32 Verslag vau de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Februari 1919. belasting op tooneelvertooningen en overigens op door Burgemeester en Wethouders te stellen voor waarden 2. goed te vinden voor het jaar 1919, uiterlijk tot het eindigen der voorstellingen van het circus Carré, aan geen ander circus een standplaats op gemeente terrein te verleenen tot het houden van voorstellingen. De beraadslaging wordt geopend. De heer Berghuis (wethouder) deelt mee dat sedert dit voorstel door Burgemeester en Wethouders word gedaan het gebleken is, dat dezelfde contractant ook in onderhandeling was met een naburige gemeente. Daarom is het Burgemeester en Wethouders raadzaam voorgekomen, te vragen dat de heer Carré, die de helft der waarborgsom heeft gestort, de andere helft ook zal storten. Tot zoolang dit niet is geschied, wenschen zij de behandeling van het voorstel aan te houden. Dan weet men waar men aan toe is. Overeenkomstig dit voorstel wordt met algemeene stemmen besloten. 8, (Agenda no. 9). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om goed te keuren dat de pacht van het pontveer over de gracht tusschen het Stadsziekenhuis en den Grachtswal Z.Z. wordt overgedragen aan J. Eppenga. Dit voorstel luidt als volgt Den 15en Maart 1916 werden in het openbaar ver pacht de opkomsten van de belasting, geheven wor dende onder den naam van veergeld voor het met de pont overvaren der stadsgracht bij het Stads ziekenhuis. Pachter werd H. Tijhuis te Rijssen voor de som van f 366.per jaar. De termijn voor deze verpachting loopt 12 Mei 1921 af. De pachter komt met het verzoek hem van de pacht te ontheffen en deze over te dragen op Jeen Eppinga alhier, die de pont voor Tijhuis bedient en mede het verzoek tot ons richt op de bestaande voorwaarden de pacht te mogen overnemen. Tot borgen voor Eppinga stellen zich de heeren J. Oosterhoff en P. Attema Dz. alhier. Wij hebben met het oog op de personen van den nieuwen pachter en de borgen tegen deze ontheffing en overdracht geen bezwaar en stellen U, onder overlegging van de stukken, voor te besluiten 1°. de door de gemeente met H. Tijhuis te Rijssen aangegane pachtovereenkomst van 22 Mei 1916, be treffende de opkomsten van het veergeld, te heffen voor het overvaren van de stadsgracht bij het Zieken huis met de pont, op te heffen, gerekend met ingang van 1 Januari 1919 2°. de pacht van het veergeld onder 1 omschreven voor den duur van den nog loopenden pachttermijn, alzoo tot 12 Mei 1921, te rekenen van 1 Januari 1919 af, over te dragen aan Jeen Eppinga alhier, op de thans voor de pacht geldende voorwaarden. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 9. (Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan H. G. van der Meer te Deinum. vergunning te verleenen tot het leggen van een dam in de sloot tusschen een hem toebehoorend perceel onder Dronrijp en den Harlingertrekweg. Dit voorstel luidt als volgt Van H. G. v. d. Meer heeft ons een verzoek bereikt, ingekomen 11 December 1918, om een dam te mogen leggen in de sloot tusschen zijn perceel gemeente Deinum Sectie B no. 181 en den Harlinger Trekweg ten zuidoosten van het z.g. Pijphorner Tiltje. Het water uit de sloot komt daardoor in den polder, hetgeen volgens bericht van den Directeur der ge meentewerken een voordeel voor den trekweg is; er is dus geen bezwaar de vergunning te verleenen, op grond waarvan wij de eer hebben U voor te stellen te besluiten aan G. v. d. Meer te Deinum en zijne rechtver krijgenden tot wederopzeggens toe te vergunnen een waterkeerenden dam te leggen en te hebben in de sloot gelegen tusschen het perceel, kadastraal bekend gemeente Deinum Sectie B no. 181 en den Harlinger Trekweg en wel onmiddellijk tegen het Pijphorner brugje ten noordwesten van K.M. paal 20, ter plaatse als nader op do teekening, behoorende bij het advies van den directeur der gemeentewerken van 20 Januari 1919 no. 80/83, is aangeduid, onder voorwaarde: 1. dat de te maken dam solide wordt opgezet en op het midden daarvan een stevig vast hek wordt geplaatst 2. dat de dam alleen mag worden gebruikt als waterkeering en niet ten dienste van wagens en voet gangers 3. dat dam en hek ten genoegen van den Directeur der gemeentewerken worden uitgevoerd en onder houden I. dat opzegging der vergunning kan geschieden bij gewonen brief, waarna de dam met hek binnen 3 weken moeten zijn opgeruimd; 5. dat als erkenning van het eigendomsrecht der gemeente op de halve sloot door den concessionaris jaarlijks ten kantore van den gemeenteontvanger een recognitie wordt betaald van 2.50, telkens te be talen voor of op den Isten Mei, voor het eerst voor het jaar 1919 te voldoen voor of op 1 Mei 1919. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 10. (Agenda no. 11). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van verordeningen tot het heffen en op de invordering van nog 18 opcenten op de dividend- en tantièmebelasting (bijlage no. 5). De beraadslaging wordt geopend. De heer Berghuis (wethouder) stelt ook aanhouding van dit punt voor, omdat van regeeringswege een schrijven is ontvangen, dat verordeningen als deze alleen goedgekeurd kunnen worden, als ze aan een zekeren vorm, van hooger hand voorgeschreven, vol doen. Dat is met de voorgestelde verordening niet het geval, en daarom moet het voorstel aangehouden worden, om het in den aangegeven vorm te gieten. De heer Haverschmidt vraagt het woord over de zaak zelf, niet over den vorm van het voorstel. De Voorzitter zou eerst het voorstel tot aanhouding willen zien behandeld. Over de zaak zelf kan dan in een volgende vergadering nog worden gesproken. Met algemeene stemmen wordt besloten tot aan houding van dit punt. II. (Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om over te gaan tot instelling van een vaste raadscommissie van bijstand voor de financiën en tot vaststelling van eene verordening, regelende de samen stelling en den werkkring dier commissie (bijlage no 4). Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Februari 1919. 33 De Voorzitter geeft gelegenheid tot het voeren van algemeene beschouwingen. Niemand der leden vraagt het woord. Artikelen 1 6 worden met algemeene stemmen onveranderd vastgesteld. De heer de Haan acht het gewenscht dat de ver gaderingen van de commissie voor de financiën zoo noodig worden bijgewoond door den gemeenteont vanger. Hij zou daarom een aanvulling na artikel 7 wenschen in dezen zin „De gemeenteontvanger zal, daartoe uitgenoodigd zijnde, de vergaderingen der commissie bijwonen". Spreker maakt hier geen voorstel van, doch hij vraagt of Burgemeester en Wethouders het voorstel misschien kunnen overnemen. De heer Berghuis (wethouder) merkt op, dat daar gelaten de vraag of men den gemeenteontvanger hiertoe zou kunnen verplichten, men dan geen financiëele commissie zou krijgen, maar een commissie voor de financiën. De ambtenaren van de gemeente zullen met de commissie niet veel in aanraking komen, 't Is een commissie van advies op de punten die in haar handen gesteld worden en als Burgemeester en Wethouders meenen, dat over die punten het oordeel van ambte naren moet worden ingewonnen, dan moet dat over Burgemeester en Wethouders gebeuren. De heer de Haan wijst er op, dat in de commissie voor de lichtfabrieken ook wel de directeur der gas fabriek wordt geraadpleegd. De heer Berghuis (wethouder): Dat is heel iets anders. De heer de Haan geeft toe dat de gevallen niet gelijk staan. Spreker wil ook niet den gemeente ontvanger altijd de vergaderingen der commissie doen bijwonen, doch alleen maar hem de verplichting op leggen, om indien gewenscht, advies of inlichtingen te geven. In andere gemeenten heeft men die regeling ook. Evenwel wenscht spreker geen voorstel hiervan te maken. Art. 7 wordt met algemeene stemmen aangenomen evenals de artt. 8 en 9 en de geheele verordening. 12. (Agenda no. 13). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het inrichten van eene afzonderlijke school voor onderwijs aan schipperskinderen in het schoolgebouw aan het Oldehoofsterkerkhof en tot wijziging van daarmede verband houdende verordeningen (bijlage no. 47 van 1918) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artt. IV van de verordening tot regeling van het openbaar lager onderwijs worden met algemeene stemmen onveranderd vastgesteld. Bij de behandeling van artikel VI merkt de heer Schoondermark (wethouder) op, dat volgens de redactie van de nieuw voorgestelde zinsnede „Het hoofd der school wordt met uitzondering van het hoofd van de school der 5e klasse bij afwezigheid of ont stentenis vervangen door een onderwijzer met hoofd akte, die door Burgemeester en Wethouders wordt aangewezen", niet wordt voorzien in het geval van een eventueele vervanging aan de schippersschool. Dat is er per abuis in gekomen. De kwestie is deze, dat aan de schippersschool drie leerkrachten komen de beide onderwijzers behoeven dus volgens de wet niet in 't bezit der hoofdakte te zijn. Het is op 't oogenblik wel het geval, dat er een onderwijzer is met hoofdakte, maar dat hoeft niet. Daarom moet voor deze school een uitzondering worden gemaakt. Voorgesteld wordt nu de redactie te doen luiden „Het hoofd der school wordt bij afwezigheid of ont stentenis vervangen door een onderwijzer, die door Burgemeester en Wethouders wordt aangewezen en die behalve aan de school der 5e klasse in het bezit der hoofdakte moet zijn." Met algemeene stemmen wordt dit artikel overeen komstig het gewijzigde voorstel aangenomen. Daarna de geheele verordening. De voorstellen, genoemd onder B, C en D, worden met algemeene stemmen aangenomen. VII. Aan de orde zijn de vragen door den heer Beekhuis bij den aanvang der vergadering gesteld. De Voorzitter vraagt of de heer Beekhuis de vragen ook wil toelichten. De heer Beekhuis acht dit niet noodig. De Voorzitter, de vragen beantwoordend, merkt op dat wat de heer Beekhuis noemt een rapport, nog niet is ontvangen. Als de Raad dat verlangt dan zal het college van brandmeesters zeker aan dat verlangen voldoen, maar spreker heeft een schriftelijk rapport niet noodig geacht. Hij heeft met den opperbrand- meester een en andermaal gesproken, en daarbij is door deze mondeling een soort rapport uitgebracht. Spreker achtte dat meer gewenscht, omdat hij per soonlijk alles van den brand had meegemaakt. Hoewel er dus geen schriftelijk rapport is uitge bracht is spreker wel eenigszins in staat om de vragen van den heer Beekhuis te beantwoorden. Omtrent de vraag of de brandweer onvoldoende georganiseerd is, of dat de blusch- of reddingsmidde len ontoereikend zijn, zegt spreker, dat hij die vraag wel had verwacht. Niet in zooverre als zou daar werkelijk iets aan gehaperd hebben. Als spreker zijn indruk mag geven, dan gelooft hij dat de organisatie van de brandweer hier zeker voldoende is. Spreker stelt voorop, dat het blusschen van een grooten brand zelden voldoening geeft, in zooverre, dat men tegen over het groote publiek weinig voldoening verkrijgt, omdat dit publiek dikwijls oordeelt, zonder tot oor- deelen bevoegd te zijn. Werkelijk mag naar sprekers oordeel gezegd, dat bij deze brand de brandweer gedaan heeft wat zij kon en zelfs meer dan dat. Er is uitstekend werk geleverd, en spreker mag dat zeggen, omdat hij, toe vallig, juist bij het uitbreken van den brand het Paleis van Justitie passeerde, en dus van den aan vang af alles meemaakte. Spreker stond in de deur van de brandende kamer toen de brandmeester Troelstra met de binnenbrandleiding water tegen de brandende zoldering wierp. Toen evenwel spreker den volgenden ochtend nog eens het gebouw bezocht, kwam hij tot de overtuiging, dat dit een van de lastigste branden was geweest om te blusschen. Vooreerst moet, toen men den brand ontdekt werd, het vuur vermoedelijk reeds de geheele zoldering boven het verbrande gedeelte aangetast hebben. Anders is de snelle uitbreiding van den brand niet te verklaren. Van die voortwoekering van den brand was van bui ten niets te zien en men kon het dus niet beletten. Toen spreker pas 10 minuten of een kwartier in het gebouw was geweest, en daarna weer buiten kwam,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1919 | | pagina 6