254 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Vrijdag 27 September 1918.
is bevorderd. U waart bovendien een groot voor
stander van aankoop van gronden, die voor de ge
meente in de toekomst gebruikt moeten worden.
Tevens maken wij met voldoening melding van het
feit, dat onder Uw burgemeesterschap de arbeiders
beweging meer vrijheid kreeg om in het openbaar te
demonstreeren. Namens de fractie sluit ik mij aan
bij die sprekers, die U het beste toewenschen bij Uw
vertrek naar de residentie.
De heer Djjstra zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter!
Het zij mij vergund, voordat ik naar aanleiding
van Uw vertrek een enkel woord spreek, de heeren
V ethouders te danken voor het door hen genomen
initiatief.
Zonder dit zou wellicht de Daad de gelegenheid
hebben gemist, zijnen scheidenden Voorzitter de ge
voelens te vertolken, welke Daad en burgerij ten op
zichte van hem bezielen.
Mijnheer de Voorzitter! Eene juiste omschrijving
te geven van de waarde welke Uw burgemeester
schap voor deze stad heeft gehad, vermag ik niet.
Te dezer zake kan voor U alleen het oordeel van
die personen van waarde zijn, die inderdaad be
voegd zijn hierover een oordhei uit te spreken. Hier
van zal ik mij dan ook onthouden en mij alleen be
palen enkele indrukken weer te geven.
Deze hebben zoowel op Uw voorzitterschap van
dit college als op Uw algemeen beleid betrekking.
Gedurende den korten tijd, dat ik lid ben van
dezen Daad, heeft mij steeds bekoord de zakelijke
wijze waarop door U aan de orde zijnde vraagstuk
ken werden behandeld. Dat hiervoor noodzakelijk
was de volkomen beheersching van het terrein dat
U zich als arbeidsveld zag toegewezen, acht ik on
betwistbaar.
Op de plaats, waar een man werd verwacht, werd
ook een man gevonden en de waarde, welke vooral
in dezen tijd van beroering hieraan moet worden
toegekend, mag nimmer onderschat worden.
Dat bij dit alles Uw ernstig streven is geweest de
belangen van Frieslands hoofdstad naar Uw beste
weten te behartigen, geloof ik gaarne en dat deze
stad en haar burgerij in zeer veel opzichten groote
verplichtingen aan U hebben, behoeft m.i. niet nader
door mij te worden aangetoond.
Voor zoover ik op dit oogenblik de tolk ben van
dat deel der burgerij, waarvan ik de eer geniet afge
vaardigde te zijn, is mijne waardeering niet onver
deeld. Zij, die de Christelijke levensbeschouwing
huldigen, moesten m.i. bij meer den een gelegenheid
dk welwillendheid en tegemoetkoming missen,
waarop zij Uwerzijds onmiskenbaar recht hadden.
Hierdoor heeft U dit deel der burgerij soms zeer
pijnlijk getroffen en heeft U onnoodig aanleiding
gegeven dat 'het vertrouwen, waarop elke burge
meester prijs moet stellen, dat hij dit van heel zijn
burgerij geniet, U slechts voorwaardelijk werd ge
schonken.
Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, behoeft dit
voor mij persoonlijk geen 'beletsel te zijn U hartelijk
geluk te wenschen met de zeer eervolle onderschei
ding welk U te beurt gevallen is.
Moge het U en Uwe echtgenoote in de Hofstad
wel gaan en zij het U gegeven onder Gods onmis-
baren zegen tot heil van stad en bevolking Uwe
krachten dienstbaar te stellen.
De Voorzitter zegt het volgende:
Mijne Heeren!
Toen wij enkele dagen geleden bijeen waren, had
ik de wetenschap, dat ik hoogstwaarschijnlijk bin
nen korten tijd de gemeente zou verlaten, en dat het
misschien de laatste vergadering was die ik presi
deerde. Ik had echter geen zekerheid en bovendien
was mij geheimhouding opgelegd, zoodat ik onmoge
lijk den Daad eenige mecledeelmg kon doen. En zoo
kon het gebeuren, dat zeer kort na de. sluiting der
vergadering den vofke kond werd gedaan van mijne
benoeming tot burgemeester van Den Haag. Boven
dien werd mij daarbij medegedeeld en dit was
voor mij ook eene verrassing dat die benoeming
reeds 30 September zou ingaan, zoodat ik geen ge
legenheid zou hebben in openbare vergadering van
de leden afscheid te nemen.
Door dat overijld vertrek zal ik het voorrecht ge
nieten, driemal in één week eene raadsvergadering
te presideeren, n.l. Dinsdag j.l., heden, en Maandag
a.s. in Den Haag, waar dan de installatie zal plaats
hebben, ik vermeld deze feiten, omdat deze verga
dering thans plaats heeft. Waar nog onlangs in een
zeer vriendelijk artikeltje in de „Leeuwarder Cou
rant" mijne zuinigheid werd geprezen, spijt liet mij
dat ik de gemeente de kosten veroorzaak van eene
buitengewone raadsvergadering. Zelf heb ik deze
vergadering evenwel niet uitgelokt, de Wethouders
hebben er om verzocht. Mij kwam het houden van
deze vergadering echter wel gewenseht voor. Als ik
toch deze gelegenheid niet had gekregen om af
scheid te nemen, zou ik een gevoel hebben gehad
alsof dit zevenjarig tijdperk niet was afgesloten
zooals het behoorde'. Ik zou een gevoel hebben ge
had alsof ik, zooals men dat noemt, met stille trom
vertrokken ware.
En was daar reden voor? Mijn gevoel zei van neen
en de woorden, welke ik van de verschillende spre
kers mocht vernemen, hebben mij in dat gevoel be
vestigd. Een zevenjarig tijdvak is een heel stuk in
een mensehelijk leven en, zooals het leven gewoon
lijk eene samenstelling is van veel licht en veel
donker, van veel aangenaams en onaangenaams, zoo
kan ik dat ook getuigen van de jaren, welke ik hier
heb doorgebracht. Ik heb hier natuurlijk teleurstel
lingen, moeilijkheden en onaangenaamheden ge
kend. Maar, als ik bij het afsluiten van dit tijdvak
den eindindruk samenvat zooals men behoort te
doen dan zie ik op dit tijdvak terug als een ge
lukkig tijdvak, waaraan ik met voldoening en dank
baarheid terugdenk.
Ik geloof niet dat ik mij, noch bij mijn komst, noch
gedurende mijn verblijf alhier, heb bezondigd aan
ophemeling van den Frieschen volksaard. Nu bij het
heengaan, wil ik echter zeggen, dat ik groote hoog
achting voor dien volksaard heb gekregen.
Ik 'heb de degelijkheid, de betrouwbaarheid, de
•eerlijkheid, de kerngezondheid van de bevolking
dezer streken en in het bijzonder van deze gemeente,
leeren kennen en hoogachten.
En het meest ben ik daardoor getroffen in die
dagen, welke niet alleen in mijn leven de belang
rijkste zijn, n.l. in de eerste maanden van den oorlog.
Toen toch ging er uit de burgerij een kracht en een
drang uit om de handen ineen te slaan, om samen de
moeilijkheden te overwinnen en zich aan de gemeen
schap te geven met eene toewijding, die voor mij
eene openbaring is geworden en die ik te voren on
mogelijk zou hebben geacht.
De beer Schoon derm a i'k heeft gezegd, dat ik niet
gestreefd heb naar populariteit en de heer Beekhuis
heeft zeer ware opmerkingen gemaakt over het
meer of minder bemind zijn van den burgemeester.
Het is niet gemakkelijk voor een burgemeester om
zich bemind te maken. Hij heeft toch zeer veel maat
regelen te nemen, welke in strijd zijn met de belan
gen van enkele ingezetenen, van groepen van inge
zetenen, terwijl hij bovendien de belangen van het
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Vrijdag 27 September 1918. 255
Dijk soms moet voorstaan, ook als die in strijd zijn
met die der gemeente.
Ik heb daardoor veel strijd moeten voeren en mij
veel vijanden moeten maken. Maar ik zal niet ver
geten de krachtdadige hulp en steun van de bur
gerij. Van verschillende zijde, van particulieren en
vereenigingen heb ik veel bijstand ondervonden. Zij
hebben mij gesteund op een wijze, ver boven mijn lof
verheven.
Ook heb ik veel bewijzen van vriendschap onder
vonden. Ik heb hier veel banden gevlochten, die het
moeite kost te verbreken. En ik voel dit nu het
sterkst, nu ik op het oogenblik afscheid neem.
In de eerste plaats wil ik een woord van dank
richten tot den heer Schoondermark, voor de hoogst
waardeerende woorden door hem gesproken. Maar,
ik ben hèm meer dank schuldig. Hij heeft mij zeer
vele malen vervangen. Van zijne goedwilligheid heb
ik een ruim gebruik gemaakt en hij heeft het altijd
gedaan, hoe dikwijls, hoe plotseling het ook kwam,
met de grootst mogelijke bereidwilligheid. Hij heeft
voor mij honderde handteekeningen gezet. Ook heeft
de heer Schoondermark het denkbeeld geopperd om
deze vergadering te beleggen. Ik heb reeds gezegd,
dat ik dat op prijs stel evenals ik het op prijs stel,
dat het verzoek er toe is uitgegaan van de heeren
Wethouders. Ik meen daaruit de gevolgtrekking te
mogen maken, dat al hebben wij in onze vergaderin
gen dikwijls tegenover elkander gestaan wat te
verwachten is bij verschil van opvatting over ge
wichtige vraagstukken er bij het uiteengaan een
vriendschapsgevoel bestaat. Dat die verhouding be
staat tusschen mijne beide buurleden ter rechterzijde
van mij, had ik wel mogen aannemen.
Als men toch zeven jaren aaneen in eene college
zitting heeft met elkander, bestaan er slechts twee
mogelijkheden. Of er ontstaat een grondige haat, of
vriendschapsgevoel. Ik verheug mij te mogen aan
nemen, dat dit laatste het geval is. Maar, ik voeg er
aanstonds bij, dat ik die gevoelens ook heb leeren
ontdekken bij de heeren, die nog niet zoolang in het
college hebben gezeten, bij de heeren Berghuis en
Hiemstra. Ik wil ook dezen beide heeren gaarne de
verzekering geven, dat ik eigenschappen van hoofd
en hart bij hen heb leeren waardeeren enhoogachten.
Ik zal aan de vergaderingen van Burgemeester
en Wethouders nog dikwijls denken en ik weet
zeker, dat de aangename herinneringen overwegend
zullen zijn.
Onze vergaderingen werden altijd bijgewoond
door den secretaris. Tot U, mijnheer de secretaris,
een enkel woord. Gij' hebt wel eens gezegd, dat er
tusschen ons beiden een verschil in temperament
bestaat. Als gij ooit een waar woord hebt gespro
ken. dan is het dit. Ik ben mij 'bewust, dat wij dit
verschil altijd hebben gevoeld en daardoor hebben
wij dan ook meer naast, dan met elkander gewerkt,
Dit sluit echter niet uit en ik geloof dat daarom
trent bij ons eenstemmigheid bestaat een gevoel
van vriendschap en een gevoel van waardeering.
De goede geest, die op de secretarie heerscht, is
grootendeels Uw werk. Uwe bekwaamheid heb ik
altijd gewaardeerd en ik ken en apprecieer Uwe
groote liefde voor de gemeente.
Ik zie hier zoovele gezichten van ambtenaren dat
ik ook tot hen een enkel woord wil spreken. Ik stel
het werk der ambtenaren ook op hoogen prijs en heb
van hen bij mijn werk zeer veel steun ondervonden.
Bij mijn komst werd ik getroffen door de groote
werkzaamheid der bureaux, die hier grooter i.s dan
in menige andere plaats. En door mijn verblijf alhier
ben ik in die meening versterkt. Ik dank alle ambte
naren in de verschillende diensten voor den steun
mij steeds geschoken.
Ten slotte een woord tot den Daad in zijn geheel.
In de eerste plaats zeg ik den leden dank, dat zij
vooreen zoo onbelangrijke agenda bijna allen zijn ge
komen. Van onze vergaderingen geldt hetzelfde wat
ik heb gezegd van mijn verblijf, alhier n.l. dat ook zij
zijn geweest eene, afwisseling van licht en donker.
Als ik echter-ook hier weer den eindindruk samen
vat, moet ik zeggen, dat die voor mijn gevoel bevre
digend is. De heeren Beekhuis, Schaafsma en Dij-
stra hebben veel gezegd, waarvoor ik mijn hartelij-
ken dank uitspreek.
In het bijzonder heeft de heer Schaafsma gewezen
op het verschil dat tusschen ons beiden bestaat en
wij weten wel, dat wij heel dikwijls de degens hebben
gekruist en dat de vonken er wel eens zijn afgevlo
gen. Bij alle meeningsverschil echter kan ik consta-
teeren, dat hier veel tot stand is gebracht. En dat is
hoofdzaak. Ik mag ook niet onvermeld laten de be
wijzen van vriendschap, die ik van verschillende
leden van den Daad hebben ondervonden, en een
maal bij een huiselijke gebeurtenis, van den Daad in
zijn geheel. Ik 'heb die bewijzen van vriendschap op
hoogen prijs gesteld.
Bij deze laatste zitting herinner ik mij het ver
wijt, dat ik lijd aan overmaat van temperament, Ik
gevoel dat verwijt als juist. Wien ik echter daardoor
mag hebben gegriefd, dien verzoek ik daarover geen
wrok te koesteren. Ik zal dat ook niet doen voor wat
mij wel eens is toegevoegd.
Ik beveel mij in Uw aller herinnering aan. Ik hoop
dat gij mij, als ik binnen enkele dagen ver van L af
ben, niet zult vergeten, evenmin als ik zal verge
ten de gelukkige jaren van mijn verblijf alhier.
Ik hoop dat het U allen wel moge gaan en spreek
ten slotte de beste wenschen uit voor den voorspoed
en de toekomst der gemeente, die ons allen, dier
baar is.
Niets meer te behandelen zijnde, sluit de Voorzit
ter de vergadering.