130 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 April 1918 inbeslagname zijn dan ook bezwaren verbonden, die men zieh wel voor oogen moet stellen. Ook dient, opgemerkt dat de gegoeden sommige bons, b.v. voor vet en bokking, niet gebruiken. Die voorraden ko men ten goede aan de anderen. Ook moet men de praktische bezwaren niet uit het oog verliezen. De Minister schijnt die praktische bezwaren zoo groot te vinden, dat hij van. praktische onuitvoerbaarheid sprak. Hij wil daarom de beslissing aan den Burge meester opdragen. Maar spreker ziet er ook tegen op. Het is een hatelijk, moeilijk onderzoek en het zal moeilijk blijven om alles te vinden. Wat men vindt is een zeker aantal duur gekochte conserven, die goed moeten worden betaald en waarvan de voorraad zoo gering is, dat het voor de volksvoe ding niets beteekent. De voorraden daarvan zijn betrekkelijk gering. Iemand heeft b.v. uitgerekend dat, als de oesters worden gedistribueerd, ieder Nederlander twee stuks per jaar zou kunnen krij gen. Het zijn artikelen, die op de vrije markt zijn gekocht en die geschat moeten worden naar de waarde die zij hebben. Spreker zou over dat alles willen heenstappen om de zedelijke uitwerking van de maatregel. Maar het is ondoenlijk om daarmee voor ééne gemeente te beginnen. Wanneer men er hier mee begon, zou in minder dan. geen tijd alles hier weg zijn. Het platte land kreeg onze voorraden en wij hielden hier niets. Hoe wensehelijk spreker eene inventarisatie voor liet geheele land ook vindt, voor Leeuwarden alleen acht spreker het een ge vaar. In beslagname is een maatregel, die moet uit gaan van de Regeering, die kan beoordeelen hoever de nood dringt en of tot dien maatregel moet wor den overgegaan. De Minister heeft geschreven dat hij om tot inbeslagname te kunnen overgaan, wets wijziging noodig acht. Daaruit blijkt wel duidelijk, dat het Rijkszaak is. Bovendien zal de bevolking er zich eerder bij neerleggen als het van Rijkswege gebeurt. Wat de door den lieer Schaafsma ter sprake ge brachte kwestie van de ondermelk betreft, spre ker wil daarnaar een onderzoek instellen. Verder sprak de heer Schaafsma over de over schrijding van de maximumprijs van de viscli. Spre ker heeft die als bij kon steeds gehandhaafd. Dat is natuurlijk schrikkelijk moeilijk. Als toch iemand visch verkoopt en de menschen vertellen niet wat ze ervoor betalen, dan is het voor de politie niet mogelijk erachter te komen. Als er echter een ge val bekend werd, is er steeds streng de hand aan gehouden De heer Schaafsma: „het heeft hier geen resul taat gehad". De Voorzitter zou willen dat de heer Schaafsma eene regeling aangaf die meer resultaat gaf. Op grond van inlichtingen, die spreker van collega's van het platteland ontving, moet hij zeggen, dat het een wanhopige strijd is. Dit wordt op zeer een voudige wijze verklaard. De menschen willen visch en het kan hun wegens de hoogo loonen niet sche len of dat artikel wat duur is. Indien spreker den maximumprijs zou handhaven, zou hij den gehee- len vischaanvoer stop zetten. Hij doet dit daarom thans alleen van de regeeringsvisch. Het laatste punt van het voorstel van de heeren Schaafsma en Collet, waarin wordt gezegd dat de Burgemeester bet te druk heeft met de distributie, daarover wil spreker nog iets zeggen. Hij wil toe geven dat hij zelf van meening is, dat zijne bezig heden heel druk zyn en dat hij, in overleg met de Wethouders zoekende is om daarvan eenige ont lasting te krijgen. Hij zal zich echter als Burgemees ter niet uitsluitend met de distributie kunnen bezig houden, omdat het burgermeestersambt veel andere beslommeringen meebrengt. Spreker komt nu aan de aardappelen. De heer Dijkstra stoort zich aan geen tegenwerpingen, heeft maling aan deskundige rapporten en ontkent stelselmatig alle beweringen van anderen. Hij zegt maar: de aardappelen stinken, ze zijn rot! Daar tegen valt niet veel te redeneeren. De heer Schuit maker kan zich zelf wel verdedigen. Spreker heeft den heer Schuitmaker indertijd verzocht een onder zoek in te stellen naar de klachten van den heer Dijkstra. En de heer Schuitmaker heeft een rap port ingediend dat voor sprekers gevoel zoo af doende mogelijk is. Spreker zal dit rapport niet in détails bespreken, omdat het te veel over techni sche zaken loopt. Hij kan er zich geheel bij neer leggen, omdat het-afkomstig is van een man, die er volmaakt buiten staat, volkomen deskundig is en met de meeste beslistheid heeft verklaard dat de zaak in orde is. Spreker zal er dan ook niet verder op ingaan. Hij wil nog dit zeggen. De heer Dijkstra kwam voor zijne particuliere belangen nog al eens bij spreker. Hij vraagt nu: had het niet op den weg van den heer Dijkstra gelegen, spreker intijds in te lichten, inplaats van, nu het seizoen is afgeloopen, met zijne klachten hier agn te komen De lieer Dijkstra: „ik heb de zaak wel eerder in de commissie ter sprake gebracht". De Voorzitter merkt op dat het ook toen reeds te laat was en zegt dat de heer Dijkstra nu weer komi met een klacht over de vat- en stapelgroenten. Spre ker bedt daarover nooit een klacht gehoord. Waar om heeft de heer Dijkstra, vraagt spreker, als lid van de levensmiddelencommissie niet eerder een wenk gegeven Wat moet men denken van iemand, die in den Raad met een stentorstem roept: dit is slecht en dat deugt niet, maar die niet de gelegen heid om erop te attendeeren aangrijpt als het tijd is. Bij de aardappelgeschiedenis heeft de lieer Dijk stra gezegd: als het niet toevallig eene commissie vergadering was geweest, had ik het nog niet ge zegd, maar in de eerstvolgende Raadsvergadering geïnterpelleerd! Als dat de manier is om de open bare belangen te behartigen, dan heeft spreker meer respect voor den heer van Apeldoorn, die in stilte werkt en de openbare belangen goed behartigt. De lieer Nijholt heeft gesproken over het fiasco van den melkaanvoer. Het is volkomen waar spreker heeft den heer Nijholt daarvan dan ook de eer gegeven dat dank zij de bemoeiingen van den lie&r Nijholt de fabrieken voor extra aanvoer van een zekere hoeveelheid melk hebben gezorgd. De redenen, waarom zij dat niet eerder hebben ge wild, zijn spreker onbekend. Spreker heeft zich in dertijd tot den heer Mesdag gewend, als secretaris van de districtscommissie, en die voortdurend met de zuivelfabrieken in aanraking komt, met het ver zoek om de fabrieken te bewerken om extra melk aan Leeuwarden af te staan. De heer Mesdag heeft zich tot de directeuren gericht. Zij weigerden dit. Later hebben zij het wel toegestaan. Waarom dat toen wel gebeurd is, weet spreker niet. Hoe de heer Nijholt Burgemeester en Wethouders een verwijt kan maken en van een fiasco in den melkaanvoer kan spreken, begrijpt spreker niet. Hij zou het ver wijt eerder tot de fabrieks-directeuren moeten rich ten. Spreker meent hiermede de verschillende op merkingen te hebben beantwoord. De lieer Dijkstra kan heel kort zijn. Hij moet op merken, dat hij wat de aardappelenkwestie betreft, zeer voorzichtig is geweest. Zoo af en toe hoorde hij, wat ieder wist, dat de bewaring der aardap Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag- 23 April 1918 131 pelen te weuschen overliet. Hij heeft toen een plan gevormd en dat in de commissie gebracht. Daarna heeft hij een onderzoek ingesteld, maar hij heeft niet den tijd gehad dit serieus te doen. Hij heeft de pakhuizen alleen maar van één kant gezien. Hij vertelt geen dingen die hij niet heeft gezien, maar wat hij gezien heeft houdt hij vol. Als hij af zou gaan op wat hij zoo nu en dan hoort, kwam hij van een koude kermis thuis. De Voorzitter: „L was van plan een interpellatie in den Raad te houden". De heer Dykstra: „daar spreek ik niet meer over". Spreker hoorde dat de aanvoer van vat- en stapel- groenten te wenschen overlaat. Dat ligt aan het toezicht van den directeur. Hij heeft daarnaar een onderzoek ingesteld en uit de cijfers blijkt wel dat hy gelijk heeft en dat de klachten juist waren. Hem treft dan ook geen verwijt. Spreker constateert alleen, dat er eene belangrijke verbetering in de aardappelvoorziening is ingetreden. De heer Nijholt zegt dat de uitlegging door den Voorzitter van de zaak gegeven hem bekend is. Maar, zegt spreker, dat rechtvaardigt zijne bewe ring, dat er bij het levensmiddeleribedrijl' iets niet in orde is. Als men weet dat er vetnocd is, is liet onverantwoordelijk zoo'n klein beetje te bestellen en enkel af te gaan op hetgeen de winkeliers, die nooit eerder koelhuïsboter verkocht hebben, vra gen. De groote fout is geweest dat het levensmidde lenbedrijf niet heeft geweten wat koelhuisboter is. Men had moeten weten, dat die beter kan duren, tenminste zich op de hoogte kunnen stellen van kwaliteit en duurzaamheid. Hetzelfde is liet geval met den melkaanvoer. De Voorzitter begrijpt niet waarom die zaak geloopen is, zooals zij is geloopen. Dat komt omdat het levensmiddelenbedrijf niet op de hoogte was met de z u i v elo rg an i s a ties De Voorzitter: „de heer Mesdag ook niet?" De heer Njjholt: „als men melk wil van de coöpe ratieve fabrieken, had men bij de zuivelorganisa- ties moeten aankloppen. Dat had het levensmidde lenbedrijf moeten weten". De heer Schaafsma hoorde verbaasd op dat op de bekende vergadering te den Haag de fabricage van banket als een arbeidersbelang is bepleit. Spre ker begrijpt dat niet. Hy is toch tot de conclusie gekomen hij is zelf arbeider en niet een der minst verdienenden dat hy en zijn vrouw niet met hun verdienste rond kunnen komen. Hoe nu arbeiders, die minder verdienen een groot deel van hun loon voor banket kunnen besteden, is spreker een raad sel. Hij begrijpt dat niet De Voorzitter: „er waren ook partygenooten van U bij die het zeiden". De heer Schaafsma: „dan hebben die zitten sla pen". Spreker vervolgt en zegt, dat er by het door werken der banketbakkeryen wel een arbeidersbe lang betrokken is. De heer Koopmans verzoekt verlof den spreker even te mogen interrompeeren. De heer Koopmans zegt, dat het niet zijne ge woonte is zijn meerdere zaakkennis te berde te bren gen, maar hij meent in dit geval eene poging te mogen doen om in een klaarblijkelijk minder hel dere zaak eenig licht te verschaffen. Het is inderdaad juist dat liet meel, dat aan de banketbakkerijen wordt geleverd, het meest den ar beider ten goede komt. Voor het fijne gebak, dat bij menig banketbakker voor de ramen praalt, wordt geen of zeer weinig meel gebruikt. Dit dankt zijn ontstaan aan andere grondstoffen en aan de kunstvaardigheid van den bakker. Van het meel maakt men, met toevoeging van suiker enz. een meer eenvoudig gebak, dat daardoor voedzaam is en door de minder gegoeden wordt genomen. Dit kan zonder bon worden verkregen en lengt op deze wijze nog eenigszins de vocdselverstrekking. Vooral in de volksbuurten o.a. te Amsterdam wordt hier van veel gebruik gemaakt. Bovendien voorkomt men het stilzetten van de b: drijven en daarmede werkloosheid. De heer Schaafsma wil toegeven dat de opmer king van den heer Koopmans voor Amsterdam eenige waarde heeft. Wie de Amsterdammer kent en zijne wijze van leven, zal dat begrijpen. Als een Amsterdammer de kans heeft zijn rantsoen aan te vullen met goedkoop banket, zal hij dat doen. Hier gebeurt dat niet. Voor 20 cent heb je hier een heel klein stukje koek De heer Tulp: „die is er niet meer". De heer Schaafsma zegt dat, als de koek zqo duur is, de arbeidersbevolking zeker geen koek zal eten. Men moet dan ook niet generaliseeren en zeggen: een groot gedeelte der arbeiders eet banket ter aan vulling van het broodrantsoen. Het was den Voorzitter niet duidelijk wat spre ker bedoelde met een levensmiddelenbedrijf. Toen de verordening betreffende de financiën van het levensmiddelenbedrijf aan de orde was, heeft spre ker er niet aan gedacht dat het eene verordening zou zyn op het levensmiddelenbedryf als bedrijf. Anders had hij toen deze dingen reeds ter sprake gebracht. Zijne bezwaren tegen de inrichting zijn dezelfde als door den heer Nijholt reeds ter sprake zijn gebracht. Hij sluit zich dan ook geheel by dien spreker aan. De regeling van den vleeschverkoop had ook niet aan de slagers moeten worden over gelaten De Voorzitter: „hebben de slagers dan geen ver stand?" De lieer Schaafsma: „als zij er verstand van had den gehad, hadden zij eene regeling getroffen, zoo dat de boel niet in de war was geloopen De heer de Vos: „dat is maar éénmaal gebeurd". De heer Schaafsma zegt dat het over het bedrijf had moeten loopen. Alles moet, meent spreker, over het bedrijf. Als toch alle commissies éénmaal een fout maken, worden er veel fouten gemaakt. De Voorzitter heeft toegegeven dat het met de bewaring van de ryst niet in orde is geweest. En nu kan het wel de schuld van den factor zijn, maar, als de Directeur toezicht had gehouden, was liet niet voorgekomen. De geschiedenis met de bonnen 23 en 24 demon streert de totale regelloosheid. Dat moet uit zijn en dat kan als do Directeur meer tijd aan liet bedrijf kan besteden. Het doet spreker dan ook genoegen dat de Bur gemeester en tie Directeur hebben toegezegd hunne andere werkzaamheden te zullen inkrimpen. Wat de inventarisatie en inbeslagname betreft, spreker geeft toe dat daaraan bezwaren zijn ver bonden, hoe men dat ook doet. De Voorzitter zei niet te gelooven dat ei- veel zal worden gevonden. Spreker weet niet wat hij ervan moet denken, maar de zedelijke uitwerking eener inventarisatie zou heel groot zijn. In den handel liet rscht groote zwen del en die zwendel en de ketting-handel zouden er Hiertoe wordt verlof verleend.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1918 | | pagina 7