168 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juni 1918.
IX. De Voorzitter geeft thans het woord aan
den heer Dijkstra voor het stellen van zijn vragen.
De lieer Dykstra wil er aan herinneren dat hij
indertijd bij de behandeling der begrooting het noo-
dig gevonden heeft, een woord van waardeering te
richten aan den opzichter der plantsoenen. Daar
was reden voor, omdat bij dezen opzichter te con-
stateeren viel een groote ijver, waarmede hij zijn
taak vervulde. Verschillende stadsgedeelten die er
vroeger minder mooi uitzagen, zijn na het optreden
van dezen opzichter veel vooruitgegaan. Spreker
noemt het Hoeksterend bij de rijksbrug, het plant
soen tegenover de stalhouderij van Schaap, het
plantsoen achter den Prinsentuin en het nieuwe
plantsoen aan de Oude Veemarkt tegenover liet ge
bouw van de Spaarbank. Dat laatste vooral is een
mooi stuk werk. Nu hoorde spreker, dat zich ten
dezen een verschil van meening had voorgedaan.
De opzichter was van meening, dat er enkele boo-
men uit het park moesten worden verwijderd, voor
de bevordering van den grasgroei en van de bloe
men, terwijl dat verhinderd is door de S« hoouheids-
commissie. Dit feit op zichzelf is niet zoo groot,
dat spreker alleen daarvoor dit punt zou ter sprake
brengen. Maar bij zijn wandelingen door de stad
heeft hij opgemerkt, dat achter den Prinsentuin,
tegenover het huis van den heer De Greve, waar
vroeger een mooi bloemperk was, met een leeuw
of een wapen er in, thans de bloemen verdwenen
waren, en graszoden waren aangebracht. Ook te
genover den Westersingel, bij de coöperatieve
graanmalerij is het bloemperk met de vaas moeten
vervallen, om plaats te maken voor graszoden.
Spreker had plan om in de vorige vergadering
op deze dingen te wijzen, maar hij kreeg den raad
om eerst eens met den opzichter te spreken. Dat
heeft hij gedaan. En hij hoorde dat de leeuw niet
weer zou worden aangebracht omdat aan de over
zijde een groote schutting kwam. Toen had de op
zichter plan om een eenvoudig bloemperk aan te
leggen, maar dat is verhinderd, en terwijl hij tegen
over den Westersingel bezig was de vaas op te zet
ten, kwam het bevel dat de bloemen moesten wor
den verwijderd.
Toen hoorde spreker, dat ook het rotspark in den
Prinsentuin er weg moest. Dit was voor hem een
reden om dat eens te gaan zien. Spreker zag toen
dat de opzichter in dat gedeelte van den Prinsen
tuin, waar vroeger laag kreupelhout stond, een
interessant park had aangelegd. Er was op dat mo
ment nog maar een gedeelte van te zien, omdat het
eerste gedeelte al was verwijderd, maar wat spre
ker er van zag, een park afgewerkt met mts werk
en «bloemen, maakte een heel goeden indruk op hem.
Aan een der tuinopzichters stelde spreker de vraag:
„Maar hoe denkt het publiek er over". Het antwoord
was, dat de menschen het over het algemeen mooi
vonden. „Maar het moet er weg", zei de opzichter.
Spreker vraagt nu inlichtingen hoe deze zaken pas-
seeren.
M en kan over die bloemperken oordeelen zoo men
wil, de een vindt ze mooi en en de ander niet, maar
erkend moet worden dat van dezen opzichter uit
gaat een flink initiatief. Hij onderneemt wat en doet
zijn best. Doch als het nu zoo gaat als thans met
deze perken, waar blijft dan de moed) om zoo iets
te ondernemen? Het eerste gedeelte van het rots
park is zelfs opgeruimd zonder den opzichter er in
te kennen1, omtrent het tweede gedeelte werd hij
telefonisch opgebeld. Dit maakt wel een wat eigen-
aardigen indruk, temeer waar het spreker niet be
kend is dat hier een deskundig college in de gemeen
te is, dat staat boven Jen opzichter der plantsoenen.
Spreker zou hieromtrent gaarne nader worden in
gelicht.
De Voorzitter antwoordt, dat de Schoonheids
commissie niets verhindert. Zij is een zuiver advi-
seerend lichaam, en bovendiep in al de genoemde
gevallen, op één na, is de Schoonheidscommissie niet
gehoord. Dat eene geval betreft liet plantsoen aan
de Oude Veemarkt. Als spreker zich goed herin
nert is het ontwerp van dat plantsoen niet van den
plantsoenopzichter, maar van den directeur zelf.
De plantsoenopzichter wilde daar eenige hoornen
vellen, doch toen spreker van dat plan hoorde, had
hij daartegen bezwaar, evenals de Schoonheids
commissie. De hoornen zijn blijven staan en het
plantsoen is zeer fraai geworden.
Nu de bloemperken. De een vindt ze mooi en de
ander niet, zegt de heer Dijkstra. Daar gaat het
juist om, merkt spreker op. Zijn persoonlijke mee
ning is, dat perken in een grasveld niet mooi zijn,
terwijl bij den plantsoen-opzichter de neiging be
staat, om overal perkjes aan te leggen. Van «eenige
dezer perkjes is de opruiming gelast. En als men
nu vraagt door wien, dan moet het antwoord lui
den: door Burgemeester en Wethouders. Natuurlijk
wordt niet ieder perk bij Burgemeester en Wethou
ders besproken, maar als het een aanleg van meer
belang is, wel. Het plantsoen aan de Oude Vee
markt is bijv. wel bij Burgemeester en Wethouders
ter tafel geweest. Practised is het evenwel meer een
zaak van overleg tusschen den directeur van ge
meentewerken en spreker. Nu wordt gezegd, en
spreker las in «een schrijven van den plantsoen-
opzichter juist hetzelfde, dat de Schoonheidscom
missie hiermee te maken zou hebben. Dat is niet
juist, en spreker heeft ook gezegd dat dit vechten
tegen windmolens is, want de Schoonheidscommis
sie heeft met de opheffing der perken, waar de «op
zichter over klaagt, niets te maken gehad.
Het rotsparkje in den Prinsentuin was iets bij
zonder leelijks. Het was een soort wondertuiii, met
rotsen en boomblokken, waaruit bloemen groeiden.
Iets buitengewoon wanstaltigs. Als de menschen
dat mooi vinden, wordt het tijd dat zij eens een
aesthetische les krijgen, en eens iets anders zien.
Dit was een les in barbarisme en wansmaak. Spre
ker had er van gehoord, en was het gaan zien. Toen
heeft hij den directeur gevraagd, of die het had
toegelaten, en deze, die er niets van wist, is er zoo
van geschrokken-, dat hij voorstelde het onmiddellijk
te laten opruimen. Het spijt spreker, dat het er niet
meer is, anders hadden de raadsleden zelf eens dit
buitengewoon leelijke rotspark kunnen zien.
Spreker stelt den plantsoen-opzichter als amb
tenaar zeer hoog. Hij is buitengewoon ijverig, geeft
zich aan- zijn werk, is bekwaam, «en heeft daaren
boven de verdienste dat hij tamelijk zuinig is. Men
moet hem natuurlijk in zekere mate de vrije hand
laten, maar dat heeft zijn grenzen. Er zijn menschen
die niet genoeg initiatief hebben, en er zijn er die
te veel hebben. Hier is dat laatste misschien eenig's-
zins het geval. Die aanleg van een rotspark in den
Prinsentuin had hij eigenlijk niet mogen doen. Hij
klaagt wel eens over te weinig personeel, en dit was
een werk dat veel arbeid heeft gevraagd.
De heer Dijkstra dankt «den voorzitter voor de
gegeven inlichtingen.
Hij gaat er volkomen mee accoord, dat er gren
zen moeten zijn, maar het is de vraag, wk die gren
zen moet aangeven. Er is hier geen deskundige bo
ven den opzichter der plantsoenen. De directeur
van gemeentewerken, die ten slotte de chef van den
opzic-htér is, is geen tuinarchitect. Spreker zou het
raadzaam vinden, dat men voor de uitvoering van
eenigszins groote plannen, die er nog al in loopen,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juni 1918. 169
de mogelijkheid schiep, om eerst eens te spreken
met een deskundige op dat gebied, bijv. «een rijks-
tuinbouwleeraar, een leeraar aan de Gerard Adri-
aan van Swieten-tuinbouwschool, of met een paar
bloemisten, die kunnen wijzen op een behoorlijken
staat van dienst.
De interpellatie is hiermede gesloten.
Niets meer te behandelen zijnde, sluit de Voor
zitter de vergadering.