130 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Mei 1919.
Het voorstel van den heer Van Sloterdijck om de
behandeling aan te houden wordt in stemming ge
bracht en verworpen met 12 tegen 8 stemmen.
Vóór de heeren De Haan, Franssen, Van Weideren
baron Rengers, De Vos, Koopmans, Van Sloterdijck,
Oosterhoff en Cohen.
Tegen de heeren Terpstra, Dijstra, De Boer, Collet,
Dijkstra, Zandstra, De Vries, Tiemersma, Nijholt,
Schaafsma, Beekhuis en Berghuis.
Wordt overgegaan tot behandeling van het voorstel
in zijn onderdeden.
Onderdeelen I, II en III worden met algemeene
stemmen goedgekeurd.
Aan de orde is onderdeel IV, met amendementen
van de heeren Terpstra en Dijstra.
De heer Terpstra trekt na de wijziging door Bur
gemeester en Wethouders, aangebracht in artikel 4,
le lid, zijn amendement op dat artikel in.
De heer Dijstra kan niet meegaan met evenredige
vertegenwoordiging bij het georganiseerd overleg.
Spreker heeft bezwaren daar tegen.
De heer Dijkstra: Welke?
De hoer Dijstra Dat zult ge hooren.
De heer Oosterhoff (wethouder) deelt mee, dat Bur
gemeester en Wethouders het amendement-Dijstra niet
hebben overgenomen, omdat dit h. i. een tweeslachtig
karakter heeft. Daarin wordt gesproken over de in
voering van georganiseerd overleg, terwijl Burge
meester en Wethouders van oordeel zijn, dat dit nader
moet worden geregeld, zooals art. 35 aangeeft. Boven
dien acht spreker de inkleeding van het amendement
niet juist. Had men hier meer willen doen dan enkel
vastleggen, dat georganiseerd overleg zou worden in
gevoerd, dan had men een veel meer uitgewerkte
regeling moeten opnemen.
De heer Dijstra kan zich hiermee niet vereenigen.
Hij hoeft het georganiseerd overleg zich heel anders
voorgesteld dan Burgemeester en Wethouders be
doelen, en gemeend dat het ook zal gaan over zaken
die bevorderen het algemeen gemeontebelang. Ook is
spreker van oordeel, dat zijn amendement de bedoeling
van het georganiseerd overleg beter heeft omschreven
samenspreking en beraadslaging over algemeene zaken.
Spreker meent, dat wat Burgemeester en Wethouders
in hun memorie van toelichting hebben gezegd, wel
blijk geeft van goed bedoelen, maar dat dit niet vol
doende is vastgelegd. De samenstelling van de
commissies is niet voldoende verzekerd. Dat is het
groote verschil tusschen het voorstel van Burgemeester
en Wethouders en sprekers amendement.
De heer OostarhofF (wethouder) meent, dat, naar de
bedoeling van den heer Dijstra, een uitvoerige regeling
voor georganiseerd overleg zou moeten worden vast
gesteld. En dan is het juist dat het voorstel van
Burgemeester en Wethouders onvoldoende is. Maar
ook het amendement-Dijstra geeft zulks niet. Burge
meester en Wethouders stellen zich voor, het georgani
seerd overleg nader te regelen, zooals ook art. 55
aangeeft.
De heer Dijstra zegt, dat de Raad hierin ook zou
moeten worden gehoord, 't HaDgt tenslotte af van de
vraag, wat verstaan Burgemeester en Wethouders
onder georganiseerd overleg. Daarover is nog wel een
woordje over te spreken. Spreker meent, dat op deze
wijze 't wel eens onbevredigend zou kunnen zijn.
Zijn amendement heeft hij overgenomen van een
arbeidersorganisatie en hij heeft 't gevoeld, dat op
deze wijze de zaak 't beste zou worden geregeld.
De heer Terpstra vei staat onder georganiseerd
overleg, dat Burgemeester en Wethouders met de
organisaties, vertegenwoordigd naar hun aantal, bij
elkaar komen, om de zaken te bespreken. Spreker
noemt het een onding, dat naast een dienstcommissie
nog een algemeene commissie zou worden benoemd,
en acht het wantrouwend van de organisatie die dit
voorstelde, om ook den Raad er nog bij te halen,
't Heele voorstel van de organisatie is er vlak naast.
't Georganiseerd oveileg dient om besluiten te
nemen, wenschen over te brengen en te bespreken.
De oommissie is verantwoordelijk tegenover de organi
saties. De Raad heeft zich er verder niet mee te
bemoeien.
De heer Schaafsma (wethouder) is van oordeel, dat
een centrale commissie en een dienstcommissie beide
niet noodig zijn. Dat is ook't oordeel doorde organisatie
aan spreker overgebracht. De organisatie die den heer
Dijstra inlichtte, is uitgegaan van wat in de groote
steden als Amsterdam bestaat, maar dat geldt voor
Leeuwarden niet. Wij kunnen wel buiten een dienst
commissie. In do centrale commissie kunnen ook wel
worden besproken de zaken van de aparte bedrijven.
Een dienstcommissie en daarenboven een centrale
commissie is voor kleine plaatsen niet noodig. De
organisatie die de heer Dijstra inlichte, heeft daarmee
niet voldoende rekening gehoudenspreker meent,
dat het wel aan het college kan worden overgelaten
hoe het in samenwerking met de organisaties de
kwesties van het georganiseerd overleg in de toekomst
zal regelen.
Het amendement-Dijstra wordt niet ondersteund en
maakt derhalve verder geen punt van beraadslaging uit.
Onderdeel IV wordt met algemeene stemmen goed
gekeurd.
Aan de orde is onderdeel TVbi*, met het amende
ment van den heer Terpstra op dit onderdeel.
De heer Tsrpstra is van meening, dat thans het
oogenblik daar is, om den 1 Meidag als feestdag in
te voeren. De verkiezingen hebben aangetoond, dat
een groot deel van de kiesgerechtigden in Leeuwarden
van de overtuiging is, dat evengoed als andere dagen
in artikel 5 genoemd, de 1 Meidag behoort genoemd
te worden onder de arbeidersfeestdagen. De concessie
door Burgemeester en Wethouders gedaan geeft
spreker geen aanleiding zijn amendement in te trekken.
De heer Oosterhoff i wethouder) wil een uiteenzetting
geven van het standpunt van Burgemeester en Wethou
ders. Zij meenen dat men niet iemand moet dwingen tot
het vieren van een feestdag, die geen feestdag voor
dien persoon is. En als de 1 Meidag werd opgenomen,
zouden gemeentewerklieden van andere zienswijze
ook dien feestdag moeten vieren. Burgemeester en
Wethouders wilden echter niet iemand het recht ont
zeggen om dien feestdag te vieren, doch daartegen
over wenschen zij aan ieder ander ook hetzelfde recht
te geven. Ieder werkman kan een feestdag aanwijzen,
dien hij wenscht. Als bijvoorbeeld een Katholieke werk
liedenorganisatie liever een kerkelijken feestdag had,
zou men dan dien niet toestaan En andere werklieden
kunnen een anderen dag kiezen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Mei 1919. 131
Spreker acht dat beter dan te decreteeren dat de
1 Meidag gevierd moet worden. Die dag staat in de
rij der feestdagen genoemd in artikel 5, als we eerlijk
zijn, zelfs voor degenen die niet op dat standpunt
staan, in onze maatschappij niet gelijk met de Christe
lijke feestdagen en Koniuginne-vcrjaardag.
De heer Terpstra noemt het opmerkelijk, dat de
heer Oosterhoff den Koninginnedag hier noemt als
tegenstelling met den 1 Meidag. Die dag wordt ons
ook opgedrongen, zegt spreker. Die dag wordt als
algemeene feestdag gevierd, om propaganda voor het
koningschap te maken. Een massa arbeiders zouden
weigeren om op dien dag een daghuur te verzuimen,
maar zij moeten wel. Daartegenover eischt de arbei
dersorganisatie ook een feestdag, den l Mei.
Spreker vraagt welke dag ordelijker gevierd wordt,
de Koninginnedag of de 1 Meidag. Als de Koninginne
dag als een nationale feestdag wordt beschouwd, dan
zou spreker zich schamen voor zoo'n nationalen feest
dag. Daarentegen wordt de 1 Mei gevierd uit
een gevoel van vreugde over de toekomst die op
komst is en om voor die toekomst te demonstreeren.
De heer Oostsrhoff (wethouder) zegt, dat er onderalle
categorieën van werklieden er zijn, die den Koninginne
dag als feestdag willen vieren. Op een vraag wie
die categorieën zijn, antwoordt spreker: alle politieke
richtingen, behalve die ééne. Daarom meent spreker
dat men den Koninginnedag wel als feestdag moet
behouden. Maar met den 1 Meidag is 't iets anders.
In dit verband merkt spreker op, dat de heer Terpstra
zei dat de Koninginnedag gebruikt wordt voor pro
paganda van het koningschap. Spreker is 't hier niet
mee eens, maar hieruit blijkt wel, dat de heeren den
1 Meidag willen beschouwen als propagandadag voor
hun partij. Spreker meent dat het niet op den weg
van het gemeentebestuur ligt, om dit streven te
steunen.
De heer Schaafsma (wethoudei) wil een opmerking
maken. Do verdediging van de handhaving van den
vrijen middag op 31 Augustus acht spreker niet juist
ten aanzien van de mannon die niet op dat principe
staan.
Het eerste gedeelte van het betoog van den heer
Oosterhoff komt tegemoet aan den wensch om nie
mand te kwetsen. Er zal 1 dag in het jaar vrij
worden gegeven ter keuze van de werklieden zelf.
Maar nu zou de consequentie hiervan toch ook zijn,
waar 10 pCt. van de kiezers socialistisch stemt, dat
men de gemeenteambtenaren en werklieden die staan
op het standpunt van de sociaal-democraten, niet
dwong om op 31 Augustus het werk neer te leggen
en piopaganda te maken voor het Oranjehuis. Men
moet aan allen volle vrijheid laten wedervaren.
Daarom meent spreker dat do heer Terpstra zou
moeten voorstellen schrapping van do kermismiddagen
en van 31 Augustus uit de lijst van vrije dagen.
Daarvoor komt dan in de plaats een dag in het jaar
door ieder zelf uit te kiezen, en te besteden als
feestdag.
De heer Beekhuis vindt, waar hier gestreden wordt
over den 1 Meidag, de verdediging van den heer
Oosterhoff niet consequent. Spreker is het eens met
het betoog van de heeren Schaafsma en Terpstra, en
meent dat dezelfde reden waarom men den 1 Meidag
niet opneemt, ook moet leiden tot schrapping van
den Koninginnedag. De oplossing van de kwestie
moet dan echter niet worden gezocht in de richting
van het amendement-Terpstra, maar door een ander
amendement, n.l om den Koninginnedag ook uit het
workliedenreglement te schrappen. Hiertoe is te meer
aanleiding omdat onder de werklieden, waarvoor het
Reglement geldt, er velen zijn die den Koninginne
dag niet wenschen te vieren.
Om nu alle moeilijkheden te voorkomen, stelt spreker
dan ook voor hoewel hij het zeer betreurt dat op
den bewusten dag niet algemeen feest wordt gevierd
om uit artikel 6 te lichten den namiddag van
den verjaardag van H. M. de Koningin.
De heer Oosterhoff (wethouder) is van oordeel, dat
men op denzelfden grond eigenlijk ook wel kan
overgaan tot het schrappen van de Chr. feestdagen.
Zoolang wij evenwel leven in een christelijke maat
schappij en zoolang de Grondwet aan het hoofd van
ons staatsbestuur een Koningin stelt, mag men aan
nemen, dat nog een groote groep niet kan meegaan
met het streven om die dagen uit te lichten, en
daarom wil spreker daaraan niet toegeven, en niet die
dagen als vaststaande feestdagen uit het reglement
lichten.
De heer Dijstra stelt zich aan de zijde van den
heer Oosterhoff. Het schijnt me toe, zegt spreker,
dat het een verkeerd ding zou zijn, om een derge
lijke vergelijking te maken omtrent het standpunt
van de sociaal-democraten, als de heer Beekhuis deed.
Het is het beste om de zaak maar bij den naam te
noemen, de heeren schijnen daar vies van te wezen
De heer Dijkstra interrumpeert.
De heer Dijstra 't Is niet tegen u.
Wat aangaat de kwestie van de socialisten en
Koninginnedag is spreker van meening, dat zoolang
wij onder dezen maatschappijvorm leven, geen verge
lijking kan worden getrokken tusschen Koninginne-
verjaardag en den 1 Mei-dag. Die vergelijking bestaat
niet, en als men ze toch gaat trekken, is dat zeer
gevaarlijk. Wij leven in den Staat der Nederlanden,
en de verjaardag van de Koningin is nog steeds een
nationale feestdag bij uitnemendheid. Spreker is er
op tegen om den 31 Augustus als nationale feestdag
weg te doezelen.
De heer Schaafsma (wethouder) zegt, dat de sociaal
democraten niemand geweld aandoen. Maar zij kunnen
niet meedoen aan de viering van den 31 Augustus.
Daarom moet ieder volkomen vrij gelaten. Als't waar
is, dat een groot gedeelte van het Nederlandsche volk
den 31 Augustus als de feestdag bij uitnemendheid
beschouwt, dan zullen die den 31 Augustus als hun
feestdag kiezen. Die zullen dan op dien dag vrijaf
nemen. Daardoor komt ieder vrij to staan. Spreker
beveelt de aanneming van 't amendement-Beekhuis
aan. Dat is het meest liberale standpunt.
De heer Beekhuis herinnert er aan, dat hij gezegd
heeft het te betreuren, dat dit debat hier gevoerd
wordt, en dat er inbreuk gemaakt wordt op de viering
van den Koninginnedag. Maar spreker meent ook,
dat waar dit eenmaal geschiedt, het veel beter is, om
den steen des aanstoots weg te nemen, door dezen
dag uit het reglement te schrappen. Het debat zal
zich buiten den Raad in veel heftiger mate herhalen,
en juist het respect, dat spr. voor de Koningin heeft,
geeft hem aanleiding het amendement voor te stellen.
De heer Dijstra onderschrijft dat niet. Die gemoe
delijkheid van den heer Beekhuis doet spreker zeer
onaangenaam aan. Men moet ten opzichte van het
Koninklijk huis een bepaalde positie durven innemen.
De 31 Augustus-viering is te veel in de voorkeur
van het volk om die ten gelieve van den 1 Mei-dag
op te bergen. Spreker raadt aan, het voorstel-Beekhuis
niet aan te nemen.