330 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 December 1918.
De heer Schaafsma zal dat doen. Hij wijst er op
dat het college eene zeer coulante houding tegen eene
eventueel op te richten particuliere waschinrichting
heeft aangenomen. Hij meent ten minste uit het voor
stel te mogen opmaken, dat het verstrekken van steun
aan zoo'n inrichting bij het college niet veel bezwaar
zal ontmoeten. Er staat toch
„het wil ons dus voorkomen daargelaten de vraag
„in hoeverre er voor geldelijken steun der gemeente
aanleiding zou zijn enz."
Spreker leest daaruit, dat het college, als zulks
noodig blijkt, financiëel wil steunen. Spreker zegt
evenwellaat de Raad besluiten het prae-advies van
Burgemeester en Wethouders niet aan te nemen, maar
een waschinrichting in het leven te roepen.
Daardoor wordt een groot deel van de zware dag
taak aan de arbeidersvrouw onttrokken en een van
de meest onhygiënische dingen uit de huishouding
weggenomen.
De heer Tuip wil niet mee dezen weg op. Hij is
principieel tegenstander. Eerst een waschinrichting
dan een landbouwbedrijf, dan weer iets anders, waar
is, vraagt spreker het einde. Als de heer Schaafsma
nu meent, dat een waschinrichting veel hygiënischer
en economischer werkt, welke bezwaren zijn er dan
tegen om zoo'n inrichting in het leven te roepen op
denzelfden grondslag als de bakkerij en de kruideniers
affaire, desnoods met gemoentelijken finantieelen steun.
Dat dergelijke zaken van gemeentewege worden ge
dreven, daarvan is spreker een sterk tegenstander.
De heer GosterhofF (wethouder) zegt dat de heer
Schaafsma het voorstel van Burgemeester en Wet
houders heeft bestreden met tweeerlei argumenten,
n.l. met hygiënische en economische. Wat de eerste
soort betreft, spreker is het daarmee geheel eens.
Burgemeester en Wethouders zijn ook van meening,
dat het hebben van de wasch aan huis uit hygiënisch
oogpunt zeer ongewenscht is.
Met de economische tegenargumenten is spreker
het evenwel niet eens. En juist die hebben Burge
meester en Wethouders aanleiding gegeven tot het
voorstel om niet op het verzoek in te gaan. De heer
Schaafsma noemt het een bakerpraatje, dat de gemeente
niet goedkooper kan exploiteeren dan een particulier.
Spreker wil hiervoor wijzen op de Centrale Keuken.
Er is geklaagd, dat die keuken te duur was, toen de
porties 15 cent kostten. Hu is de prijs verlaagd en
het staat zeer te bezien hoe of het nu uit zal komen.
De kans is groot, dat het tekort groot wordt. De
heer Schaafsma gelooft bovendien zelf niet geheel in
wat hij beweert.
Op de interruptie van den heer Fransen toch ant
woordt hij dat het hem niets kan schelen of de ge
meente er geld bij moet doen, waaruit immers blijkt,
dat hij een tekort niet onmogelijk acht,
Spreker veronderstelt dat eene gemeentelijke wasch
inrichting niet uit kan. Zij moet allicht duurder
werken, om allerlei redenen, dan een particuliere.
Burgemeester en Wethouders hebben nog een be
zwaar en wel dit, dat de inrichting slechts zal dienen
voor een bepaald deel der burgerij en dat zij dus
geen algemeen belang dient. Men kan nu wel zeggen
dat het een groot belang is en dat zulks blijkt uit
het groot aantal handteekeningen, maar, dat maakt
op spreker niet veel indruk. Men heeft nog nooit een
poging gedaan om van particuliere zijde zooiets te
beginnen. En Burgemeester en Wethouders hebben
zich op het standpunt geplaatst, dat eerst een poging
van particuliere zijde moet worden gedaan en dat
zij dan, als mocht blijken dat het niet gaat, willen
overwegen, in hoeverre het geven van steun gerecht
vaardigd is.
De heer Schaafsma wil een enkel woord zeggen.
Hij gelooft, dat het voorstel zooals het daar ligt zal
worden aangenomen. Hij moet echter verklaren, dat
hij door de rede van de heer Oosterhoff niet van
opinie is veranderd. De zaak is toch iets anders ge
steld, dan spreker meent te hebben gehoord van den
heer Oosterhoff. Spreker heeft gezegd de gemeente
kan het goedkooper doen dan een particulier, omdat
deze winst moet maken.
De motieven voor eene gemeentelijke inrichting
zijn deze, dat het is in het belang der hygiene en in
dat der gemeenschap. En nu is een van de argu
menten van den heer Oosterhoff, dat de inrichting
slechts zou zijn in het belang van een deel der ge
meenschap. Spreker kan niet begrijpen, waarom dat
noodzakelijk zou zijn. Als toch eene gemeentelijke
inrichting goedkoop en goed werkt, is het toch niet
onmogelijk, dat het andere deel der gemeenschap er
ook gebruik van maakt. Dat gedeelte zal er evengoed
van profiteeren.
Het doet spreker genoegen, dat het college het
met hem eens is, dat het noodzakelijk is, dat er uit
hygiënisch oogpunt verandering komt.
Nu komt de heer Tulp, die zegt, richt een Coöpe
ratieve waschinrichting op als de bakkerij en de
kruideniersaffaire. Het is mogelijk, dat dit geprobeerd
wordt, als het verzoek der Vrouwenclub bij den Raad
geen ingang vindt.
Als men principieel stelling neemt en men wil de
zaak omkeeren, dan zegt spreker dat hij en zijne
partijgenooten den coöperatieven vorm beschouwen als
een tusschenvorm naar het gemeentelijk bedrijf. Als
zij nu dien tusschenvorm kunnen ontzeilen, is daar
alles voor te zeggen. En als nu de Wethouder zegt
dat er geen aanmerkelijk bezwaar bestaat een coöpe
ratie geldelijk te steunen, dan is er ook geen reden
dat bedrag niet te besteden voor eene gemeentelijke
inrichting, die goedkooper werkt.
De heer Oosterhoff (wethouder) zegt dat de heer
Schaafsma heeft gezegd dat alle ingezetenen wel van
de gemeentelijke waschinrichting zullen kunnen profi
teeren. Maar, dat is juist een bezwaar van Burge
meester en Wethouders. Zij willen toch liet particulier
bedrijf niet aan kant helpen.
Burgemeester en Wethouders hebben geen bezwaar
eene inrichting te steunen, die de menschen helpt,
die hun wasch thuis moeten behandelen, maar zij
willen niet medewerken om de particuliere inrich
tingen het leven onmogelijk te maken. Dat ligt
niet in de lijn van Burgemeester en Wethouders.
De heer Tulp hoort den heer Schaafsma zeggen,
dat het hetzelfde is, als de gemeente betaalt het
surplus voor eene coöperatieve waschinrichting of dat
zij eene gemeentelijke inrichting exploiteert. Maar
wat de heer Schaafsma wil, doodt de particuliere nijver
heid. En als spreker een coöperatie steunt verheft
hij het particulier bedrijf.
Hij is geen voorstander om dergelijke dingen van
gemeentewege te doen.
De heer Dijstra sluit zich aan bij den heer Tulp.
Het gaat erom om den middenstand onderst boven
te helpen, de middenstand, die geen recht van bestaan
schijnt te hebben. In de sectie heeft spreker gezegd,
dat hij uit hygiënisch oogpunt veel voor een wasch
inrichting voelt, maar hij kan er zich niet voor ver
klaren. Het doet spreker genoegen, dat de heer
Schaafsma zijne beginselen naar voren heeft geschoven.
Hij heeft ook het algemeen belang naar voren ge
bracht. Maar als door de sociaal democraten wordt
gesproken van het algemeen belang, dan maakt dat
op spreker altijd een eigenaardigen indruk. Hij heeft
voor zich een ochtendblad van de Nieuwe Rotter
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 December 1918. 331
dammer, waarin de volgende uitlating van den heer
Wibaut voorkomt. Deze heeft in den Amsterdamschen
Raad gezegd,,wij dienen het arbeidersbelang zoo
noodig met verwaarloozing van de belangen van
bepaalde groepen".
Dit is voor spreker een overwegend bezwaar. En
hij kan dan ook niet meewerken. Spreker veronder
stelt, dat alle leden van den Raad voor de arbeiders
belangen voelen. Spreker voelt die wel iets anders
dan de heeren van de overzij, maar de kwaliteit zijner
sympathie doet niet onder voor die van de sociaal
democraten. Spreker voelt er voor, wat de heer Tulp
zegt ten opzichte van de oprichting eener wasch
inrichting op den voet der bakkerij en kruideniers
winkel. En de heer Schaafsma heeft gezegd dat zulks
er misschien van zal komen.
Als men de consequentie aanvaardt, moet men ook
de risico voor zijne rekening nemen.
Den heer Nijholt doet het genoegen, dat de heeren
zoover zijn, dat zij een pleidooi voor de coöperatie
gaan houden. De heer Tulp noemt de coöperatie toch
het middel om het particulier bedrijf te verheffen.
Spreker wil er echter op wijzen, dat het nog niet
zoo gemakkelijk gaat een coöperatie op te richten.
Velen toch willen eerst de kat uit den boom kijken.
En daardoor kan het jaren duren voor dat zoo'n
coöperatie economisch werkt. Dat is dan een groote
hinderpaal. En als nu eerst vele jaren moeten ver-
loopen voor dat zoo'n coöperatie goed werkt, dan
is het beter, dat die tusschenvorm maar wordt over
geslagen en dat men direct overgaat tot het gemeen
telijk bedrijf. Wat betreft de vraag of het is een
algemeen belang, het is in elk geval een kwestie van
hygiënisch belangen betere hygiënische toestanden
komen de geheele gemeente ten goede, ook dien inge
zetenen, die niet direct van een gemeentelijke wasch
inrichting zouden profiteeren. Spreker meent, dat het
algemeen belang niet zoo moet worden opgevat als
dat in het prae-advies is geschied. Algemeen belang
is niet op te vatten als een belang, waar ieder direct
bij betrokken moet zijn. In het prae-advies betreffende
het Land- en Tuinbouwbedrijf staat deze clausule
„van een algemeen belang is hier echter geen sprake
„voor alle ingezetenen is het geen maatregel van
„noodwendigheid".
Spreker gelooft, dat als Burgemeester en Wet
houders deze definitie eens gingen toetsen aan de
voorstellen, die voor en na door hun worden inge
diend, ze dikwijls op de koffie zouden komen.
De heer Schaafsma wil een enkele opmerking maken
naar aanleiding van het door den heer Dijstra ge
sprokene. De heer Oosterhoff heeft gezegd dat het
voor Burgemeester en Wethouders een bezwaar is,
dat niet allen van een gemeentelijke waschinrichting
kunnen profiteeren, Spreker wil dit zeggen als de
beter gesitueerden, die hun wasch bij particulieren
hebben, bij de gemeente tegen den kostprijs kunnen
worden geholpen, dan maakt spreker zich sterk, dat
zij daar goedkooper uit zijn, omdat de gemeente geen
winst behoeft te maken.
De heer Dijstra heeft gezegd in principe een voor
stander te zijn. Ook zegt de heer Dijstra dat spreker
en zijne partijgenooten, als zij spreken van het
algemeen belang, het arbeidersbelang bedoelen.
De heer Dijstra verstaat de zaak verkeerd. Als
spreker en zijne partijgenooten altijd strijden voor
verbetering van allerlei dingen, dan trachtten zij
daardoor de arbeiders omhoog te voeren, al moeten
zij dan bepaalde groepen afbreuk doen. Zij vragen
zich dan afwat is voor de maatschappij van het
meeste belang, dat een kleine groep groote winsten
maakt of dat een groep, die al zoolang naar beneden
is gedrukt, omhoog wordt geholpen.
En dan kiest spreker den kant van de grootste
groep, al moet dat dan gepaard gaan met verwaar
loozing der belangen van bepaalde groepen. Men
moet de zaak van dien kant bekijken.
De heer Dijstra zal ook wel geen bezwaar hebben
de groep der christelijke arbeiders omhoog te heffen.
Daarvoor zal men bij den heer Dijstra niet aan een
doovemans deur kloppen.
Spreker is overtuigd, dat de Raad niets beter kan
doen dan eene gemeentelijke waschinrichting in het
leven te roepen en den tusschenvorm der coöperatie
over te slaan.
De heer de Boer wijst erop, dat verschillende ge
deelten van het prae-advies reeds door anderen zijn
besproken. Hij wil nu de aandacht vestigen op het
volgende. Er staat in het prae-advies
„Zijn in die richting, alvorens ook hier weer den,
„gemakkelijken, weg in te slaan van den gemeente
nlijken steun enz.
Het is juist over de uitdrukking„den gemakkelijken
weg", dat spreker eene opmerking wenscht te maken.
Deze discussie staat in het teeken van den beginsel
strijd gemeentelijke exploitatie of niet. Er zijn nu
tegen gemeentelijke exploitatie verschillende bezwaren
aangevoerd. Spreker is overtuigd, dat zulks met zeer
veel nieuwe zaken gebeurt. Hij vraagt evenwel
wat bedoelt men met den gemakkelijken weg. Als
Burgemeester en Wethouders hadden gezegdden
natuurlijken weg, dan zou spreker met hen accoord
kunnen gaan. Want een gemakkelijke weg is het
niet. Men heeft zich toch zeer veel moeite moeten
getroosten om de samenstelling van den Raad zoo te
krijgen, dat een dergelijk voorstel eenige kans van
slagen heeft. En nu zoekt men den natuurlijken weg.
De machtsverhoudingen zullen mettertijd wel zoo
worden, dat men inziet dat het de natuurlijke weg
is. Spreker hoopt dat de Raad zal zeggen dat er
tegemoet gekomen kan worden aan de redelijke
wenschen van de arbeidersklasse.
Den heer Dijstra schijnt het, dat de heer Schaafsma
het sterkst was in zijne algemeene beschouwingen.
Het spreekt wel vanzelf, dat het kan zijn dat de
algemeene belangen preferent kunnen zijn aan die
van enkelen. Het is echter moeilijk daarvoor een
bepaalde lijn vast te stellen. Men moet daarom
steeds elk geval afzonderlijk beschouwen.
Spreker nu heeft zich tegen de gemeentelijke wasch
inrichting verzet omdat de weg niet is afgesneden
door coöperatie om tot een resultaat te komen.
Er zijn bezwaren aan verbonden, dat weet spreker,
maar laten zij, die op dit standpunt staan, geen
poging onbeproefd laten. Er zijn zeer veel huisge
zinnen, waar het niet goed is dat gewasschen en
gedroogd wordt.
Laat men het zelf probeeren en laat men het par
ticulier initiatief niet dooden. Wij hebben een nieuwen
tijd. Laat men nu trachten niet één klasse tot bloei
te brengen maar het geheel.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met 14 tegen 9 stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Vóór stemmen de heeren de Haan, Fransen, Cohen,
Tulp, Dijstra, Berghuis, de Vos, Haverschmidt, Oos
terhoff, van Weideren baron Rengers, Attema, Beek
huis, Schoondermark en van Sloterdijck.
Tegen de heerenDijkstra, Zandstra, Terpstra,
Collet, Tiemersma, de Boer, Hiemstra, Nijholt en
Schaafsma.
10. Agenda no. 11) Voorstel van den heer A. de
Vos om het salaris der Wethouders met ingang van 1
November 1918 te bepalen op 2500.per jaar.