138 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Mei 1919.
Het amendement-Koopmans wordt in stemming ge
bracht en verworpen met 13 tegen 7 stemmen.
Voor de heeren Terpstra, Collet, Dijkstra, De Yos,
Do Yries, Koopmans en Nijholt.
Tegen de heeren Dijstra, De Boer, Zandstra, De
Haan, Fransen, Van Weideren baron Rengers, Van
Sloterdijck, Tiemersma, Oosterhoff, Schaafsma, Cohen,
Beekhuis en Berghuis.
De heer Koopmans merkt op dat het vierde lid van
art. 47 zeker moet vervallen.
De Voorzitter stemt dit toe.
Besloten wordt met algemeene stemmen dat lid te
schrappen.
Onderdeel XXXII, aldus gewijzigd, wordt met alge
meene stemmen vastgesteld.
Aan de orde is onderdeel XXXIII.
De heer Zandstra merkt op, dat hier voorgesteld
wordt van de straften aanteekening te houden. Zeker
met de bedoeling om de straffen te onthouden, om
op die wijze een maatstaf van goed en slecht te
krijgen. Nu kan zich evenwel een geval voordoen,
dat sedert de laatste straf veel tijd verloopen is. Als
men nu in het strafregister liet bestaan alle straffen,
dan zou dat zeer ten nadeele van den betrokkene
zijn, bijvoorbeeld bij eventueele sollicitaties. Daarom
stelt spreker voor, dat de straf na drie jaar zal zijn
verjaard en niet meer in aanmerking komt.
De Voorzitter zegt, dat de bedoeling van dit amen
dement zeker door ieder wel wordt begrepen. De
redactie is evenwel niet geheel duidelijk. De straf,
verjaart niet, want die is al ondergaan. De aantee
kening kan alleen uit het register geschrapt worden.
De heer Schaafsma (wethouder) acht de bedoeling
van het amendement uitstekend. Maar dan zou niets
in het dienstboekje aangeteekend moeten worden,
want de directeur van de bedrijven kan toch niet, als
hij ziet dat iemand zich gebeterd heeft, en voor de
straf gevoelig is, een nieuw dienstboekje geven
De heer Oosterhoff (wethouder) acht het het beste
om den datum van straf-oplegging te vermelden.
Dan zal geen patroon meer rekening houden met de
voor jaren opgelegde straf. Spreker meent, dat hier
tegen geen bezwaar is.
De Voorzitter vindt in het voorstel van den heer
Zandstra wel een goede gedachte. Spreker laat zelf
dikwijls informaties inwinnen bij den Officier van
Justitie omtrent personen, die een bewijs van goed
zedelijk gedrag vragen. En als het nu is dat een
persoon eenige jaren geleden gestraft is, en zich
daarna steeds goed heeft gedragen, dan heeft spreker
nog nooit geaarzeld om een bewijs van goed gedrag
af te geven. Spreker redeneert dan aldusof hij
heeft zich gebeterd, of de overtreding was een gevolg
van een tijdelijken misstap.
Spreker twijfelt niet, of in vele gevallen zal steeds
zoo gehandeld worden. Dan worden de oude zonden
niet meer aangerekend. Als iemand solliciteert en er
staat van voor drie jaar nog een straf op zijn dienst
boekje, dan gelooft spreker, dat als andere informaties
uitstekend luiden, niemand die straf meer zou aanre
kenen.
De uitvoering van het amendement is zeer moeilijk.
Doorhaling der straf in het dienstboekje zou een
averechtsche uitwerking hebben. Na drie jaar een
blanco strafregister te geven, heeft ook zijn bezwaar.
Het maakt heel wat verschil, of iemand voor één
keer gestraft is, of dat hij een serie van overtredin
gen pleegde.
De heer Van Sloterdijck kan zich met het voorstel
wel vereenigen. Herhaaldelijk wordt van spreker ter
griffie van de arrondissements-rechtbank een extract
of inlichting uit het strafregister gevraagd. En nu
wil spreker ter illustratie een zeer frappant staaltje
memoreeren.
Voor 25 jaar stal een jongen hier ter stede een
sinaasappel uit een kist, die hij daartoe openbrak,
't Feit werd enkel uit snoeplust bedreven, maar het
moest en zou vervolgd worden, en de jongen werd
wegens diefstal met braak veroordeeld tot één dag
gevangenisstraf. Later is die straf door H. M. de
Koningin veranderd in een geldboete van 10 stuivers.
De rechtbank, die over dit gratieverzoek advies moest
uitbrengen, had dus wel een niet zeer ernstigen indruk
van het gebeurde.
Dezelfde persoon solliciteerde 14 jaar later naar een
betrekking als ambtenaar bij den rijkswaterstaat, en
die betrekking werd hem toen geweigerd op grond,
dat hij indertijd was veroordeeld tot 1 dag gevange
nisstraf (welke straf veranderd was in 50 cent boete).
Een dergelijk geval is zoo kenschetsend voor het ge
vaar dat de heer Zandstra voorzag, dat spreker Bur
gemeester en Wethouders zeer ernstig in overweging
geeft om op de een of andere wijze te bepalen, dat
na een zeker aantal jaren de opgelegde straf wordt
geannuleerd.
Het amendement-Zandstra wordt met algemeene
stemmen aangenomen.
De Voorzitter vraagt of het den heer Zandstra goed
is, dat de juiste redactie van het besluit aan Burge
meester en Wethouders wordt overgelaten.
De heer Zandstra antwoordt toestemmend.
Den heer Berghuis (wethouder) lijkt het ook ge-
wenscht, dat Burgemeester en Wethouders de redactie
vaststellen, en ook er een middel trachten op te
vinden, om de straf na drie jaar to schrappen. Er
moet iets op gevonden worden, dat na drie jaar iemand
weer een blanco dienstregister krijgt.
De Voorzitter merkt op, dat er niet bepaald is, dat
de aanteekening in het dienstregister moet geschieden.
Onderdeel XXXIII, gelijk nader gewijzigd, wordt
met algemeene stemmen aangenomen, evenals onder
deel XXXIV.
Aan de orde is onderdeel XXXV, art. 50A. De op
het eerste lid van dit artikel door de heeren Terpstra,
Fransen en De Haan ingediende gelijkluidende amen
dementen zijn door Burgemeester en Wethouders
overgenomen.
De heer Terpstra heeft bij amendement tevens
voorgesteld aan dit artikel een lid toe te voegen „De
uitspraak van het scheidsgerecht is bindend".
De heer Oosterhoff (wethouder) merkt op, dat Burge
meester en Wethouders dit amendement niet hebben
overgenomen, omdat het overbodig is. In art. 50N
staat reeds dat het scheidsgerecht in hoogsten aanleg
beslist. Dat is hetzelfde als wat de heer Terpstra
bedoelt.
De heer Terpsta wijst op art. 50K. Daar staat iets
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Mei 1919. 139
anders ten aanzien van de beslissing, die het einde
van de dienstbetrekking tengevolge heeft. Dat is dan
niet in de lijn van art. 50N.
De VoorzitterDat gaat over de kwestie, of het
scheidsgerecht ontslag kan geven. Ik ben van opinie,
dat het scheidsgerecht dat niet kan doen.
De heer Terpstra acht het volkomen terecht, dat
Burgemeester en Wethouders het ontslag geven. Maar
als het scheidsgerecht zegtwij keuren het ontslag
niet goed, zullen Burgemeester en Wethouders het
niet kunnen handhaven, 't Gaat om de waarde van
de beslissing van het scheidsgerecht. Zegt het scheids
gerecht, dat het ontslag niet gehandhaafd mag worden,
dan kunnen Burgemeester en Wethouders 't niet
toch doen.
De Voorzitter: Als Burgemeester en Wethouders het
toch doen, gebeurt er niets.
De heer Terpstra: Dan behoeven we geen scheids
gerecht te hebben.
De VoorzitterDat is een tweede kwestie.
De heer Terpstra: Als wij bepalen, dat de uitspraak
van het scheidsgerecht bindend is, dan moet zij dat
ook zijn. Schaf anders het scheidsgerecht maar af, en
maak er een college van advies van.
De VoorzitterWij kunnen alleen voor ons zelf
instaan, niet voor de opvolgers die na ons hier zitten.
De heer Oosterhoff (wethouder) zegt, dat als de heer
Terpstra art. 50 K niet wil hebben zooals is voorge
steld, hij moet voorstellen dat te veranderen. Het
amendement is hier niet op zijn plaats, omdat ook als
dit werd aangenomen, de uitzondering van art. 50 K
bestaan bleef. Dan moet de heer Terpstra voorstellen
dat artikel te laten vervallen.
Burgemeester en Wethouders staan op het stand
punt dat er gevallen kunnen voorkomen, dat het noodig
is iemand te ontslaan, terwijl het scheidsgerecht om
formeele redenen dat ontslag niet geeft. Dan moet
men, als Burgemeester en Wethouders van oordeel
zijn dat zoo'n persoon niet in gemeentedienst hoort,
toch de gelegenheid open laten om te zeggen „Al is
het juridisch niet in den haak, we ontslaan hem toch
met toekenning van schadevergoeding." Men zou bijv.
met een geval te doen kunnen hebben, dat het iemand
betrof die een vlek is voor allen die in gemeente
dienst zijn. Dan moeten Burgemeester en Wethouders
kunnen zeggen „Die man moet er uit."
De heer De Haan vestigt de aandacht op art. 145
der Gemeentewet, waar staatde Raad benoemt en
ontslaat alle werklieden en bedienden, enz. Zij kunnen
dus niet worden ontslagen dan door den Raad of Burge
meester en Wethouders. Het scheidsgerecht heeft de
macht om in geval van ontslag in hoogste instantie
te bepalen, dat een uitkeering of schadeloosstelling
voor het gezin van den ontslagene kan worden gegeven.
De heer Terpstra kan het niet anders zien, dan dat
Burgemeester en Wethouders iemand te allen tijde
kunnen ontslaan. Er staat niet dat het scheidsgerecht
iemand ontslaat. Het scheidsgerecht beslist in hoogsten
aanleg of het ontslag gerechtvaardigd is en Burge
meester en Wethouders richten zich naar dat oordeel.
Het scheidsgerecht ontslaat niet, dat doen Burge
meester en Wethouders. Gevallen dat het scheidsge
recht de straf zou verzwaren, en zou ontslaan, zullen
wel niet voorkomen.
De heer Nijholt is het niet eens met den heer De
Haan. Spreker meent, dat indien het werkliedenregle
ment bepaalt, dat Burgemeester en Wethouders ver
plicht zijn, de uitspraak van het scheidsgerecht op te
volgen, formeel door het scheidsgerecht geen ontslag
kan worden ingetrokken, dit blijft aan Burgemeester
en Wethouders. Burgemeester en Wethouders zijn
evenwel gebonden aan de uitspraak van het scheids
gerecht. Het scheidsgerecht beslist dan feitelijk in
hoogste instantie, terwijl formeel aan de Gemeentewet
is voldaan.
Het amendement-Terpstra is evenwel niet juist,
want het staat reeds in het reglement dat het scheids
gerecht in hoogsten aanleg beslist. De heer Terpstra
moet voorstellen art. 50 K te laten vervallen.
De heer Schaafsma (wethouder) is van meening, dat
wat de heer De Haan zegt, dat met de gemeentewet in de
hand, het voorstel-Terpstra niet toelaatbaar zou zijn, niet
juist is. Dat Burgemeester en Wethouders die be
noemen, ook moeten ontslaan is niet altijd juist, im
mers in verschillende gemeenten heeft men de bin
dende uitspraak van het scheidsgerecht, ook ten op
zichte van het ontslag. Dat is goedgekeurd door
Gedeputeerde Staten en door do Kroon en is dus
niet in strijd met de wet.
De heer Terpstra merkte op, dat het scheidsgerecht
wel de straf zou kunnen verlichten, maar niet de be
voegdheid heeft om de straf te verzwaren. Dat is
niet juist. In den laatsten tijd is juist gebleken, dat
ook wel de straf wordt verzwaard. Het is eenige
keeren gebeurd, in Amsterdam, dat het scheidsgerecht
de straf verzwaarde.
Spreker meent, dat het wel weinig zal voorkomen,
dat in een kwestie van ontslag, door het scheidsge
recht berecht, en welke zoo erg is dat de dienstbe
trekking absoluut niet kan worden bestendigd, het
scheidsgerecht een afwijkende beslissing zou nemen.
Dat zal dan wel meegaan. Alleen zou het kunnen
geschieden, als om een formeele kwestie het ontslag
niet juist was. En dan zou, gelooft spreker, er voor
Burgemeester en Wethouders allicht aanleiding zijn
om naar aanleiding van de beslissing van het scheids
gerecht de straf te vernietigen. Een dergelijk be
sluit acht spreker niet in strijd met de Gemeentewet.
De heer Terpstra trekt zijn amendement op artikel
50 A in.
De artikelen 50 A, B, O, D, E, F, G, H. I. en J.
worden met algemeene stemmen vastgesteld.
Aan de orde is artikel 50 K.
De heer Terpstra stelt voor, dit artikel te schrappen.
De Voorzitter wil als eerlijk man hier zeggen, dat
het dan minder wordt voor den werkman. Van een
gegeven ontslag is geen hooger beroep mogelijk, en
dan zou de ontslagen werkman dus ook geen schade
vergoeding kunnen krijgen.
De heer Terpstra merkt op, dat men straks gezegd
heeft dat de uitdrukking „in hoogsten aanleg", het
zelfde is als „de uitspraak is bindend". Is bij be
houd van artikel 50K wel hooger beroep mogelijk,
dan trekt spreker zijn voorstel in.
De heer Nijholt zegtEr staat in artikel 50N, ,,in
hoogsten aanleg", waar dit niet hetzelfde is als een
bindende uitspraak zal spreker, indien mocht worden
besloten artikel 50K te laten vervallen, bij art. 50N
voorstellen de woorden „en in hoogsten aanleg" te
laten vervallen en aan dat artikel toe te voegen