98 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 30 April 1919.
een aparte vergoeding toe te kennen, daarvoor is
absoluut geen reden, 't Blijkt evenwel dat zulks
toch mogelijk is, en daarom zal spreker straks
voorstellen een bepaling, dat als de chef dezer
afdeeling tegelijk is ambtenaar van den Burger
lijken Stand en als zoodanig bezoldigd wordt, het
salaris met dat bedrag wordt verminderd. Er is in
't geheel geen reden om dezen ambtenaar hooger te
bezoldigen, ook niet om zijn strafrechterlijke verant
woordelijkheid. Ieder ambtenaar kan fraude plegen
en zoo met den strafrechter in aanraking komen.
De heer Da Vos antwoordt dat van fraude geen
kwestie is. Voor dezen ambtenaar bestaat ook zonder
dat de mogelijkheid van vervolging.
De heer Schaafsma (wethouder)Dan doet hij toch
verkeerd.
De heer Da VosAls een ander ambtenaar zich
vergist, doet hij dat voor rekening van de gemeente,
als deze zich vergist, doet hij dat voor persoonlijke
rekening.
Spieker voelt er thans evenwei 't meeste voor, om
't salaris nu te laten staan zooals het staat. Voorden
betrokken ambtenaar is dan de mogelijkheid niet
uitgesloten, dat hij voor de functie bedankt.
De Voorzitter beschouwt de vergoeding niet als een
persoonlijke toelage. Er zijn in de gemeente maar
drie personen die een persoonlijke toelage ontvangen.
Dat zijn de controleur der belastingen, de hoofd
opzichter der gemeentewerken en nog iemand aan de
gasfabriek. Hier betreft het een apart salaris als
ambtenaar van den Burgerlijken Stand. Deze toelage
zit dus vast aan een tweede functie, niet aan den
persoon. Een persoonlijke toelage wordt gegeven niet
voor de functie maar voor den persoon die de functie
waarneemt, omdat die Jansen is of Pietersen. Als hij
Jansen of Pietersen niet was, zou voor diezelfde
functie die toelage niet worden gegeven.
Punt e wordt met algemeene stemmen aangenomen.
Bij punt stelt de heer Beekhuis, mede namens
den heer De Haan, voor, om de periodieke opklim
ming om de twee jaar in plaats van om het jaar te
doen geschieden.
De heer Schaafsma (wethouder) wenscht, nu een
voorstel is ingediend, nog een kleine opmerking te
maken. De heer de Haan beriep er zich op, dat hij
jarenlang ambtenaar is geweest, maar met spreker is
dat ook het geval. Vijftien jaar lang was spreker
ambtenaar en heeft hij in ambtenaren-organisaties
meegewerkt.
Jarenlang is er door de ambtenaren geklaagd over
en gestreden tegen de verbazend lange perioden die
moesten verloopen om van de verhoogingen te kunnen
genieten. Geen enkele ambtenaren-organisatie en geen
enkele niet georganiseerde ambtenaar die niet heeft
geklaagd over de lange tijdon die moesten verloopen
voor 't aan verhooging van inkomen toe was. Bij 't
rijk moest soms van 22 tot 26 jaar verloopen voor 't
maximum bereikt was. Alle organisaties hebben aan
gedrongen op een aanmerkelijke inkrimping van die
perioden. En niet alleen in Leeuwarden hadden zij
succes. Dat bewijst wel het feit dat in Den Haag
de periode tot 5 jaar is teruggebracht.
De heer De Haan meende dat een ambtenaar niet
in drie jaar zijn werk onder de knie had. Spreker
gelooft dat hij die dit in drie jaar niet leert, het ook in
negen jaar niet leert. Natuurlijk om een bedrijf in
alle finesses te kennen, daar is langen tijd voor noodig.
Maar bij dergelijke uitgebreide bedrijven wordt het
werk gespecialiseerd. Men heeft dan opzichters voor
de gebouwen, voor de bestratingen, voor het kantoor.
In 't algemeen mag men zeggen, dat voor iemand
die drie jaar een werk gedaan heeft, niet veel meer
valt te leeren. En anders leert hij 't ook niet in
negen jaar. Er zijn ambtenaren te over die 20 jaar
ambtenaar zijn en hun werk nooit leeren. Dan zou
men tot het standpunt moeten komen dat er altijd
nog wel wat is te leeren en dat men dus het aantal
jaren moest uitbreiden, hoe langer hoe meer. Dat
is evenwel niet aan te bevelen, ook niet in 't belang
van de gemeente.
De heer Da Haan zegt dat hij nog steeds wachtend
is op het antwoord van Burgemeester en Wethouders,
hoe, wordt dit voorstel van de commissie aangenomen,
gehandeld zal worden ten opzichte van de onderwijzers
salarissen, waar men nog periodieke verhoogingen
heeft verdeeld over een tijdruimte van 12 en 14 jaar.
't Is een andere zaak of het gewenscht is het tijdstip
van de verhoogingen in te krimpen. Te dien aanzien
is spreker het volmaakt eens met den heer Schaafsma.
De stap die hier gedaan wordt, is evenwel te kras,
en daarom is spreker er wel voor de drie één jaar-
lijksche verhoogingeu te veranderen in tweejaarlijksche.
Zelf heeft spreker het voorstel niet gedaan, maar nu
de heer Beekhuis het heeft voorgesteld, nu wil spreker
ook zijn meening daaromtrent uitspreken.
Een teekenaar van het kadaster, die enkel teekenaar
is, mag bijvoorbeeld in drie jaar volkomen vaardig
heid verwerven, voor een hooger staand ambtenaar
als een landmeter geldt, dat hij zich niet in drie jaar
alle routine en vaardigheid eigen maakt. En om nu
alle ambtenaren na drie jaar het maximum te geven,
dat gaat me te ver, zegt spreker.
De heer Baekhuis wil er ook op wijzen, dat er
overdrijving schuilt in de bewering, als zou iemand
die drie jaar in een betrekking is geweest, niets
meer kunnen leeren. Een directeur van gemeentewerken
bijv. zal na zes jaar meer voor de gemeente waard
zijn dan bij 't begin.
De Voorzitter antwoordt den heer De Haan dat
Burgemeester en Wethouders over de onderwijzers-
salarieering nog niet hebben gedacht. Hoe zij daar
in de toekomst over zullen denken dat is nu moeilijk
te zeggen. Als dit evenwel wordt aangenomen, en
een der raadsleden meent dat voor andere categorieën
van ambtenaren ook veranderingen moeten worden
ingevoerd, dan heeft hij volkomen 't recht om dat
voor te stellen.
De heer Schoondermark (wethouder) zegt dat de
kwestie van de opklimming van 't onderwijzend
personeel niet alleen tot de competentie van Burge
meester en Wethouders behoort. Dat is onlangs ge
bleken, toen men getracht heeft de perioden van
opklimming voor leeraren aan het gymnasium op 12
jaar te brengen. Toen is door de regeering cessie
daarvan aangevraagd.
Het amendement van den heer Beekhuis wordt in
stemming gebracht en verworpen met 15 tegen 5
stemmen.
Vóór stemmen de heerenDe Haan, Beekhuis,
Oosterhoff, Van Sloterdijck en Schoondermark.
Tegen stemmen de heeren Terpstra, Tulp, Dijstra,
Schaafsma, Berghuis, Tiemersma, Zandstra, Dijkstra,
Haverschmidt, De Vos, Van Weideren baron Rengers,
Nijholt, Collet, De Vries en De Boer.
De punten f, g, h, i, j en k worden met algemeene
stemmen aangenomen.
Bij punt l merkt de heer Schaafsma (wethouder)
op, dat hij hier een soort minderheidsvoorstel moet
indienen, omdat hij zich niet kan vereenigen met het
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 30 April 1919. 99
slot van 't voorstel,,dat de nieuwe salarisregeling
alleen zal gelden voor hen, die op den datum van
hot raadsbesluit in dienst der gemeente zijn". Dit is
er, op voorstel van Burgemeester en Wethouders, in
gekomen, buiten voorkennis van spreker. Hij vindt
het een kleine politiek om ambtenaren, die pas naar
een andere plaats vertrokken, de verhooging die hun
eigenlijk is beloofd niet te geven. Hij stelt daarom
voor do woorden „doch alleen zal gelden voor hen,
die op den datum van het raadsbesluit in dienst der
gemeente zijn", te laten vervallen.
De heer Tulp zegt, dat de meerderheid van de
commissie met de opmerking van Burgemeester en
Wethouders kon meegaan en dat men met een afwe
zige natuurlijk geen overleg kon plegen. Wat de zaak
zelve aangaat, spreker vindt heelemaal geen reden
aan ambtenaren die vertrokken zijn, omdat zij hun
positie konden verbeteren, nu nog een hoop geld na
te sturen.
De heer Schoondermark (wethouder) herinnert er
aan, dat de Raad eenigen tijd geleden een beslissing
nam, tegenovergesteld aan het voorstel door den heer
Schaafsma thans gedaan, 't Betrof toen een onder
wijzeres aan een bewaarschool die vertrokken was
en geen verhoogiDg kreeg voor den tijd dat zij nog
in gemeentedienst was geweest. Daar hebben Burge
meester en Wethouders de commissie op attent ge
maakt. Anders zou b.v. de directeur van gemeente
werken, die een mooie positie elders kreeg, nu ook
nog van 1 Januari af de verhooging ontvangen. Daar
vinden Burgemeester en Wethouders niet veel vóór
te zeggen.
Het voorstel-Schaafsma wordt verworpen met 13
tegen 6 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Schaafsma, Dijkstra,
Nijholt, Collet, Do Vries en De Boer.
Tegen stemmen de heerenTulp, Dijstra, De Haan,
Berghuis, Tiemersma, Zandstra, Haverschmidt, De Vos,
Van Weideren baron Rengers, Beekhuis, Oosterhoff,
Van Sloterdijck en Schoondermark.
Do heer Terpstra heeft, wegens vertoeving buiten
de raadszaal, aan deze stemming niet deelgenomen.
Aan de orde is punt m.
De heer Schoondermark (wethouder) wil aan de
commissie een vraag stellen. Deze n.l. stel, dat
iemand die thans toeslag krijgt, welke vervalt, minder
zou krijgen door hetgeen nu werd voorgesteld, wat
gebeurt er dan Krijgt hij dat dan aangevuld Bij
voorbeeld iemand verdient 15.en krijgt f 3.
toeslag. Nu wordt voorgesteld den toeslag te doen
vervallen en in plaats van 18.zou hij maar
17.— krijgen.
De heer Van Sloterdijck f 21.is 't minimum.
De heer Schoondermark (wethouder)Ik noem maar
willekeurige cijfers. Maar wat gebeurt dan in zoo'n geval
De heer Tulp Dan krijgt hij f 18.
De heer Schoondermark (wethouder)Die meerdere
gulden is dat dan salaris of toeslag
De heer Tulp: In de praktijk zal 't niet voorkomen.
De heer Schoondermark (wethouder)Waarom staat
het er dan?
De heer Tulp: Er mocht ons eens iemand ontkomen
zijn. Dan zou hij toeslag ontvangen tot hij in een
hoogere klasse overging. Dan zou de betrokken per
soon gewapend zijn tegen mogelijke verzuimen van
de commissie.
De heer Schoondermark (wethouder)En ik wil
gewapend zijn tegen mogelijke ongewenschte gevolgen.
De heer Tulp wijst er op, dat bij de stukken een
adres is om de ƒ75.die verleden jaar aan de werk
lieden is gegeven, als bijslag te doen meetellen. Dat
is niet de bedoeling van de commissie. Die bijslag is
verleden jaar verleend als uitbetaling van een tekort,
doch zij kan niet beschouwd worden als een gewone
toeslag. Men kan immers ook niet zeggen over welke
periode die bijslag is verleend. Dat is toen duidelijk
gebleken in antwoord op een opmerking van den
burgemeester, den heer Patijn.
De heer Berghuis (wethouder) wijst er op, dat punt
m alleen spreekt van den bijslag, geregeld bij raads
besluit van 12 Maart 1918. Dit slaat dus niet op
het geval door adressanten genoemd.
De heer De Boer heeft de toelichting van den heer
Tulp niet geheel kunnen volgen. Die 75.zal die
nu in geen geval meer worden opgeteld bij het totaal
bedrag Moet dat nu worden uitgemaakt, of kan
men volstaan met wat is meegedeeld als 't gevoelen
der commissie
De Voorzitter verwacht, dat hij, die 't er niet mee
eens is, wol zoo vrij zal zijn om tegen de zienswijze
van de commissie op te komen, zooals trouwens
de heer De Boer ook al doet. Was er niemand die
er tegen opkwam, dan rekent spreker dat men 't er
mee eens is.
De heer Da Boer kan ten aanzien van die ƒ75.
niet met de commissie meegaan. Dat moet wel bij
het totaal bedrag worden opgeteld. Ik voor mij heb
daarvan een andere opvatting dan de heer Tulp, zegt
spreker.
De heer Schaafsma (wethouder) zegt, dat de kwestie
van die 75.hier niet bij in aanmerking mag
komen. Die 75.is uitbotaald niet als loon voor
de toekomst, maar wegens te weinig gegeven loon
voor 1918. Nu geldt 1919 en 't loon dat in dit jaar
zou zijn verdiend met de thans geldende toeslag
regeling. Met de extra toeslag over 1918 heeft men
in dit geval niets te maken.
Punt m wordt met algemeene stemmen vastgesteld.
Aan de orde is punt n.
De heer Berghuis (wethouder) merkt op, dat bij dit
punt Burgemeester en Wethouders machtiging vragen,
om, als de regeling is goedgekeurd, bij wijze van
voorschot op het niet genotene, uitbetaling te doen.
De Raad verleent met algemeene stemmen de ge
vraagde machtiging.
Punt n wordt met algemeene stemmen vastgesteld.
Aan de orde is het voorstel-Dijstra tot toekenning
van een kinderbijslag.
De heer Dijstra had graag gewild, dat zijn voorstel
tot het geven van kindertoeslag door zijn beide
collega's in de commissie was overgenomen. Het was
voor spreker teleurstellend, dat hij die heeren in dit
geval niet aan zijn zijde had. Waar het hier voor
spreker een zaak van groot belang betreft, daar zag
hij zich genoodzaakt een apart voorstel in te dienen.
Men weet, dat ten aanzien van den kindertoeslag
verschillende theorieën gehuldigd worden en dat feite
lijk de geheele loontheorie hierbij in bespreking kan