136 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Mei 1919.
kwestie van het stukwerk thuis hoort bij het georgani
seerd overleg. Alleen zij wenschen het niet zoo beslist
vast te leggen, omdat als een werkman eens een enkel
karwei als stukwerk verricht, men niet de organisaties
daarvoor bijeen kan roepen. Burgemeester en Wet
houders willen evenwel bijv. voor elk jaar bepalen
wat in 't algemeen voor stukwerk betaald zal worden,
en zij zullen dit brengen onder het georganiseerd
overleg.
De heer Terpstra trekt na deze toezegging zijn
amendement in.
De Voorzitter merkt op, dat hij thans wel gaarne
wat zou willen pauzeeren.
De heer De Haan stelt voor, de vergadering te
schorsen, en morgen om drie uur de behandeling
voort te zetten.
Dit voorstel wordt verworpen met 11 tegen 9
stemmen.
Vóór stemmen de heerenZandstra, De Haan, De
Vries, Koopmans, Van Sloterdijck, Oosterhoff, Schaaf-
sma, Beekhuis en Berghuis.
Tegen stemmen de heeren Terpstra, Dijstra, De
Boer, Collet, Dijkstra, Fransen, Van Weideren baron
Rengers, De Vos, Tiemersma, Nijholt en Cohen.
De heer Tiemersma stelt voor, hedenavond om 8 uur
opnieuw te vergaderen.
Dit voorstel wordt aangenomen met 15 tegen
5 stemmen.
Vóór stemmen de heerenTerpstra, Dijstra, De
Boer, Collet, Dijkstra, Zandstra, De Haan, Fransen,
Van Weideren baron Rengers, De Vos, De Vries,
Tiemersma, Nijholt, Schaafsma en Cohen.
Tegen stemmen de heeren: Koopmans, Van Sloter
dijck, Oosterhoff, Beekhuis en Berghuis.
De Voorzitter schorst de vergadering.
Na heropening, om acht uur des avonds zijn afwezig
de heeren Schoondermarck, Haverschmidt, Tulp en
Attema. Alsdan worden met algemeene stemmen
vastgesteld de onderdeelen XXII, XXIII en XXIV.
Aan de orde is onderdeel XXV, met een amende
ment hierop, ingediend door den heer Terpstra, en
een amendement van den heer Dijstra.
De heer Dijstra merkt op, dat hij het wenschelijk
vindt de woorden: „zooveel mogelijk" in het le lid
van artikel 40 te doen vervallen, om de kwestie ge
makkelijk te maken met den huisarts.
De heer Oosterhoff (wethouder) antwoordt, dat men
moet onderscheiden tusschen ambtenaren van de ge
meente en hen die daar buiten staan. De huisarts is niet
in dienst der gemeente, en als die het overleg wei
gert, is er verder niets aan te doen. Als de huisarts
niet wil, kan men het hier wel voorschrijven, maar
wat geeft dat
De heer Koopmans meent, dat de redactie dan moet
zijn zoo ver mogelijk.
De Voorzitter zegt dat het eigenlijk zou moeten
zijn zoo véél mogelijk en zóóveel mógelijk.
De heer Dijstra trekt dit deel van zijn amendementin.
De Voorzitter merkt op dat per abuis uit de memorie
van wijziging is uitgevallen het voorstel om de
50 pCt. te veranderen in 100 pCt. De 50 pCt. in de
eerste week uit te keeren, was gebaseerd op simulatie.
Burgemeester en Wethouders meenen thans, dat het
ziekengeld ook voor de eerste week wel kan worden
opgevoerd tot 100 pCt. nu in het werklieden-reglement-
een clausule omtrent simulatie zal worden opgenomen,
overgenomen van de Staatsspoor, welke bepaling daar
goed schijnt te werken.
Burgemeester en Wethouders stellen dus voor, voor
de eerste week en de volgende weken het zieken
geld op 100 pCt. te bepalen.
De heer Dijstra vraagt of derhalve zijn amendement
is overgenomen.
De Voorzitter antwoordt toestemmend. Met eenige
toevoeging is de bedoeling van dat amendement
overgenomen.
De heer Dijstra trekt zijn amendement in.
De heer Terpstra constateert dat ook de bedoeling van
zijn amendementen op onderdeelen XXV en XXVte
door Burgemeester en Wethouders is overgebracht in
de aangebrachte wijzigingen. Spreker trekt derhalve
de amendementen letters j en k in.
De heer Zandstra heeft niet wat aan te merken op
wat is voorgesteld, maar wenscht toch nog even te
spreken over het ziekengeld. Er is een aanmerkelijke
verbetering in de ziekengeldregeling gekomen, en de
bepalingen omtrent de uitkeering van ziekengeld zijn
gunstig, doch spreker zou het toch nog even gun
stiger willen maken, als het mogelijk is. Daartoe
dient spreker een voorstel in, (of het een amendement
is, of als een nieuw artikel moet worden ingevoegd,
weet spreker niet) waardoor Burgemeester en Wet
houders gemachtigd worden, om, in gevallen waarin er
op grond van het advies van één of twee genees-
heeren, aanleiding voor bestaat, de uitkeering van
ziekengeld wat te verlengen, of eenige ondersteuning
te geven op een wijze die hun het meest doelmatig
voorkomt.
Spreker wijst op het ingekomen adres van den
gemeentewerkman Faber, doch meent dat dit voorstel
in dat geval niet kan voorzien.
De Voorzitter antwoordt dat Faber wel bij de over
gangsbepalingen kan worden geholpen. Dit voorstel
van den heer Zandstra slaat op die nog in dienst
zijn, en het bedoelt, den termijn van uitkeering te
verlengen.
De heer Zandstra. Ia, als bijvoorbeeld mogelijk
kans bestaat dat de werkman binnen korten tijd zijn
werk zou kunnen hervatten.
De heer Oosterhoff (wethouder) merkt op, dat Burge
meester en Wethouders van meening zijn, dat waar
reeds een aanzienlijke verbetering in de ziekte-uit-
keering is gebracht de termijn is gebracht van
9 maanden op 2 jaar het niet gewenscht is, een
bepaling op te nemen waardoor die twee jaar weer
op losse schroeven wordt gezet. Ook is het geval
wel niet haast denkbaar, dat iemand, die twee jaar
ziek was, na die twee jaar juist met nog een
paar weken verlof hersteld zou zijn. Mocht zich dat
al voordoen, dan willen Burgemeester en Wethouders
wel toezeggen, dat zij niet ongenegen zijn om dan
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Mei 1919. 137
met een bijzonder voorstel bij den Raad te komen.
Doch als men het nu in het reglement opneemt, dan
krijgt men in ieder geval een vraag om de uitkeering
te verlengen. Daarom adviseert spreker het amendement
van den heer Zandstra niet aan te nemen.
De heer Zandstra stelt vertrouwen in Burgemeester
en Wethouders en vertrouwt dat zij eventueel met
voorstellen zullen komen. Hij trekt derhalve zijn
amendement in.
Onderdeel XXV, zooals nader door Burgemeester en
Wethouders aangevuld, wordt met algemeene stemmen
goedgekeurd, evenals de onderdeelen XXVI en XXVII.
Aan de orde is onderdeel XXVIII, met een amen
dement van den heer Terpstra.
Het amendement van den heer Terpstra is, met
wijziging van de redactie, door Burgemeester en Wet
houders overgenomen.
Het onderdeel wordt, conform het nader voorstel
van Burgemeester en Wethouders, met algemeene
stemmen vastgesteld.
De onderdeelen XXIX, XXX en XXXI worden
met algemeene stemmen vastgesteld.
Aan de orde is onderdeel XXXII.
De heer Koopmans vestigt er de aandacht op, dat
in het eerste lid van art. 47 de strafschorsing met
gemis van loon gedurende die schorsing, veranderd
wordt in boete. Is dat, vraagt spreker niet hetzelfde
met andere woorden. Als een werkman geschorst
wordt met inhouding van loon, of gestraft wordt met
boete, dat komt financieel vrijwel overeen uit.
Wie bepaalt de boete? Burgemeester en Wethouders
of het scheidsgerecht? Een en ander is spreker niet
recht duidelijk.
De heer Oosterhoff (wethouder) merkt, dat de wijzi
ging, eerst door Burgemeester en Wethouders voor-
gestold, al weer is vervallen. De boete komt te ver
vallen, en inplaats daarvan komt als lichter straf
schorsing met behoud van loon gedurende die schorsing.
De schorsing met gemis van loon wordt daarnaast
behouden.
De heer Koopmans is van oordeel, dat schorsing
met gemis van loon wol kan vervallen. Schorsing met
behoud van loon is al een zware straf, afgezien van
het feit, dat men als het loon wordt ingehouden niet
alleen den werkman maar ook het gezin treft.
De heer Terpstra sluit zich bij de meening van den
heer Koopmans aan. Als iemand door schorsing met
behoud van loon niet tot rede te brengen is, dan is
het de vraag of hij er niet uit moet. Zoo'n man kan
men beter missen.
De Voorzitter merkt op, dat schorsing met gemis
van loon is voorgesteld, om niet direct tot de aller
zwaarste straf te behoeven overgaan.
De heer Koopmans stelt voor de strafschorsing
met gemis van loon, te schrappen.
De heer Oosterhoff (wethouder) zegt, dat Burge
meester en Wethouders maar gedeeltelijk met de
redeneering der heeren kunnen meegaan. Dat schorsing
met behoud van loon een strenge straf is, geldt niet
voor allemaal. Er zijn andere werklieden, die schorsing
met behoud van loon zullen beschouwen als een extra
vacantie, op wie de straf niet zoo'n diepen indruk
zal maken.
Men zegt, dat men dan ook het gezin treft, maar
dan moet men ook niet houden de straffenverlaging
in loonklasse en ontslag. Dat treft do gezinnen nog
veel meer. Spreker meent dat met het oog op sommige
werklieden schorsing met gemis van loon beslist moet
worden behouden.
De heer Terpstra kan niet met den wethouder mee
gaan. Zoolang een werkman in dienst van de gemeente
is, is de patroon (in dezen de gemeente) tot zekere
hoogte aansprakelijk voor het huisgezin. Dit wordt
anders als de werkman uit den dienst verwijderd is.
Dan is de gemeente van hem af.
Is de man niet tot rede te brengen, dan moet hij
er uit, en moet hij maar zien of hij in het vrije
bedrijf het beter kan doen. Doch zoolang hij in dienst
der gemeente is, moet de gemeente tot zekere hoogte
zorgen voor het huisgezin. Dan gaat het moeilijk om
hem tot rede te brengen door loonderving, ook niet
met verlaging van loonklasse.
De heer Oosterhoff (wethouder) noemt dat in theorie
heel mooi. Maar men weet, dat men tot do uitzetting
van een werkman niet dan in het alleruiterste geval
overgaat. Men komt er niet licht toe om tot een
werkman te zeggen er uit. Daarom komt het Burge
meester en Wethouders gewenscht voor nog een paar
lichtere straffen er bij te hebben.
De heer Koopmans wijst er op, dat men als straf
ook nog kan toepassen het inhouden van vacantie- en
verlofdagen. Daarnaast staat dan de schorsing. Alleen
het feit dat een werkman niet op het werk mag
komen, thuis blijven moet, is reeds een zware straf.
Spreker is veel met werklieden in aanraking, heeft een
enkele maal een schorsing moeten toepassen, maar ook
gevoeld dat deze straf niet licht is. Door het loon in
te houden wordt zo noodeloos verzwaard. Is de werk
man na de schorsing niet tot rede gekomen, dan is
het beter hem ontslag te geven. Zoo iemand is dan
voor ordelijk werk niet meer geschikt en het zou
verkeerd zijn hem in gemeentedienst te houden.
De Voorzitter noemt het een verkeerde redeneering
om te zeggen, als alle straffen zijn toegepast, dan
moet ontslag volgen. Men heeft hier niet te doen
met straffen, die steeds in opklimmende reeks zullen
worden toegepast, maar men pikt er één uit, enjietis
best mogelijk, dat men niet steeds de eerste en tweede
straf eerst toepast. Dat hangt van de zwaarte van
do overtreding af. Dat dit een opklimmende reeks
van straffen is die met een soort progressie toepas
sing zou kunnen vinden, kan men evenwel niet zeggen.
Bij de toepassing van straf haalt men uit de reeks
er een uit, en als men nu de straf van schorsing
met gemis van loon schrapt, wat komt er dan voor
in de plaats Dan mist men straf nommer 3, en
heeft men de kous tusschen 2 en 4. 't Kan 2 wor
den, maar ook evengoed 4 en wat heeft men dan
Verlaging in loonklasse. Dat treft nog zwaarder dan
de schorsing, want dat treft altijd door.
Ook spreekt men er steeds van, alsof alle werk
lieden gehuwd waren. Dat is niet het geval. Bij de
ongehuwde heeft men met een gezin niet te maken.
De theorie van de heeren is wel juist, maar de
practijk is anders. Ontslag uit gemeentedienst is
moeilijk toe te passen. In elk corps vindt men door
gaans een even groot percentage beter en minder
geschikten spreker verwacht, dat onder de gemeente
werklieden dat normale percentage ook wel zal zijn
vertegenwoordigd. Dat zal ook wel steeds zoo blijven.