124 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Mei 1919.
voortdurende gebrek aan geschikte woningen, de be
woners van eenige woningen, onbewoonbaar verklaard
bij raadsbesluit van 8 December 1914 no. 428R/234,
in de onmogelijkheid verkeeren eene andere woning
te bekomen
dat de termijn van ontruiming dezer woningen
reeds werd verlengd bij raadsbesluiten van 17 Augustus
1915 no. 301"/145, '28 December 1915 no. 498/R251,
15 Augustus 1916 no. 365R/175, 28 December 1916
no. 4129/299, 10 Juli 1917 no. 152a, 27 November 1917
no. 546R/256, 11 Juni 1918 no. 250R/113 en 26 No
vember 1918 no. 575R/256, laatstelijk tot 8 Juni 1919
dat het niet raadzaam is thans tot de ontruiming
van deze woningen over te gaan, doch op grond van
bovenvermelde omstandigheid den termijn van ont
ruiming opnieuw te verlengen
Gelet op het advies van de Gezondheidscommissie
voor de gemeente Leeuwarden, gegeven bij schrijven
van 20 Mei 1919;
alsmede op de bepalingen der woningwet
Gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders;
Besluit
den termijn van ontruiming van de navolgende
woningen, alle onbewoonbaar verklaard bij raadsbesluit
van 8 December 1914 no. 428/234, opnieuw te ver
lengen en nader te bepalen op 8 December 1919,
te weten: Blokhuissteeg no. 31, Wissesstraat no. 22
beneden en 22 boven, no. 30 links boven en no. 40,
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden onderscheiden
lijk sectie B nos. 2333 en sectie A no. 1185, 46 en 58.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer De Vries merkt op, dat in den laatsten
tijd zooveel van die voorstellen tot verlenging van
den termijn van ontruiming inkomen, dat het spreker
wenschelijk voorkomt, hier eens een onderzoek te
doen instellen hoe ver we hier nu mee zijn, hoe 't
hier staat ten opzichte van den woningtoestand.
De heer Beekhuis kan 't denkbeeld van den heer
De Vries ondorsteunen. De Gezondheidscommissie
heeft hetzelfde verzoek aan Burgemeester en Wet
houders gericht. Spreker veronderstelt, dat het college
wel bereid is om aan dit verzoek te voldoen.
De Voorzitter antwoordt, dat deze zaak dus vanzelf
aan de orde komt naar aanleiding van 't ingekomen
verzoek van de Gezondheidscommissie.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel wordt met algemeene stemmen aan
genomen.
9. (Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot onderhandsche verhuring van perceel
Orachtswal O.Z. no. 121 aan D. O. Westra.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij raadsbesluit van 11 April 1916 werd de aan de
gemeente toebehoorende woning, gelegen aan den
Grachtswal oostzijde, plaatselijk gekwoteerd no. 121,
kadastraal bekend sectie G no. 9486, verhuurd aan
Jan Werkman, tijdelijk opzichter bij de le afdeeling
van den dienst der gemeentewerken, voor 3.per
week. Volgens het gesloten contract liep de huur van
1 Mei 1916 af van week tot week.
Werkman heeft tengevolge van zijn vertrek naar
Amersfoort de woning thans verlaten.
Als gegadigde naar de woning heeft zich opgedaan
D. G. Westra, adjunct-commies bij den dienst der
gemeentewerken, met wien overeengekomen is de
huur aan te gaan op de gewone voorwaarden, tegen
een bedrag van f 3.75 per week. Het wil ons voor
komen dat deze verhooging in huur, vergeleken met
de huurprijzen in 1916, alleszins gerechtvaardigd ge
acht mag worden.
Bedoelde woning heeft vroeger dienst gedaan als
brugwachterswoning voor den wachter aan de Oos-
terbrug en zou in de toekomst voor hetzelfde doel
weer noodig kunnen zijn. Met het oog daarop deden
wij de woning dan ook niet in exploitatie bij de
Woningvereeniging Leeuwarden, zooals met andere
kleinere woningen, op grond van de machtiging in
Uwe vergadering van 28 December 1915 no. 499R/249
plaats heeft gehad en vinden wij het gewenscht de
woning bij de week te verhuren.
Wij stellen U alzoo voor te besluiten
aan D. G. Westra, adjunct-commies bij de 1ste
afdeeling van den dienst der gemeentewerken alhier,
met ingang van 1 Juni 1919, van week tot week te
verhuren de woning Grachtswal oostzijde no. 121,
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden sectio G no.
9486, voor de som van 3.75 per week en onder de
door Burgemeester en Wethouders te stellen voor
waarden.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer De Vries vraagt of de verhooging van den
huurprijs niet wat heel groot is. De huur is nu 3.
en wordt 3.75.Dat is een verhooging van 25 pCt.
't Huis brengt 40.per jaar meer op, en 't wordt
absoluut niet gemotiveerd, waarom dit zooveel meer
moet doen. Is die verhooging van 0.75 door de
Huurcommissie goedgekeurd 't Zou wel een eigen
aardig geval wezen, als de gemeente in conflict kwam
met de Huurcommissie.
De Voorzitter merkt op, dat dit voorstel nog moet
aangevuld worden metbehoudens goedkeuring van
de Huurcommissie.
Intusschen wil Westra de woning graag huren voor
dien prijs.
De heer Da Vries: Hij moet wel.
Den Voorzitter lijkt het het beste dat de Huurcom
missie die over allen waakt, ook over de gemeente
waakt
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethoudeis wordt
aangenomen met algemeene stemmen.
10 (Agenda no. 11). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot aanvaarding van eene door mej. E.
Lobry van Troostenhurg de Bruyn aangeboden schenking
van voorwerpen ter plaatsing in het Princessehof.
Dit voorstel luidt als volgt:
Toen in de raadsvergadering van 24 October 1916
de wijze van inrichting van het Princessehof in de
Groote Kerkstraat werd vastgesteld met het oog op
de te vragen subsidiën, besloot men de benedenvoor
kamer rechts, zoodra dit mogelijk was, in te richten
naar den stijl van de vroegere bewoonster Maria
Louise. Thans wordt de gemeente in de gelegenheid
gesteld de kamer aan deze bestemming te doen be
antwoorden. In een schrijven van 18 Maart 1919 biedt
mejuffrouw Helena Lobry van Troostenburg de Bruijn,
alhier, de roerende goederen, die toebehoord hebben
aan wijlen mejuffrouw Maria Agneta Isabella Lobry
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Mei 1919. 125
van Troostenburg de Bruijn en afkomstig zijn uit het
slot Friesma State, eertijds eigendom van de familie
Bergsma, te Idaard, de gemeente aan ter plaatsing
in het Princessehof, meenende hiermede ook in den
geest der overledene te handelen. De verzameling be
staat uit familieportretten, meubelen, goudleer behang,
porcelein, preciosa enz., welke naar de verzekering
van den conservator grootendeels afkomstig zijn uit
den tijd omstreeks de helft der achttiende eeuw. De
bedoeling, waarmede in 1916 de subsidiën aan provincie,
rijk en particulieren gevraagd zijn, is dus vervuld, als
men de bedoelde kamer inricht met de aangeboden
goederen. Schenkster stelt zich voor, om, indien de
schenking wordt aanvaard, op haar kosten, met mede
werking en onder toezicht van een bekwaam architect,
nog dezen zomer de kamer in orde te laten brengen,
welke dit stelt zij als voorwaarde de naam
Lobry de Bruijn-Bergsmakamer zal worden gegeven.
Voorts is aan de schenking nog de volgende voor
waarde verbonden, welke, mede in overleg met ons
college, als volgt geformuleerd is: „in de Lobry de
Bruijn-Bergsmakamer mogen door de leden dier familie
slechts stukken worden bijgeplaatst onder goedkeuring
van Burgemeester en Wethouders, terwijl slechts onder
goedkeuring der schenkster de inrichting door Burge
meester en Wethouders mag worden aangevuld"
hiermede is naar onze meening de completeering van
de aankleeding der kamer in den daarvoor aangewezen
stijl op den duur gewaarborgd. Het komt ons voor
dat de gemeente de gelegenheid om reeds zoo spoedig
na de opening van het Princessehof de inrichting
geheel te kunnen voltooien niet ongebruikt mag
laten voorbijgaan en wij hebben dus de eer U voor to
stellen te besluiten
I. de door mejuffrouw Helena Lobry van Troos
tenburg de Bruijn te Leeuwarden aangeboden schenking
als meer uitvoerig in haar brief d.d. 18 Maart 1919 is
omschreven te aanvaarden volgens de bovengenoemde,
nader met Burgemeester en Wethouders overeenge
komen, voorwaarden
II. Burgemoester en Wethouders te machtigen de
schenkster den bij zonderen dank van den Raad over
te brengen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel.
11 (Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders naar aanleiding van een door den Commis
saris der Koningin tot het gemeentebestuur gerichte vraag,
hun college te machtigen dezen mede te deelendat naar
het oordeel van den Raad de omstandigheden thans niet
wettigen de kermis alhier dit jaar niet te laten doorgaan.
Dit voorstel luidt als volgt:
Bij circulaire no. 47 van 1919 brengt de Commis
saris der Koningin ter kennis van de gemeentebestu
ren enkele beschouwingen van den Inspecteur der
Volksgezondheid, dr. Hulshoff Pol, inzake het al of
niet doen houden van de kermis, met verzoek deze
tevens aan Uwe aandacht te onderwerpen en U te
wijzen op de groote verantwoordelijkheid die de Raad
op zich zou nemen door het advies van den Inspec
teur in den wind te slaan. Dat advies strekt om de
kermis niet te laten doorgaan met het oog op het
dreigen van besmettelijke ziekten van do zijde van
ODze oostelijke naburen en op het hooge cijfer der
andere infectieziekten, dat abnormaal hoog is en wijst
op een ongunstigen hygiënischen toestand.
Wij hebben het wenschelijk geacht, waar de Raad
onderscheidene keeren het standpunt heeft ingenomen
dat de tijdsomstandigheden geen reden waren om de
kermis niet te laten doorgaan en in het algemeen dus
op behoud van dit volksfeest prijs stelt, zoodat er
wel een gegronde aanleiding moet zijn om van die
gedragslijn voor dit jaar af to wijken, over de mee
ning van den inspecteur ook het oordeel van het
plaatselijk orgaan van den gezondheidsdienst te moeten
vernemen. Dit luidt, dat de gegevens, waarover de
gezondheidscommissie beschikt, geen voldoenden grond
opleveren om het advies van den Inspecteur te steunen
dat de statistiek aanwijst dat van abnormaal hooge
ziektecijfers voor roodvonk, diphtheritis en dergelijke,
geen sprake is en dat het dreigen van ziekten van
Duitsche zijde een te onzekere factor is dan dat
daarop eenig besluit kan worden gebouwd wat het
niet doorgaan der kermis tengevolge zou hebben.
Iets anders is, of evenals ook wel in vroegere jaren
is geschied, op de kermisgasten en hunne vervoer
middelen niet een uit hygiënisch oogpunt verscherpt
toezicht ware te houden, gelijk ook reeds dezerzijds
de noodige zorg wordt betracht bij de toewijzing van
nog niet verpachte standplaatsen. Een en ander kan
echter, gelijk de gezondheidscommissie opmerkt, veilig
aan ons college worden overgelaten.
U ingevolge het gedaan verzoek de circulaire over
leggende, waarbij wij nog onzerzijds voegen het advies
der gezondheidscommissie hebben wij de eer U voor
te stellen te besluiten ons college te machtigen den
Commissaris der Koningin in antwoord te doen weten
dat naar het oordeel van den Raad de omstandigheden
thans niet wettigen de kermis alhier dit jaar niet te
laten doorgaan.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer De Vos zegt: 't Verwondert mij niet dat
het voorstel van Burgemeester en Wethouders luidt
zooals het doet, maar 't zal Burgemeester en Wet
houders ook wel niet verwonderen, dat hun voorstel
protest uitlokt van de zijde van den Raad.
Hier is, in plaats van dankbaar 't advies te volgen
van den Inspecteur der volksgezondheid en in plaats
van den Commissaris der Koningin te danken voor
de overbrenging van 't advies en voor de herinnering
aan de groote verantwoordelijkheid die do Raad op
zich zou nemen door 't advies in den wind te
slaan, door Burgemeester en Wethouders 't advies
gevraagd van de Plaatselijke Gezondheidscommissie
en wel naar aanleiding van het feit dat de Raad
onderscheidene keeren het standpunt heeft ingenomen
dat de kermis om de tijdsomstandigheden niet behoeft
over te gaan. Spreker merkt op, dat het vorig jaar
het een gansch andere zaak was. Toen waren er ook
ernstige omstandigheden, zeker, maar het was toch
iets anders dan nu. Toen was de kermis gehuld in
een zee van licht, terwijl de burgerij in het duister zat,
toen had de kermis overvloed van brandstoffen, terwijl
de burgerij zich moest behelpen, toen waren er op
de kermis meer dan voldoende levensmiddelen, terwijl
de burgerij voor hare kinderen niet voldoende had.
Maar thans staat de zaak weer anders. Thans gaat
het om de volksgezondheid. De Inspecteur van de
Volksgezondheid en de Commissaris der Koningin
hebben den toestand zoo ernstig ingezien, dat zij de
gemeentebesturen hebben geraden de kermissen niet
te laten doorgaan, en den Raden op hunne verant
woordelijkheid hebben gewezen, als zij de kermis
toch laten doorgaan.
Burgemeester en Wethouders leggen daartegenover
aan den Raad over het adres van de Gezondheids
commissie hier ter plaatse, een advies dat spreker
diep treurig zou willen noemen. De Gezondheids
commissie beschikt niet over voldoende gegevens om
het advies te steunen. Stel U voor, zegt spreker, een
patiënt wien door een professor, nadat deze hem
ernstig onderzocht, geraden wordt zich te laten ope-