie van toelichting, van de besturen der afdeeling Leeuwarden van den Neder- landschen Federatieven Bond van gemeentewerk lieden en den Ned. Christelijkeu Bond van perso neel in publieken dienst, houdende verzoek om wijziging van de aanhangige duurtetoeslagrege- ling. De stukken 710 worden bij de stukken gevoegd, welke onder punt 14 der agenda van heden worden behandeld. 11. adres van het bestuur van de alhier bestaan de vereeniging van huurders, wier woning met 12 Mei a.s. is opgezegd, houdende verzoek maatregelen te treffen, waarbij verboden wordt: b. het doen ontruimen van huurwoningen met het doel daarvan pakhuizen enz. te maken. Wordt voorgesteld eene afwijzende beschikking te nemen. De Voorzitter doet opmerken dat het het beste is eene afwijzende beschikking te nemen, daar de Raad in deze geen bevoegdheid heeft. De heer Tiemersma doet opmerken, dat er toch wel iets in het adres staat, dat de moeite van be spreking waard is. Als het zoo maar wordt afge wezen, komt er niets van terecht. Spreker weet niet hoeveel woningen tot pakhuizen worden ingericht. Het schijnt echter wel te gebeuren. En het komt op 12 Mei zeker niet goed. Er komen mensehen zon der onderdak. Misschien is het mogelijk, dat Burge- a. het ledig laten staan van geschikte huurwo ningen, waarvoor gegadigden te vinden zijn en

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1918 | | pagina 2