344 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 December 1918. van de kleine neringdoenden beoogen. De heer Haverschmidt, die behoort tot een andere klasse der bevolking dan de sociaaldemocraten, heeft niet het recht te zeggen dat deze de kleine neringdoenden het bestaan onmogelijk willen maken. Daarvoor zorgt wol het groot-kapitaal met zijn kartels en trusts. Daardoor verdwijnen de bedrijven, want van concu- rentie is absoluut geen sprake. De sociaaldemocraten zijn ook zoo gek niet om te meonen, dat de gemeente vruchten kan bouwen beneden den kostprijs. De ge meente kan ook geen tien bedrijven oprichten en in stand houden, als bij het eene een halve, bij het ander een ton moet worden bijgepast. Het gemeente bedrijf moet produceeren tegen den kostprijs. De heer Haverschmidt had ook moeten lezen, wat de heer Wibaut verklaarde, toen hij zei dat meer dan een millioen is besteed om de kleine neringdoenden het hoofd boven water te doen houden. De sociaal democraten beoogen in de eerste plaats het algemeen, in do tweede plaats het particulier belang. Dat is een kwestie van principe. Spreker heeft met belangstelling den heer Dijstra gehooid. Hij heeft gemerkt, dat de heer Dijstra onmiddellijk geattenteerd heeft, dat spreker het principe naar voren bracht. Dat was noodzakelijk om de argumenten van Burgemeester en Wethouders, die betrekkelijk klein waren, te niet te doen. Het gaat om liet principe, waarvan de heer Dijstra, naar hij zegt, geen stroobreed afwijkt. Dit lid heeft gemerkt dat er verschil bestaat tusschen de principes. Hij heeft gezegd, dat het tijd wordt den wederop bouw der maatschappij ter hand te nemen. Dat is het stelsel, dat door de heeren altijd is verdedigd en dat in de oorlogsjaren bankroet is gegaan, het stelsel, dat berust op geweld en militarisme, en dat aan zijn eigen kwaad te gronde is gegaan. Spreker zal daar over nu niet verder uitweiden. Spreker gelooft dat de sociaal democraten in dezen oorlog meer aan opbouwen hebben gedaan, dan de partijgenooten van den heer Dijstra. De heer Dijstra spreekt van samenwerking van alle rangen en standen. Dat kennen spreker en zijne partijgenooten wei. In de praktijk komt daar niets van terecht. Zoolang het er om te doen is alleen winst te maken, komt van samenwerking niets terecht, want daar wordt door do heeren alleen onder verstaan de heeren er bovenop, de arbeiders er onder. Spreker zal er niet veel meer over zeggen, want hij gelooft toch niet, dat er kans bestaat om tot elkan der te komen. Alleen wil spreker nog dit zeggen, dat het reeds uit den aanvoer van een kleine waggon oo bloemkool bleek, dat de gemeente prijsregelend op kan treden. En hoeveel te meer invloed zal het uit oefenen wanneer men een bedrijf heeft, dat voor ge- regelden aanvoer zorgt. Wat nu de Groninger cijfers betreft, het spreekt van zelf, dat die cijfers nooit zoo duidelijk en volle dig kunnen zijn, dat men een goed overzicht krijgt. Uit de opklimming der cijfers echter blijkt dat een gemeentelijk landbouwbedrijf wel mogelijk is. De opklimming is abnormaal, maar dezelfde abnormale opklimming heeft men gezien in hot particulier bedrijf. De winstcijfers over 1897 en 1916 toonen een ge weldig verschil. Het bedrijf van Groningen kan echter niet gemakkelijk dienen ter bestrijding van het voorstel, daar dit bedrijf onder veel moeilijker om standigheden staat te worden opgericht. Bovendien waren bij de Groninger landerijen, woeste gronden, die het eerste jaar niets opbrachten, terwijl men hier prima landerijen heeft. De heer Beekhuis wil eene opmerking maken. Spreker begrijpt niet, hoe de heer Dijkstra, die met zooveel warmte en talent het voorstel verdedigt, argumenten bezigt, die niet zake dienende zijn. Hij zegt immers dat het om het principe gaat, En toch gebruikt hij argumenten, die hij ontleent aan den crisistijd. Alle argumenten, die voor het voorstel pleiten, zijn ontleend aan den crisistijd. Men spreekt er van, dat de gemeente ook in het vervolg prijsregelend moet optreden door lage prijzen te stellen, ten einde de particulieren te noodzaken dat ook te doen. Maar men vergeet, dat in normale tijden het particuliere bedrijf persé goed- kooper werkt dan het gemeentelijk bedrijf. Wel zegt* men dat de gemeente geen winst behoeft te maken, maar het gemeentelijk bedrijf heeft zooveel onkosten te maken die het particulier bedrijf niet heeft, dat dit laatste goedkooper kan werken. De heer Haverschmidt zegt dat men wel onderscheid moet maken tusschen het landbouw- en het tuinbouw bedrijf. De heer Dijkstra breekt een lans voor het eerste, spreker is daar niet voor, maar ook de deskundigen wenschen geen gemeente-exploitatie. Zij, de deskundigen, zeggen dat de zaak in handen moet zijn van een ondernemend man met doorzettings vermogen en op die wijze het meest loonend is. En wat het tweede betreft, ongelukkiger object voor sociale proefnemingen als het tuinbouw vak bestaat er nietde toewijding en de inspanning van den ge meentewerkman staat niet gelijk met die van den eigen werker, en zonder dat komt er van den tuinbouw weinig terecht. Spreker kent wel degelijk de stemming in Amster dam de partijen die den wethouder Wibaut het naast staan laten hem reeds in den steek dit is reeds ge- 4 bleken bij de vischwinkels. In Groningen zal het ook geen tuinbouwbedrijf zijn maar eenvoudig landenexploitatie. Spreker blijft I er bij dat de gemeenschap niet gediend is van de overheidsproductie en dat het voorgestelde met recht kan worden genoemd een roekeloos avontuur. De heer Nijholt moet opkomen tegen een paar op merkingen van den heer Dijstra. Dit raadslid toch heeft gezegd, dat de sociaal-democraten de vertegen woordigers zijn van een groep egoïsten, die enkel opkomen voor het eigen belang, en dat zij er voor pleiten voorstellen aangenomen te krijgen enkel omdat 1 daarbij de sociaal-democratie wel vaart. Als er van eigen-belang sprake is, dan is dat niet het geval bij de sociaal democraten, die opkomen voor de klasse, die het talrijkst is en die aldoor door de heeren egoïsten met hun kapitalistisch stelsel is uitgebuit. Spreker geeft den heer Dijstra niet het het recht de sociaal democraten te beschuldigen van egoisme, dat accep teert hij niet. De heer Dijstra heeft meer grof ge schut gebruikt, maar spreker zal dat maar laten zwemmen. De heeren Haverschmidt en Tulp hebben den ambtenaren een verwijt gemaakt. Zij hebben er van gesproken alsof de ambtenaren hun werk niet met hart en ziel verrichten. De heer Tulp heeft zelfs ge zegd aan een ambtelijk bedrijf ontbreekt de ziel. Dit is een schrale troost voor den heer Tulp zelf, die misschien zelf ambtenaar is van de petroleum-maat- schappij. Als men de zucht van zooveel mogelijk winst te maken de ziel van het bedrijf noemt, dan mag die bij een gemeentelijk bedrijf mankeeren, in de plaats daarvan komt dan een andere ziel, n.l. het streven om zoo goed mogelijk te werken ten bate van de ge meenschap. De heer Dijstra zegt dat er samen gewerkt moet worden in het algemeen belang. Maar dat willen spreker en zijn partijgenooten juist. Het is in het algemeen belang dat het voorstel wordt aangenomen Maar wat verstaan de heeren onder algemeen belang Burgemeester en Wethouders zeggen: „van een alge meen belang is hier geen sprake, voor alle ingezetenen is het geen maatregel van noodwendigheid." Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 December 1918. 345 Moet nu een maatregel voor alle ingezetenen een noodwendigheid zijn om aanspraak te maken op den naam algemeen belang Als men de verschillende besluiten, die hier genomen worden, ging toetsen aan de definitie die Burgemeester en Wethouders geven van algemeen belang, zou men ervaren dat er geen algemeen belang meer is. Waar het hier geldt een maatregel, die in het belang is van zoo'n groot aantal ingezetenen, terwijl tevens het financieel belang der gemeente er bij gebaat is, meent spreker bij dit voorstel gerust te mogen spreken van algemeen belang. De heer Schaafsma heeft niet veel toe te voegen •aan de uitstekende wijze, waarop het voorstel is ver dedigd. Hij wil een enkele opmerking maken en trachten de tegenstanders te bekeeren, al heeft hij daarop niet veel hoop. Hij wil dit opmerken, dat er bij de verdediging van het voorstel niet is gelet op het feit dat het in het algemeen belang is dat de gemeente prijsregelend optreedt, opdat niet weer gebeure, wat is gebeurd in de jaren voor 1914, n.l. dat, terwijl het voedsel schaarsch was en een groot deel der arbeiders gebrek aan voedsel had, men aan den anderen kant zeer veel voedsel vernietigde om de markt op prijs te houden. Dat zijn de verschrik kelijke uitwassen van het stelsel, door de heeren met hand en tand verdedigd, het stelsel der winstmakeiij, waartegenover spreker en zijne partijgenooten ver dedigen het stelsel van productie naar behoefte. Het zal den heeren bekend zijn, dat men in Brazilië 1/3 gedeelte van den koffievoorraad heeft verbrand. Ook is bekend, dat men in Amerika 100,000 balen katoen verbrand heeft. Men behoeft echter niet zoover van huis te gaan. De Volendammer visschers ver nietigden in dezen herfst een deel van de garnalen- oogst om de markt op prijs te houden. Om in de eigen provincie te blijven. Uit de bouwstreek komende weet spreker, hoe dikwijls in het voorjaar grooto hoe veelheden aardappelen in de jargoot of voor de koeien terecht komen omdat men er te lang mee had ge speculeerd, terwijl de arbeiders in den winter geen eten hadden. Spreker moet er tegen opkomen, dat in de toekomst de productie zoo geregeld blijft. Spreker ziet in aanneming van het voorstel een eerste stap op den weg van productie naar behoefte. En dat is alleen mogelijk als de productiemiddelen aan de gemeenschap komen. Hij beveelt aanneming van het voorstel warm aan. De heer d8 Haan wil zijn stem tegen het voorstel motiveeren. Tegen zijne gewoonte in heeft hij zijne argumenten op schrift gesteld, teneinde zich juister te kunnen uitdrukken. Er zijn bedrijven, de heer Tulp heeft er reeds op gewezen, die beter door de gemeenschap dan door particulieren kunnen worden beheerd, doch er zijn ook uitzonderingen. Maarspreker moet zich verzetten tegen het streven om staat en gemeente alles te laten inpikken, alsof, wanneer die de bedrijven leiden, daardoor de toestanden in die bedrijven zooveel beter zullen worden. Het komt spreker voor, dat het laud- en tuinbouw bedrijf zich allerminst leent om van de werkers ambtenaren te maken. We hebben tijdens den oorlog gezien hoe bijna ieder ingrijpen in het zoo ingewikkelde bedrijfsleven een mislukking was, hoe zelfs betrekkelijk eenvoudige onderdeden van bovenaf niet goed geregeld konden worden, terwijl juist door de distributie zooveel waarde vol voedsel is verloren gegaan. Terwijl ieder snakt naar grooter bedrijfsvrijheid, juist wijl deze betere productie garandeert, zijn er medeleden, die meenen, dat socialiseering van land en tuinbouw aan de consumenten ten goede zal komen. Want zeggen zij, als de gemeente alles regelt en leidt, door alles beter, goedkooper en regelmatiger te geven, zal bij de productie minder op de winstmakerij, meer op de behoefte gelet worden. Van boer en tuinder ambtenaar te willen maken van de gemeente is voor spreker iets onbestaanbaars. De heer OosterhofF (wethouder) wil slechts een kort woord spreken namens Burgemeester en Wethouders. Er zijn toch door verschillende sprekers reeds dingen gezegd, die de meening van Burgemeester en Wet houders geheel weergeven. De heer Dijkstra heeft medegedeeld dat hij niet te veel over de argumenten zou zeggen, daar het in hoofdzaak een beginselkwestie betreft, terwijl boven dien de minderheid in het college van Burgemeester en Wethouders do argumenten voldoende heeft weer legd. Dit laatste nu is een reden, waarom in het prae-advies alle bezwaren onder het oog konden worden gezienBurgemeester en Wethouders kenden ze immers van te voren. Spreker heeft er ook daarom dus weinig aan toe te voegen. Het voorstel gaf bovendien aan Burgemeester en Wethouders geen aanleiding om het breedvoerig te beantwoorden, daar het zelf niet door breedvoerig heid uitmuntte. Opmerkingen als„een financieële opzet is moeilijk te geven", „er zou een varkensmes- terij aan verbonden kunnen worden" en „de reiniging voor de mest kunnen zorgen", geven niet den indruk van eene grondige bestudeering der kwestie. Waar dit alles zoo en passant wordt genoemd, vraagt spreker zich af of de voorstellers die zaken zelf wel voldoende onder de oogen hebben gezien. Het doet spreker genoegen, dat de heer Dijkstra het beginsel op den voorgrond heeft gesteld. De heer Dijkstra zeihet voorstel is een bescheiden stap en hij hoopt dat de tegenstanders daartegen geen be zwaar zullen hebben. Spreker had bijna gezegd: „dat zij erin zullen loopen". Maar de Raad moet voorzichtig zijn. De eerste stap is gedaan in de vorige vergadering met de waschinrichting. De heer Dijkstra: „die is mislukt". De heer Oosterhoff (wethouder): „die is er gelukkig niet gekomen". Burgemeester en Wethouders hebben tegen dit voorstel hetzelfde ernstige bezwaar als tegen de waschinrichting n.l. dit, dat het klein bedrijf er door aan den kant wordt gezet. Spreker begrijpt de philippica van den heer Dijkstra tegen den heer Haverschmidt niet, waarin wordt ge zegd dat het grootkapitaal en de groote bedrijven de schuld zijn van den ondergang van het klein bedrijf. De heer Schaafsma: „dat is niet zoo". De heer Oosterhoff (wethouder) vervolgt en zegt dat het evengoed het geval zal zijn als wij krijgen een gemeentelijk grootbedrijf. Spreker meent dat de sociaaldemocraten het toch vooral niet minder moeten maken dan het al is. De heele argumentatie van de heeren berust bovendien alleen op de tegenwoordige omstandigheden. Zij hebben wel gezegd dat het niet waar is maar als men leest de tegenwoordige omstandigheden hebben bevorderd enz., het streven de winst zoo hoog mogelijk op te voeren leidt vooral in dezen tijden tot ongewenschte toestandennu door de regeeringsbemoeiïngen inzake prijzen enz., dan spreekt daaruit toch duidelijk, dat de voorstellers het oog hebben gehad op de tegen woordige omstandigheden. En dat blijkt niet alleen uit de toelichting, maar ook uit wat is gezegd. De heer Dijkstra toch heeft erop gewezen hoe de prijzen der groenten gedrukt werden door den invoer van een waggon kool. Ja, zegt spreker, dat was in de tegenwoordige omstandigheden. In normale omstan-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1918 | | pagina 5