126 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Mei 1919. reeren. De patiënt gaat evenwel naar een plaatselijken geneesheer, en die zegt„Ik heb geen voldoende ge gevens en niet voldoende instrumenten, ik kan het advies van den professor niet ondersteunen". Zou men niet zeggen, dat het niet pluis is in de bovenkamer van zoo iemand Aan het verscherpte toezicht, door Burgemeester en Wethouders toegezegd, is al heel weinig waarde te hechten. Dan zou men de kermisgasten misschien wel voor 80 procent naar de ontluizingsinrichting moeten verwijzen. Spreker weet niet, hoe de Raad straks zal stemmen, doch hij meent verplicht te zijn om een eeresaluut te brengen aan den Commissaris der Koningin voor de wijze, waarop hij het advies van den Inspecteur aan de gemeentebesturen heeft medegedeeld en den Raad uitdrukkelijk heeft willen wijzen op de verant woordelijkheid, die hij op zich neemt. Spreker hoopt dat als do Raad het standpunt van Burgemeester en Wethouders mocht deelen, de Commissaris andere middelen zal weten te vinden, om van hooger hand hot houden van kermissen te verbieden. Omdat, als de Raad, het standpunt van Burge meester en Wethouders niet doelende, het voorstel mocht verwerpen, daarmee nog niet besloten is over het niet houden van de kermis, stelt spreker voor, dat de Raad, kennis nemende van het schrijven van den Commissaiis der Koningin, zal besluiten dit jaar de kermis niet te doen doorgaan. De heer Dijkstra wil slechts een paar woorden over deze zaak spreken. In de eerste plaats hierom, omdat de kermis de laatste jaren al zoo vaak een punt van debat is geweest en ook principieel al genoeg is be sproken. Wat aangaat het gevaar van infectieziekten, spreker staat daar vrij nuchter voor. De heer De Vos heeft de kermis heftig bestreden, spreker denkt er minder erg over. Zonder nu zoo'n voorstander van de kermis te zijn, wil spreker wijzen op de contracten die nog loopende zijn en welker niet nakoming de gemeente zeker eenige duizenden guldens zou kosten. Wil de Raad dat op zich nemen, dan moeten er wel zeer gegronde redenen voor zijn. En nu zegt het rapport van de Gezondheidscommissie, waaraan spreker wel waarde hecht, dat er van abnormale cijfers ten aanzien van roodvonk, diphteritis, enz. geen sprake is. De commissie zal dat toch wel beter weten dan de Raad. Inrichtingen evenwel die bepaald vuil zijn, zooals den vorigen keer er een stond tegenover de Rijks Hoogere Burger School en kermisgasten, zooals die huisden aan den straatweg en die uit hygiënisch oog punt gevaarlijk kunnen zijn, moeten worden geweerd. Gebeurt dat, dan gelooft spreker, dat de Raad de verantwoordelijkheid wel op zich kan nemen. Zijn de contracten afgeloopen, dan kan men de zaak nog wel eens onder de oogen zien. De heer Beekhuis merkt op, dat na de gehouden gemeenteraadsverkiezingen de heer De Vos wel niet anders kon dan een lans breken voor afschaffing van do kermis. Spreker zou hierover niet het woord gevoerd hebben, als niet de Gezondheidscommissie in debat gebracht was. Er bestaat een schijnbare tegenstelling tusschen het advies van den Inspecteur der Volksgezondheid en dat van de Gezondheidscommissie. Spreker wil daaromtrent opmerken, dat het advies van den Inspec teur al eenige maanden oud is. 't Werd gegeven als antwoord op een vraag van eenig gemeentebestuur en de Inspecteur is toen op de gedachte gekomen dat het wel goed zou zijn, dat zijn antwoord in ruimer kring bekend werd. Hij heeft het toen gezon den aan de Commissarissen der Koningin in zijn inspectie. De inspecteurs in de andere secties van ons land hebben niet een dergelijk advies gegeven, 't heeft zich alleen bepaald tot dezen Inspecteur. Nu is het gebleken, dat juist de laatste maanden de gezondheidstoestand in ons land enorm is ver beterd, juist ten opzichte van die ziekten waarop de inspecteur de aandacht vestigde. Dat heeft de Gezond heidscommissie in haar rapport uitgedrukt. De schijn bare tegenstelling wordt dus verklaard door het feit, dat het advies van den Inspecteur reeds zoo oud is, en dat in de latere maanden de toestand zich zeer heeft verbeterd. De heer De Vos merkt op, dat de verkiezingen van de vorige week absoluut niets met de kwestie van het oogenblik hebben uit te staan. Spreker heeft evenwel de overtuiging dat degenen die, naar aanleiding van deze verkiezingen, de plaats zullen innemen van de niet herkozenen, zich verklaren zullen tegen de kermis. De heer Dijkstra sprak over de contracten, doch spreker herinnert er aan, dat toen het vorig jaar de heer De Haan vroeg „toon ons die contracten", van de zijde van Burgemeester en Wethouders is geant woord „er zijn geen contracten, er zijn enkel maar stukjes papier". Overigens mag men zeker meer waarde hechten aan 't advies van den Inspecteur van de Volksge zondheid, die meer 't geheel kan overzien, dan aan de meening van de plaatselijke Gezondheidscommissie. De heer Dijstra zal zich verklaren tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, doch niet naar aanleiding van het betoog van den heer De Vos 't verschil in 't advies van den Inspecteur van de Volksgezondheid en de plaatselijke Gezondheidscom missie, daar blijft spreker buiten. Doch hij is principieel tegenstander van de kermis, en hij kan zich niet de mogelijkheid denken dat, als 't gaat om de vraag voor of tegen de kermis, sproker voor zou stemmon. De heer Dijkstra De heer De Vos heeft daar een kras ding gezegd, n.l. dat er geen contracten zouden zijn voor de kermis. Is dat juist? Spreker herinnert het zich niet. De heer Berghuis (wethouder) antwoordt dat de standplaatsen bij openbare inschrijving zijn verpacht. Er zijn inschrijvingsbiljetten ingekomen en daarop zijn de standplaatsen toegewezen. De inschrijvingen zijn dus geaccepteerd, en al is 't dus niet in contrac- tueelen vorm, 't heeft er toch de waarde van. De heer Dijstra vraagt of dan aan de verpachting geen voorwaarden verbonden zijn, waardoor in be paalde gevallen, als 't niet mogelijk is om de con tracten na te komen, bijv. bij het uitbreken van een epidemische ziekte, de kermis niet zou behoeven door te gaan. De heer Berghuis (wethouder). De voorwaarden zijn ter secretarie vóór de inschrijving nedergelegd, en de inschrijving heeft op die voorwaarden plaats. Bij een epidemische ziekte zou de kermis zeker verboden worden, en dan zou de gemeente zich op overmacht kunnen beroepen. Doch dat geval doet zich nu niet voor. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel—De Vos, dat wordt ondersteund, wordt in stemming gebracht en verworpen met 16 tegen 4 stemmen. Vóór stemmen de heerenDijstra, De Haan, De Vos en Koopmans. 127 Tegen stemmen de heerenTorpstra, De Boer, Collet, Dijkstra, Zandstra, Franssen, Van Weideren baron Rengers, De Vries, Van Sloterdijck, Tiemersma, Nijholt, Oosterhoff, Schaafsma, Cohen, Beekhuis en Berghuis. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt hierna met algemeene stemmen aangenomen. 12. Agenda no. 13). Voordel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging der verordening op den genees-, heel- en verloskundigen dienst voor behoe/tigen (Injlage 16). Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met algemeeno stemmen aangenomen. 13. Agenda no. 14). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging der verordening tot heffing van een belasting onder den naam van bruggeld bijlage 16). De beraadslaging wordt geopend. Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Art. 1 van de heffingsverordening wordt aange nomen. Bij artikel 2 van de verordening, genoemd onder A, stelt de heer Nijholt voor om het tarief voor de heffing van bruggeld te wijzigen. Wel wordt door het voorstel het nadeelig saldo van de bruggen verminderd, maar er blijft nog een groot tekort bestaan. De uitgave bedraagt per jaar ruim 82000.de ontvangsten worden geraamd op 23000.blijft alzoo een nadeelig saldo van 9000.-. Spreker acht alle reden aanwezig, om het nadeelig saldo te verkleinen. Daarom wil spreker een hooger - bruggeld heffen dan Burgemeester en Wethouders voorstellenniet van de kleine schepen, maar wel van do groote kan iets hooger bruggeld geheven worden. Dat is voor die groote schepen heelemaal geen be zwaar om te betalen. De groote schepen betalen thans per ton veel minder dan de kleine. Nu zal men zeggen maar voor de groote behoeft do brug ook maar een maal gedraaid te worden, spreker antwoordt hierop dat het hier toch ook een zeker soort belasting be treft, die naar draagkracht geregeld moet worden. Sproker stelt voor in artikel 2 te lezen 's daags, 's nachts, van 50 ton tot beneden 100 ton 20 cent. 60 cent. 100 150 25 75 150 200 30 90 200 en daarboven 40 120 houtvlotten 30 90 Naar sprekers berekening zal doze verhooging on- goveer 2500.meer por jaar opbrengen. De heer Dijstra voelt er alles voor, dat de kosten gedragen worden door degenen te wiens behoeve ze gemaakt werden. Maar de redeneering van den heer Nijholt, dat men de kleine schepen niet moet ver- hoogen, en de groote wel omdat die het beter kun nen betalen, is die wel juist De kleine maken meer vracht per ton, en zij kunnen meer varen. Heeft de heer Nijholt gegevens, dat de kleine schepen 't min der kunnen betalen dan de groote De heer Fransen wil een kleine opmerking maken. De heer Nijholt moet niet vergeten, dat de groote schepen al meer betalen dan de kleine, omdat de laatste lager zijn en dus vaak onder een brug door passeeren kunnen, zonder dat die wordt gedraaid, terwijl voor de eerste de brug altijd moet worden afgedraaid. Daardoor betalen de groote in den regel al het dubbele van de kleine schepen. De heer Berghuis (wethouder) zegt, dat men met het voorstel-Nijholt voorzichtig moet zijn om niet in botsing te komen met de Gemeentewet. Ook overigens ontraadt spreker deze verhooging aan te brengen. De tarieven worden hier al hoog. Als men ze vergelijkt met andere steden, dan zijn we hier al vooruit. Spreker wijst in dat verband op een schrijven van de Kamer van Koophandel en als nu 't voorstel Nijholt wordt aangenomen, dan is Leeuwarden niet alleen aan den kop, maar loopt onze stad er een stuk boven uit. Men moet de groote schepen ook niet zoo vreesachtig maken om hier te komen. De heer Dijstra heeft reeds gezegd, dat de eigenaar van een groot schip vaak vrij wat meer werk kau hebben om door de wereld te komen als iemand van een klein schip. Spreker weet ook niet of de eigenaar van een groot schip wel zoo goed de tijdsomstandig heden kan weerstaan als die van een klein schip. Dat wil spreker graag aan den heer Nijholt overlaten. Spreker eindigt met den Raad te ontraden hot amendement van den heer Nijholt aan te nemen. De heer Nijholt merkt op, in antwoord op het ge zegde van don heer Dijstra, dat ook bij het tarief door spreker voorgesteld de kleine schepen per ton nog meer moeten betalen dan de groote. Dat het vaak zal voorkomen dat een klein schip onder de brug door kan en een groot schip niet, gelooft spreker niet. Als daar een statistiek van werd gehouden, zou 't blijken niet veel te zijn. Daarom kan men niet zeggen, de groote betalen vaker en daardoor meer. Men moet het den schippers niet te moeilijk maken, zegt men. Daar is spreker niet zoo bang voor. Als die schepen 5 cent of 10 cent meer bruggeld moeten betalen, dat is voor alle bruggen hier misschien 50 cent, daarom zou geen enkel schipper in overweging nemen om Leeuwarden niet aan te doen. Diezelfde redeneering heeft men ook vernomen toen het ging om de belasting op de naamlooze vennootschappen, maar spreker is daar niet zoo bevreesd voor. Er zullen wel groote schepen zijn, die noodlijdend zijn, maar over 't algemeen kan men toch zeggen, dat de kleine schippers 't minder goed kunnen doen. De groote schepen zijn meest in handen van een maatschappij, en deze maatschappijen keeren door gaans nog al goede dividenden uit. Een groot deel der kleine schippers, die van minder dan 50 ton, geven dikwijls den indruk, dat zij zelfs niet in staat zijn het schip goed in orde te houden, en daar blijkt wel uit, dat de moeite voor de kleine schippers vaak grooter is om het hoofd boven water te houden dan voor de groote. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement-Nijholt wordt in stemming ge bracht en verworpen met 11 tegen 9 stemmen. Vóór de heeren Terpstra, De Boer, Collet, Dijkstra, Zandstra, De Vries, Tiemersma, Nijholt en Beekhuis. Tegen de heeren Dijstra, De Haan, Fransen, Van Weideren baron Rengers, De Vos, Koopmans, Van Sloterdijck, Oosterhoff, Schaafsma, Cohen en Berg huis. Do verordening, genoemd onder A, wordt met algemeene stemmen vastgesteld. Aan de orde is de verordening genoemd onder B. De Voorzitter deelt mee, dat in artikel 1, na de Vrouwenpoortsbrug, zijn uitgevallen: de Noorderbrug en de Verversbrug. Dat is later ontdekt en wordt bij dezen hersteld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1919 | | pagina 5