348 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 December 1918.
kaart bij de stukken is gevoegd. Wij zullen later,
wanneer wij de verhuring van het grootste deel der
gemeentelanderijen bij U aanhangig maken, nader op
dat rapport terugkomen. Thans volstaan wij met op
dat gedeelte ervan, dat op „de Magere Weide" be
trekking heeft, zijnde de percoelen op de kaart ge
nummerd 1 tot 11, Uwe aandacht te vestigen. Om
trent de verhuring van het overige landbezit worden
nog besprekingen gevoerd met de tegenwoordige huur
ders, welke nog niet zoover zijn gevorderd dat een
voorstel tot verhuring kan worden overgelegd.
Ons tegenwoordig voorstel bepaalt zich alzoo slechts
tot de verhuring van de zathe en landen „de Magere
Weide". Deze werden bij raadsbesluit van 26 Maart
1918 voor den tijd van één jaar, eindigende 5 Maart
en 12 Mei 1919, verhuurd aan J. Nieuwland. Hetzijn
de perceelen, kadastraal bekend sectio D nos. 2324,
1373, 1376, 1144, 1374, 1377, 1150, 122, 121 (ged.)
en 1375 (ged.). Gemelde laudbouwcommissie acht
deze landen geschikt voor bouwland. Dit oordeel
stemt overeen met de meening van de bovengenoemde
deskundigen Oosterbaan en Palsma, zooals uit hun
hierbij overgelegde rapporten van 1 November en 12
December j 1. blijkt. Wij kunnen ons met deze ad
viezen vereenigen. Gaat Uwe vergadering daarin mee,
dan zou deze plaats alzoo grootendeels als bouwland
verhuurd kunnen worden. Met het oog op de belan
gen van den tegen woordigen huurder is het wensche-
lijk dat de Raad zich thans uitspreke over de verdere
bestemming, welke aan de gronden gegeven zal wor
den. Deze overweging heeft ons er toe geleid, de
verhuring van „de Magere Weide" los van de andere
verhuringen bij U ter tafel te brengen.
Wordt de plaats in bouwland omgezet, dan is het
van groot belang voor den nieuwen huurder voor het
weiden van de paarden en voor hooiwinning een hoek
grasland te bezitten. Een paar perceelen zouden dus
als wei- en hooiland moeten blijven liggen. Daarvoor
liggen de perceelen nos. 1376, 1377 en 1144 het meest
geschikt. Yan de bovengenoemde perceelen is no.
1150 reeds als bouwland in gebruik.
Voor de bebouwing van de gronden worden bepaalde
eischen aan den huurder gesteld, zulks om te voor
komen, dat door ondoelmatige bewerking do waarde
der landerijen na verloop van enkele jaren al te zeer
zou dalen. Wij staan in dezen eene publieke ver
huring voor, waarbij de gemeente niet alleen in de
gelegenheid is de hoogste billijke huur te verkrijgen,
maar ook den meest geschikten huurder te kiezen.
Aan dit laatste achten wij zooveel gelegen, dat wij
uitdrukkelijk de bepaling voor de inschrijving zouden
willen maken niet verplicht te zijn den hoogsten in
schrijver als huurder aan te nemen.
Om de resultaten van de bouwexploitatie te kun
nen beoordeelen, zal verhuring over een eenigszins
lang tijdvak noodig zijn. Wij stellen voor daarvoor
5 jaar te nemen.
Een betoog hoe door ombreking van de landerijen,
vooral bij den tegenwoordigen voedselnood, in de eerste
plaats economische en in de tweede plaats, door de
meerdere huuropbrengst, gemeentebelangen worden
gediend, mag geheel overbodig heeten.
Op grond van het voorgaande geven wij U in
overweging te besluiten
a. de perceelen kadastraal bekend gemeente Leeu
warden, sectie D, nos. 23, 24, 1373, 1374, 121 ged.
(ter grootte van 3,50,80 H.A.), 122 en 1375 ged. (ter
grootte van 1,60,83 H.A.), behoorende tot de landen
„de Magere Weide" te bestemmen tot bouwland.
b. Burgemeester en Wethouders te machtigen de
perceelen, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden
sectie D, nos. 23, 24, 1373, 1374, 1150, 121, ged. 122
en 1375 ged. als bouwland, achtereenvolgens groot
2,17,40, 1,35,40, 1,73,17, 1,55,40,3,23,00,3,50,80,3,57,10
en 1,60,83 H.A. en de perceelen sectie D, nos. 1144,
1376 en 1377 als huis en weiland achtereenvolgens
groot 0,60,40, 1,60,32 en 1,67,14 H.A., vormende te
zamen do zathe en landen „de Magere Weide" voor
den tijd van 5 op elkaar volgende jaren, ingaande 5
Maart12 Mei 1919 publiek te verhuren op de reeds
aangehaalde voorwaarde en verder op voorwaarden,
welke Burgemeester en Wethouders noodig achten.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Dijstra doet opmerken, dat hot voorstel
nog slechts kort in het bezit der leden is geweest.
Spreker heeft dan ook geen tijd gehad het te bestu-
deeren. Hij zou de behandeling dan ook willen aan
houden.
De Voorzitter zegt dat het voorstel hoe eerder hoe
liever moet worden behandeld. De tegenwoordige
huurder toch kan niet op de plaats blij ven als het een
bouwplaats wordt. In zijn belang is het wenschelijk
dat dit punt zoo spoedig mogelijk wordt behandeld.
De heer Dijstra „dan zal ik tegenstemmen, daar ik
de zaak niet kan beoordeelen."
De heer Beekhuis kan zich niet met het voorstel
van Burgemeester en Wethouders vereenigen. Deze
plaats, die in de onmiddellijke nabijheid van Leeuwarden
ligt, heeft altijd tot de allerbeste greidplaatsen in den
omtrek behoord. En die zal nu voor het grootste
gedeelte worden omgebroken Dat is een zeer in
grijpend voorstel. De deskundige, die over deze zaak
is geraadpleegd, berekend zelf, dat dit bateekent een
kapitaalverlies van 500.— per pondemaafc. Hij zegt
wel, dat dit veeleer zal worden terug gevonden in
de hooge buur, maar het staat vast dat de plaats later
minder waarde heeft. Nu motiveeren Burgemeester en
Wethouders hun voorstel door te wijzen op twee
punten. Zij zeggen in het voorstel:
„een betoog hoe door ombreking van landerijen,
„vooral bij den tegenwoordigen voedselnood in de
„eerste plaats economische en in de tweede plaats
„door de meerdere huuropbrengst, gemeentebelangen
„worden gediend, mag geheel overbodig heeten."
Dat is niet juist, De tegenwoordige voedselcrisis
zou misschien ombreking van de plaats kunnen wet
tigen, hoewel niet uit het oog moet worden verloren
dat ook vee en zuivelproducten voedsel zijn.
Maar, in ieder geval wanneer die crisis voorbij is,
houdt do gemeente een plaats over van geringere
waarde. En dat daarmede de gemeentebelangen
zouden zijn gediend ontkent spreker.
In het advies der deskundigen is één punt ver
waarloosd. Misschien is de vraag, aan deskundigen
gedaan, niet juist gesteld. Er zal wel zijn gevraagd
welke perceelen zijn geschikt voor ombreking en liet
antwoord is daarop geweestdie en die stukken daar
mede is de kwestie echter niet in haar geheel onder
de oogen gezien.
Als men toch een bouwplaats krijgt moet de schuur
geheel anders worden ingericht. Nu is zij ingericht
voor veestalling, dan moet het een graanschuur worden.
Pas enkele jaren geleden is de plaats ingericht voor
het z.g.n. éénstallig stelsel. In de stukken is daarvan
niets te vinden. Zijn, vraagt spreker, deze bezwaren
en de daaraan verbonden kosten wel goed onder de
oogen gezien
Om deze redenen kan spreker er zich niet mede
vereonigen dat „de Magere Weide" tot bouwplaats
wordt veranderd.
Iets anders zoude het nog zijn indien men het land
ging scheuren om het als gardeniersland te verhuren.
Dan zouden tal van ingezetenen der gemeente daar
van kunnen profiteeren en de nabijheid van het land
bij de stad maakt dat dit ook in de toekomst, blijvend
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
van Leeuwarden van Dinsdag 24 December 1918. 349
als gardeniersland zou kuunen worden geëxploiteerd.
Dan zou de huizinge op afbraak moeten worden ver
kocht, wat bij de tegenwoordige hooge prijzen der
materialen niet zoo nadeelig zoude zijn.
De heer Haverschmidt is het eens met den heer
Beekhuis.
Een bouwplaats stelt heel andere eischen dan een
greidplaats.
Had men nu te maken met een oud gebouw, dat
toch vernieuwd moest worden, dan was het wat anders,
maar enkele jaren geleden zijn de stallen op moderne
wijze verbouwd.
Als nagenoeg alles wordt gescheurd, waar moet de
huurder dan zijn producten bergen en zijn mest van
daan halen en wat heeft hij aan zijn mooie koestallen
Het is reeds een plaats geworden met gemengd
bedrijf en zoo zou spreker het willen laten.
Wenscht men met oog op den voedselnood meer
te scheuren, dan is daarvoor gelegenheid aan het
Kalverdijkje op de onlangs gekochte en daarvoor ge-
schikte landerijen als toekomstig bouwterrein behoeft
men die niet te ontzien en kan men er uithalen wat
er in zit.
De lieer Dijkstra begint met te verklaren, dat hij
zich wel met het voorstel van Burgemeester en Wet
houders kan vereenigen. Hij meent, dat de redenee
ring van den heer Beekhuis niet geheel opgaat. Diens
sterkste argument was de waardevermindering, die
de plaats zal ondergaan. Maar dat is feitelijk niets
dan dood kapitaal. Wel zal de humuslaag verdwijnen,
maar men krijgt goede vruchten. Spreker verwijst
naar het bekroonde boekwerk van den heer Rau-
werda, waarin een dergelijke kwestie uitvoerig wordt
beschreven en waaruit blijkt dat de redeneering van
don heer Beekhuis niet geheel opgaat. Als de plaats
gescheurd wordt, heeft zij na 5 jaar waarde als bouw
plaats en dat is, meent spreker, niet nadeelig voor de
gemeente.
De vraag van den heer Haverschmidt, waar de
boer de mest weg moet halen, kan men toepasselijk
maken op alle bouwplaatsen. Deze plaats is in
gunstige conditie, daar de boer in tien jaar niet be
hoeft te mesten. Spreker zal er niet veel meer van
zeggen. Het gaat erom om de plaats publiek te ver
huren. Burgemeester en Wethouders hebben, tot
sprekers genoegen, niet den nadruk gelegd op den
hoogsten bieder en zij hebben twee dingen op den
voorgrond gesteld n.l. een gemiddelden huurprijs en
een goed vakman. Spreker vraagt nu, wie de inschrij
vingen beoordeelt. Hij vraagt of het geen ernstige
overweging verdient het oordeel te vragen van de
pachtcommissie. Deze toch bestaat uit landbouw
deskundigen en is tot oordeelen bevoegd. En het is
erom te doen een behoorlijke huur te bedingen en
een goed vakman op de plaats te krijgen
De heer Berghuis (wethouder) wil even den heer
Beekhuis antwoorden. Ook in het college van Bur
gemeester en Wethouders was eerst veel tegenkanting
tegen het ombreken der plaats. Naar aanleiding
daarvan hebben Burgemeester en Wethouders officieel
gevraagd of het wel in het gemeentebelang is van
de plaats een bouwplaats te maken. De deskundigen
hebben geantwoord dat het gemeentebelang daarmee
evengoed zoo niet beter gediend is. Verder behoeft
spreker aan het prae-advies niet veel toe te voegen.
Namens Burgemeester en Wethouders kan spreker
den heer Dijkstra verzekeren, dat zij voor de beoor
deeling der huurders zooveel mogelijk gegevens zullen
inwinnen en dat zij daarmee niet te karig zullen zijn.
Den heer N ij holt verwondert het dat de heeren
Beekhuis en Haverschmidt er tegen opkomen dat er
land gescheurd wordt. Nu de Regeering poogt op
allerlei wijze den voedselnood te vermeerderen, nu er
zelfs weer gesproken wordt van vermindering van het
broodrantsoen en de scheurwet nog niet is ingetrokken,
verwondert het spreker dat er niet op scheuren wordt
aangedrongen.
De heer Beekhuis doet opmerken, dat het rapport
der deskundigen dateert van 9 September j.l. Dat
was vóór het intreden van den wapenstilstand
De heer Schoondermark (wethouder)„het laatste
niet".
De heer Beekhuis vervolgt en zegt dat er toen nog
geen verandering in den crisistoestand gekomen was.
Na dien tijd heeft de minister zelf ingezien dat de
noodzakelijkheid om te scheuren minder is geworden
en hij heeft het aantal pondematen voor Friesland
tot op de helft terug gebracht. Wanneer wij nog voor
het onbekende stonden ten opzichte van den vrede en
wij nog voor een reeks van jaren op voedselproducten
zouden kunnen zijn aangewezen, dan stond de zaak
anders. Nu zijn wij daar misschien in afzienbaren tijd
af. En wanneer de plaats eenmaal een bouw
plaats is, is die in tal van jaren niet weer een goede
greidplaats. Spreker kan niet met het voorstel meegaan.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met 15 tegen 6 stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Vóór stemmen de heeren: Tiemersma, de Vos,
Zandstra, Collet, Tulp, de Vries, Terpstra, Cohen,
de Boer, Oosterhoff, Berghuis, Schoondermark, Dijkstra,
Schaafsma en Nijholt.
Tegen de heeren Haverschmidt, Beekhuis, de Haan,
van Sloterdijck, Fransen en Dijstra.
10 Agenda no. 11). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om hun een crediet te verleenen voorstraat-
aanleg op het onlangs door de gemeente aangekochte terrein
tusschen Groningerstraatweg, Cambuursterpad en Kalver
dijkje en tot het leggen van een bouwverbod op enkele
aangrenzende perceelen.
Dit voorstel luidt als volgt
Wij hebben de eer U hiernevens over te leggen
een rapport van den Directeur der gemeentewerken
met bijbehoorende teekening betreffende den straat-
aanleg op de onlangs in openbare veiling aangekochte
perceelen, kadastraal bekend sectie F nos. 2933, 1287,
1286, 1285, 1284 en 1283 tusschen Groningerstraatweg,
Kalverdijkje en Cambuursterpad. Door straten, loopende
in het verlengde van de Tjerk Hiddesstraat naar het
punt, waar het Kalverdijkje op den straatweg uitkomt
en vandaar naar het eindpunt van het Cambuursterpad
bij den weg Achter Cam buur wordt het plan in drie
vakken verdeeld, die elk door Noord-Zuid loopende
zijstraten in bouwblokken zijn onderverdeeld. Ter
nadere omschrijving van het plan schrijft de Directeur
„Het stratenplan op bovengenoemde perceelen ont
worpen, is in hoofdzaak overgenomen van het uit
breidingsplan, zooals op de plannen 1 en 2 aangegeven
is. Hier en daar zijn verschillende afwijkingen afhan
kelijk van de plaatselijke omstandigheden aangebracht.
Zoo is o.m. het Kalverdijkje voor het grootste gedeelte
intact gebleven. De hoofdwegen worden gevormd door
het verlengde van de Bleeklaan en Tjerk Hiddesstraat,
alsmede door een straat, welke het verkeer, komende
van het Oosten, richting 2e kanaalbrug, leidt naar den
Groningerstraatweg. De twee laatste bedoelde straten
vormen bij den Groningerstaatweg een plein ter grootte
van 40 X 50 M. Op dit plein zal later ook een nog
aan te leggen straat uitkomen, welke in Noordelijke