80 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 April 1919. Dit voorstel luidt als volgt Toen in Uwe vergadering van 11 Maart 1.1. aan de orde was ons voorstel tot verkoop aan de Coöp. Vereeniging tot bereiding van Melkproducten, o.a. van een gedeelte van den Kanaalweg Z. Z., kwam in een adres van den heer J. Koopmans alhier, eigenaar van het terrein onmiddellijk aan de oostzijde grenzende aan dat gedeelte van den weg, dat in zuidelijke rich ting tot aan de Tijnjestraat langs de spoorlijn afbuigt, waarbij hij er op wijst, dat, gaat die verkoop dooi en wordt het bedoelde weggedeelte, dat westelijk dadelijk aan het omgelegde gedeelte aansluit, bij het terrein der Coöp. Vereeniging getrokken, de waarde van zijn uitgang op den Kanaalweg, waarom hij destijds den grond gekocht heeft, vermindert, de weg stadswaarts verlengd en moeilijker gemaakt wordt, de verbinding aan het electriciteits-, gasbuizen- en waterleidingnet bezwaarlijker en de ligging van het geheele terrein ongunstiger wordt, weshalve hij verzocht het voorstel van Burgemeester en Wethou ders niet aan te nemen. Wij leggen hierbij over het terzake ingewonnen advies van den Directeur der Gemeentewerken, waar mede wij ons geheel kunnen vereenigen. Daaruit blijkt, dat de bezwaren wel wat breed zijn uitgemeten. Het terrein van adressant ligt immers ook aan de Tijnjestraat en wordt deze over het terrein van de Coöp. Vereeniging doorgetrokken, dan wordt de ver binding met de stad daarlangs veel verbeterd. Boven dien komt daar ter plaatse te zijner tijd spooraan- sluiting en is de Willem Lodewijkstraat, het verlengde van de Tijnjestraat, door hare klinkerbestrating ge makkelijk berijdbaar. Voorts is de rijweg in de Tijnjestraat even breed als die op den Kanaalweg, n.l. 5 meter. Onze slotsom is dus, dat adressant's belangen bij aanneming van het onderhavige voorstel, no. 489/45, van 21 Februari 1919 niet kunnen worden geacht zoodanig in het gedrang te komen, dat dit daarom zou moeten worden verworpen, waarom wij U voor stellen dit, met terzijdelegging van adressant's be zwaren, onveranderd aan te nemen. De beraadslaging wordt geopend De heer Collet zegt, dat het in deze gaat om de vraag of de bezwaren in het schrijven van den heer Koopmans naar voren gebracht, tegen het voorstel om een gedeelte van den grond en van de straat aan de Coöp. Vereeniging tot bereiding van melkproducten af te staan, gegrond zijn. Burgemeester en Wethou ders zeggen, dat die bezwaren wel wat breed uitge meten zijn, maar daaruit blijkt toch wel, dat er be zwaren zijn. Spreker heeft de wording van de geschiedenis na gegaan, en in bijlage 13 van 1916, betreffende de verlegging van den Kanaalweg, daar las spreker, dat de directeur destijds van meening was, dat de grond aan het Kanaal daardoor duurder zou kunnen worden verkocht, in ieder geval spoediger van de hand kon worden gezet. Ook werd gezegd, dat men voor een deel van het terrein reeds een kooper had, als de Raad het voorstel van Burgemeester en Wethouders aannam. Zoo kwam men tot het besluit omtrent het verleggen van den Kanaalweg, beter gezegd tot het opheffen van den Kanaalweg, voorbij het gebouw van de Coöpfabriek van Melkproducten. Degeen die een gedeelte van hot terrein aldaar wilde koopen was do heer Koopmans. Hij deed een bod op het terrein gelegen aan den Kanaalweg en de Tijnjestraat, en deze terreinen werden verkocht voor ƒ6.en 6.53 per M2. Een terrein van 500 M2. werd voor 6.verkocht, terwijl het terrein verder oostwaarts is verkocht voor 3.50 per M2. Dat gedeelte door den heer Koopmans gekocht voor f g.was dus belangrijk duurder en dat kwam door dat die nieuwe dwarsweg werd gelegd, welke weg nu zal worden opgeheven en verkocht aan de zuivel fabriek. Wel zal de Tijnjestraat nu worden doorge trokken achter de condensfabriek langs dat is een zaak van belang, en te betreuren is dat men daar niet vroeger toe is gekomen. Doch om nu te zeggen, zooals aan het slot van het advies wordt gedaan „Onze slotsom is dus dat adressants belangen bij de aanneming van het onderhavige voorstel, niet kunnen worden geacht zoodanig in het gedrang te komen, dat dit daarom zou moeten worden verworpen, waarom wij U voorstellen dit met terzijdestelling van adressants bezwaren, onveranderd aan te nemen daarin kan spreker niet meegaan. Het is onbillijk om eerst een straat aan te leggen, en de aan die straat gelegen grond duurder te verkoopen, en dan later die straat op te heffen, en te zeggen, die bezwaren zijn van betrekkelijk weinig waarde. Door den hoogen prijs van den grond heeft men den heer Koopmans te veel laten betalen en om die reden kan spreker met het slot van het advies van Burgemeester en Wethouders niet meegaan. Spreker kan meegaan, voor zoover betreft het doortrekken van de Tijnjestraat, maar hij wil het adres van den heer Koopmans niet eenvoudig terzijde leggen. Wanneer de heer Koopmans vraagt om schadeloosstelling dan moet men hem die verschaffen want men heeft hem aanvankelijk te veel laten betalen_ De heer Beekhuis voelt het precies zoo als de heer Collet. Ook spreker acht een onbillijkheid aanwezig bij onveranderde aanneming van het voorstel. Dat blijkt uit de aanhaling van de geschiedenis dezer zaak, en daar komt bij dat vroeger is gevraagd aan de fabriek, om den Kanaalweg over te nemen, wat toen door de fabriek werd geweigerd. Toen was er dus des te meer aanleiding voor de firma Koopmans om aan te nemen dat de fabriek dien weg nimmer zou koopen, met te meer grond kon zij dus voor een verhoogden prijs die terreinen koopen. Spreker kan meegaan met het denkbeeld van den heer Collet, en hij stelt voor, het op deze wijze te belichamen, dat aan den firma Koopmans wordt mee gedeeld, dat een eventueel verzoek om schadeloos stelling door den Raad in gunstige overweging zal worden genomen. De heer Schaafsma (wethouder) merkt op, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders feitelijk weinig aanvallen had te verduren. Beide sprekers konden meegaan met het verleggen van den weg zoo die is geprojecteerd en wat aangaat de schadeloos stelling die is niet gevraagd door den heer Koopmans. Had hij dat gedaan, dat had men daarover kunnen beslissen. Maar adressant sprak in 't geheel niet van schadeloosstelling en Burgemeester en Wethouders konden zich daarover niet uitlaten. Hun voorstel om dit adres ter zijde te leggen, is zeer juist. Wanneer de heer Koopmans met een nieuw adres komt dan kan men daarover nader beslissen. Nu gaat het moeilijk een toezegging daaromtrent te geven. De heer Schoondermark (wethouder) merkt op, dat voor de redeneering van de hoeren Collet en Beek huis oogenschijnlijk veel is te zeggen, maar op den keper beschouwd, ziet de zaak er wel wat anders uit. Bij de beschouwing van do geschiedenis moet in het oog worden gevat, dat de geschiedenis nog maar zeer kort geleden is. Doch als nu eens de toestand twintig jaar zoo geweest was en men had dan de straat verlegd Als de heer Koopmans dan met een adres gekomen was, en daarin gezegd had, zoo en zoo is Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 April 1919. 81 de toestand geweest, dan zou de Raad, ging ze daarop in, voor leelijke dingen komen te staan. Elke keer dat men een verkeersweg ging veranderen of verleggen zou men dan genoodzaakt zijn schadevergoeding te geven. Enkel omdat de zaak nog zoo kort geleden is, komen de heeren tot hun voorstel. Komt er een ver zoek, dan kan men, zooals de heer Schaafsma opmerkte, nog altijd beslissen, doch spreker wil nu reeds zeggen, dat men dan zeer voorzichtig moet zijn. De heer Beekhuis merkt op, dat zoowel de heer Collet als spreker zeer nauwkeurig vermeden hebben van een recht te spreken. Van een recht kon dan ook niet worden gesproken, maar wel hebben wij, zegt spreker, een gevoel van onbillijkheid, daar de firma Koopmans thans te veel voor 't land heeft betaald, een gevoel dat niet is weggenomen door wat de heer Schoondermark heeft gezegd. En 't is een gemeente belang wanneer getracht wordt, dergelijke onbillijk heden weg te nemen; spreker vindt het dus gewenscht om uit te spreken, dat de Raad bij een eventueel verzoek van de firma Koopmans om schadeloosstelling, dat in gunstige overweging zal nemen. De heer Collet merkt op dat de grond is verkocht omdat de gemeente den weg ging aanleggen. De grond zou, zooals de teekening aangaf, aan dien weg liggen, en daarom was de gemeente verplicht dien weg tot uitvoering te brengen, 't Gaat nu derhalve niet aan, om dien weg, zonder meer, weer weg te nemen. Dat is onbillijk. De heer Schoondermark (wethouder) is van meening dat het toch wel gaat om een recht. Er is gesproken dat de grond verkocht is op voorwaarde dat de weg er zou komen. Maar dan kan de heer Koopmans ook met recht zeggen gij blijft van dien weg af. Spreker zou echter wel eens van den heer Beekhuis willen hooren wanneer dat recht op schadevergoeding recht geworden is. Na 5, 6 of 10 jaar Onlangs heeft de Raad bij de verlegging van de Potmarge- brug besloten geen vergoeding te geven aan den eigenaar van een perceel, die door 't verleggen schade leed. Dat systeem is door den Raad altijd gevolgd, en spreker zou het nu ook willen toepassen. De Voorzitter zegt, dat hier maar steeds aangenomen wordt dat de heer Koopmans schade lijdt door de verandering. Dat moet evenwel eerst vaststaan. Dat de heer Koopmans positief schade zou lijden, wil er bij mij nog niet in, zegt spreker. En dat moet toch eerst blijken vóór er over het geven van schadever goeding kan worden gesproken. Mocht de heer Koop mans met meer dan een bewering, met bewijzen kunnen aantoonen, dat hij door de schuld der gemeente be zwaren^ ondervindt, dan kan er met hem nog altijd over het geven van schadevergoeding worden gesproken. Het openbaar belang eischt thans dat de weg aan gelegd wordt volgens het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De smallere weg vervalt daardoor, en voor alle perceelen achter dat van den heer Koop mans is het doortrekken van de Tijnjestraat van groot voordeel. En dat er iemand schade door zal lijden, staat bij spreker absoluut niet vast. Blijkt er evenwel dat er wel schade is, dan kan daar alsnog over worden gesproken. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met algemeene aangenomen. 9. Agenda no. 10.) Voortzetting der behandeling van het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van onderscheidene verordeningen in verband met de ingebruikneming der algemeene begraafplaats aan het Schapendijkje bijlage no. 9.) In verband met dit voorstel is door Burgemeester en Wethouders ingediend het volgende prae-advies op de door den heer De Vries ingediende moties. Toen in Uwe vergadering van 11 Maart aan de orde gesteld werd het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van onderscheidene ver ordeningen in verband met de begraafplaats aan het Schapendijkje, werden door Uw medelilid den heer De Vries ingediend de volgende moties I. „De Raad, van oordeel dat de grondslag van „de verordening op de inrichting en hot gebruik van „de Noorderbegraafplaats te Leeuwarden moet zijn, „dat de plaats waar een graf gelegen is, onafhankelijk „moet worden gesteld van den prijs, die er voor be- „taald moet worden, noodigt Burgemeester en Wet houders uit de daarvoor noodige wijzigingen in de „genoemde verordeningen aan te brengen". II. „De Raad, van oordeel dat de prijs der graven „van de Noorderbegraafplaats alleen afhankelijk mag „zijn van het inkomen van het hoofd van het gezin, „waartoe de overledene behoort, noodigt Burgemeester „en Wethouders uit, een dergelijke bepaling in de „verordening op te nemen". Na een korte bespreking, waarbij o.a. door den voorsteller der motie gezegd werd, dat het de bedoe ling was, dat familiegraven konden blijven bestaan, werd besloten, dat Burgemeester en Wethouders prae- advies omtrent het voorstel zouden uitbrengen. Ter voldoening aan Uw besluit, diene het volgende. Het doel van de moties is, om in het vervolg niet meer van den te besteden prijs de plaats van een graf te doen afhangenhet gevolg, dat voor dezelfde beschikkingsrechten op dezelfde graven zeer verschil lende prijzen zullen moeten worden betaald. Het beginsel dat aan de moties ten grondslag strekt, is moeilijk voor discussie vatbaar. Wij bepalen ons er dus toe, na te gaan de veranderingen, die deze moties in de ontwerp-verordeningen teweeg zouden brengen en op de bezwaren te wijzen, al zij hier nog als ons oordeel medegedeeld, dat in de praktijk toch zou blijken, dat ook bij invoering van het stelsel van den voorsteller, de graven zullen blijven gegroepeerd naar den stand van de overledenen. Yan Ontwerp I zal artikel 3 gewijzigd moeten worden, want de begraafplaats wordt dan één groote afdeeling, wat overigens niet verhindert, dat de be staande plannen van aanleg kunnen blijven bestaan. Bij artikel 4 rijst de vraag of de onderscheiding in eigen-, gebruik- en huurgraven zal kunnen worden gehandhaafd of dat er voortaan slechts eigen graven zullen zijn. Houdt men de onderscheiding, dan zal het minimum-bedrag, voor een eigen graf te betalen, hooger moeten gesteld worden dan voor een graf dat voor bepaalden tijd in gebruik verkregen wordt en het minimum voor een gebruik-graf weer hooger dan de prijs die voor een huurgraf (voor één begra ving) betaald wordt. Alzoo zijn de min-vermogenden toch aangewezen op speciale graven en wordt het doel van de motie niet bereikt. In artikel 6 zal overdracht en vermaking van een graf verboden moeten worden, daar anders de heffing naar het inkomen te gemakkelijk ontdoken kan worden. Men laat dan een graf koopen door een strooman, die er weinig of niets voor behoeft te betalen en neemt het van hem over of laat het zich door hem

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1919 | | pagina 5