Dienovereenkomstig wordt besloten.
260 Verslag van de handelingen van den
bjj te kunnen onderbrengen. Het is gebeurd, dat er
veel klachten over zieke aardappelen inkwamen. De
weersgesteldheid werkt daartoe mee.
De Voorzitter: „Dat is niet aan de orde".
De heer Tiemersma zou (het liever nu bespreken,
want hij meent dat deze zaak hier gevoeglijk bij
onder kan worden gebracht.
De Voorzitter: „Ik heb lieven dat U deze kwestie
straks behandelt".
De heer Tiemersma: „Goed, als ik dan het woord
mag' hebben na afhandeling der agenda".
11. V ordt overgegaan tot behandeling der voor
heden op den oproepingsbrief vermelde punten.
1 (agenda no. 2). Benoeming van een schoolarts
vacature dr. J. Hingst en P. B. Westerhuis.
De heer Dijkstra vraagt naar aanleiding van deze
aanbeveling het woord.
DeVoorzitter heeft daartegen bezwaar. Hij vindt
het een gevaarlijk standpunt om over een voor
dracht eerst te debatteeren. Men kan, wel is waar,de
namen weglaten, maar ieder snapt wel over wien
het gaat. De indruk wordt dan wel eens naar buiten
gewekt, dat er op een of meer der voorgedragenen
een blaam wordt geworpen, al is dit ook zonder 'be
doeling. De personen in kwestie kunnen zich niet
verdedigen. Als de heer Dijstra er echter op gesteld
is, laat de bespreking dan in gesloten zitting ge
beuren.
De heer Dystra vindt dit goed.
De Voorzitter laat de deuren sluiten.
Na heropening wordt overgegaan tot de benoe
ming.
Uitgebracht zijn 2-1 stemmen, verdeeld als volgt:
op den heer P. de Vries, 18 stemmen,
dr. H. J. Hamburger, 5 stemmen,
dr. A. J. Hovy, 1 stem.
De heer I'. de Vries is alzoo benoemd.
2. Benoeming van een tijdelijk leeraar in de Neder
landsche taal en letterkunde en van twee tijdelijke leer
aren in het vakteekenen aan de Burgeravondschool.
Met algemeene stemmen worden benoemd de hee-
ren P. van der Molen, A. Jansen en B. J. van der
Wal.
3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
benoeming van den onbezoldigden keurmeester bij den
provincialen keuringsdienst J. van Dijk tot onbezoldigd
gemeentelijken keurmeester.
Met algemeene stemmen wordt als zoodanig be
noemd J. Dijk.
4 (agenda no 3). Voorstel van Burgemeester en Wet-
houners om aan G. Postma alhier gedurende 1919 op
te dragen het onderhoud van kachels enz. in scholen en
andere gemeentegebouwen.
Dit voorstel luidt als volgt:
De aannemer van het onderhoud van kachels enz.
in scholen en andere gemeentegebouwen voor 1018
heeft ons verzocht ook in 1910 daarmede te worden
belast tegen dezelfde aannemingssom als hij nu,
krachtens openbare aanbesteding gesloten overeen
komst geniet, n.l. 3100.
De Directeur der gemeentewerken in wiens han
den wij dit verzoek stelden, adviseert bij zijn over
gelegd schrijven van 30 September 1.1. 't verzoek toe
te staan, op grond dat Postma thans nog een hoe
veelheid kachelpijpen kan betrekken tegen niet te
beogen prijs. Van een openbare aanbesteding ver-
nad van Leeuwarden van Dinsdag 8 October 1918.
wacht die ambtenaar niet veel succes, omdat de be-
noodigde materialen slechts tegen zeer hooge prij
zen, meestal door middel van den kettinghandel, zijn
te bekomen. „Slechts indien de oorlog dit jaar-
mocht eindigen, zou", zegt de Directeur der gemeen
te-werken, „dit een reden wezen om thans nog geen
beslissing te nemen". Met hem zijn wij echter van
oordeel, dat stijging van de ijzerprijzen voorloopig
te voorzien is en waar de aannemer zich in het bijna
afgeloopen jaar tot tevredenheid van den Directeur
der gemeentewerken van zijne verplichtingen heeft
gekweten, meenen wij U in overweging te mogen
geven
aan G. Postma, smid alhier, ondershands op te
dragen het onderhoud van kachels met pijpen enz. in
alle scholen en eenige andere gemeentegebouwen ge
durende 1910, voor de som van 3100, volgens de
bepalingen van bestek no. 3, dienst 1918.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders.
o (agenda no. 4). Voorstel van Burgemeester en Wet
houders tot verhooging der vergoedingtoegekend aan
den opzichter der Stadsreiniging 1). P. Bottinga, voor
de waarneming der betrekking van directeur van dien
dienst.
Dit voorstel luidt als volgt:
Nadat eerst de betrekking van directeur
van de Stadsreiniging tijdelijk werd waar
genomen door den sedert afgetreden directeur
der gemeentewerken, den heer W. C. A. Hofkamp,
werd bij Uw besluit van 24 October 1916 no.450R 233
de terreinopzichter zij den reinigingsdienst D. P.
Bottinga tijdelijk en tot wederopzeggens toe met die
waarneming belast tegen eene belooning berekend
naar 300 's-jaars.
Het laat zich aanzien dat de reorganisatieplannen
van het aschland in verhand waarmede niet werd
overgegaan tot de benoeming van een directeur dei-
Stadsreiniging voorloopig nog op zich laten
wachten en de bestaande toestand alzoo bestendigd
moet blijven. De heer Bottinga leidt de zaken der
reiniging tot tevredenheid van ons college. Dit, ge
voegd bij den invloed der huidige omstandigheden,
heeft ons tot de overtuiging gebracht, dat eene ver
goeding van J 300 's-jaars voor de waarneming van
bedoelde betrekking te laag is. Wij meenen, dat een
bedrag van 600 naar de tegenwoordige omstan
digheden in evenredigheid geacht moet worden met
de werkzaamheden aan de leiding van den reini
gingsdienst verbonden.
Op grond daarvan stellen wij IJ voor in zoover
met wijziging van Uw besluit van 24 October 1916
no. 459R/233, sub b, te besluiten met ingang van
1 October 1918 den terreinopzichter bij de Stadsrei
niging D. P. Bottinga voor de waarneming van de
betrekking van Directeur der (Stadsreiniging eene
belooning toe te kennen van 600 's-jaars.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer De Vos is dankbaar voor het voorstel,
maar hij is niet voldaan. Spreker had altijd gehoopt,
dat Burgemeester en Wethouders, als zij met een
voorstel tot verbetering der positie van dezen amb
tenaar kwamen, zouden zijn gekomen met een voor
stel om hem definitief te benoemen tot directeur.
Als spreker toch dit voorstel goed leest,heeft Bottin
ga er weinig kans op eenmaal directeur te worden.
Het is mogelijk, dat er bij Burgemeester en Wethou
ders aanleiding bestaat dat Bottinga geen directeur
kan worden, of dat er zwaarder eischen worden ge-
steld, maar het wil spreker voorkomen, dat, als er
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 October 1918. 261
ter gelegener tijd een directeur wordt benoemd, het
niet wenschelijk is dat Bottinga weer wordt terugge
plaatst in zijn oude functie van len opzichter. Aan
die positie is hij, meent spreker, ontgroeid, en bij het
groote personeel, dat er tegenwoordig is, gaat dat
moeilijk. Spreker wil in overweging geven, om bij
de behandeling der aanstaande begrooting Burge
meester en Wethouders in overweging te geven Bot
tinga te benoemen tot adjunct-directeur. Deze uit
stekende ambtenaar heeft dat wel verdiend. Hij
heeft getoond de rechte man te zijn op de reehtt
plaats. Kan hij geen directeur worden, dan zou spre
ker hem gaarne zien benoemd tot adjunct-directeur.
De Voorzitter denkt wel dat de heer Oosterhoff
den lieer de Vos zal antwoorden. Spreker wil even
wel dit zeggen, dat liet in liet algemeen niet opgaat
om te zeggen, dat, als iemand eene betrekking waar
neemt en hij; doet dat goed, zoo goed dat hij daarvoor
moet worden beloond, ook zijn toekomst moet wor
den verbeterd. Iemand, die zeer geschikt is om eene
betrekking gedurende eenigen tijd waar te nemen,
behoeft nog niet geschikt te zijn, om bij voortduring
aan het hoofd er van te staan.
De lieer Oosterhoff (wethouder) hoort den lieer
de Vos zeggen, dat hij dankbaar is, maar niet vol
daan en dat hij een voorstel had verwacht om Bot
tinga te benoemen tot directeur. Los van alle ver
dere beschouwingen is er voor Burgemeester en
Wethouders geen aanleiding om met een voorstel
tot benoeming van een directeur te komen, omdat zij
nog niet weten, hoe de reiniging zal worden inge
richt. Van de inrichting zal het afhangen wat voor
iemand de nieuwe directeur moet zijn. Wordt het
eene fabriekmatige inrichting, clan zal men moeten
hebben een ingenieur, wordt het dat niet, en blijft
de reiniging ingericht zooals nu, dan kan men vol
staan met iemand, in het bezit van een behoorlijken
handelsgeest en behoeven geen specialen eischen te
worden gesteld.
Spreker kan wel mecledeelen, dat de verandering
door de omstandigheden verder wordt verschoven.
Als er dus óóit aanleiding is geweest om niet over te
gaan tot benoeming van een directeur, dan is dat nu
het geval.
Hetzelfde geldt voor de benoeming van een ad
junct-directeur. Burgemeester en Wethouders zijn
volkomen tevreden over de wijze waarop de heer
Bottinga zijne functie waarneemt, maar zij weten
er niets van of er een adjunct-directeur noodig is of
niet. Spreker kan niet toegeven dat het moeilijk gaat
Bottinga te herplaatsen in zijn functie van len op
zichter.
Hij was toch reeds de meerdere van al het perso
neel, zoowel van de werklieden als van de opzich
ters. Hij blijft dat, al krijgt hij een chef. Spreker
acht het praematuur, om thans reeds over de ge
noemde kwestie eene beslissing te nemen. Men kan
wel een vergoeding geven onulat het werk moei
lijker en omvangrijker is geworden. Denk b.v. aan de
warmwatervoorziening, het moeilijker afvoeren van
de compost met de cultuurcommissie, de groente-
afval, den ierafvoer enz.
Dit alles heeft Burgemeester en Wethouders clan
ook aanleiding gegeven om Bottinca als bewijs van
erkentelijkheid voor eene hoogere bezoldiging voor
te dragen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en A\ et-hou
ders.
6 (agenda no. 5.) Voorstel van Burgemeester en Wet
houders [tot wijziging der verordeningregelende het
getal en de bezoldiging van de ambtenaren ter secretarie,
enz. (gem.bl. 1913 no. 42, 1917 no. 3 en 1918 no. 18;
(bijlage no. 36.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Peletier heeft tegen het voorstel geen be
zwaar. Het geeft hem echter aanleiding tot een en
kele opmerking. Spreker had verwacht, dat er een
voorstel zou zijn gekomen tot instelling van eene
commissie! voor de gemeente-financiën. Spreker
brengt dit onder de aandacht naar aanleiding van
het feit, dat hij bij de (behandeling der begrooting
voor 1918 een vraag in dien geest heeft gesteld. De
voorzitter heeft, toen geantwoord dat deze zaak bij
Burgemeester en Wethouders in overweging was en
dat er eerlang een voorstel was te verwachten. Die
raadscommissie kan worden ingesteld op dezelfde
motieven als deze wijziging der verordening Zij gel
den daarvoor nog sterker dan voor de aanstelling
van een bijzonderen ambtenaar. Het zal toch dik
wijls voorkomen, dat de Baad plotseling komt voor
eene finaneieele kwestie en dat het noodig is de
commissie te raadplegen, omdat men niet weet in
hoeverre de zaak ligt op den weg der gemeente. I n
andere gemeenten werkt een dergelijke commissie
ook nuttig. Spreker wil nu onder de tegenwoordige
omstandigheden geen voorstel doen, maar zou
gaarne willen weten hoever de overweging bij Bur
gemeester en Wethouders gevorderd is.
De lieer J. Koopmaus kan volkomen met de be
doeling van Burgemeester en Wethouders instem
men, om voor de uedrijven een verificateur aan te
stellen. Zeer terecht merken zij op, dat in den laat-
sten tijd het aantal bedrijven zich uitbreidt, waar
om eene geregelde controle zeer noodig is. Ook kan
deze beambte de kas van den ontvanger controlee
ren, en eveneens de kas bij de lichtfabrieken, zeggen
Burgemeester en Wethouders. Bij de lichtfabrieken
heeft evenwel geen kasverificatie meer plaats, dat
behoort tot het verleden, maar Burgemeester en
Wethouders bedoelen misschien de controle over de
administratie in haar geheel. Spreker wil evenwel
opmerken, dat de controle op die administratie een
zeer omvangrijke! is- en dat hiervoor iemand ver-
eischt wordt, die hoog staat in administratieve ken
nis. Dat hierbij de controle, zooals die thans ge
voerd wordt door de accountantdienst van de Yer-
eeniging van Nederl. Gemeenten, achterwege kan
blijven, acht spreker niet gewenscht. Het bedrag
van 1000, dat daarmede jbespaard zou kunnen
worden, moet men buiten beschouwing laten. Deze
controle, vooral de eindcontrole -over de balans en
winst- en verliesrekening, zal moeten blijven behou
den. Het is geen bezwaar de dagelijksëhe controle te
laten d-oe-n door den verificateur, maar, en dit geldt
in liet algemeen, het is bepaald noodig, dat de eind
controle plaats vindt door buitenstaanders geheel
onafhankelijk van de ambtenaren.
Spreker zou wat de gemeente-administratiën be
treft, nog verder willen gaan. Evenals bij de licht
fabrieken eene bedrijfsboekhouding wordt gevoerd,
zou men deze -o-ok kunnen invoeren bij andere tak
ken van dienst, of liever men zou een centrale boek-
houdig kunnen invoeren voor alle bedrijven, die
hiervoor maar eenigszins in aanmerking komen.
Deze opzet is zeer ingewikkeld en nu niet aan de
orde, maar ook daar kan de controle niet ontbreken.
Voorhands wenscht hij -dan toch Burgemeester en
Wethouders in overweging te geven de eindcon
trole (balansen) van de lichtfabrieken door den ge
noemden accountantsdienst te bestendigen.