152 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 2d Juni 1919.
den doorslag geven. Voor een consequente handhaving
van 't principe past eer een woord van lof dan van
afkeuring."
Spreker heeft er niets op tegen, dat iemand deze
meening is toegedaan, en dat hij daarvoor opkomt,
doch hij protesteert ten eenenmale tegen de conclusie
die opgesloten ligt in een dergelijk schrijven, omdat
eerst bewezen moet worden, dat bij dat gedeelte van
den Raad, dat in dezen een ander standpunt innam
dan Burgemeester en Wethouders, het uitsluitend be
lang van het onderwijs niet zou hebben voorgezeten.
Spreker wil veeleer aannemen, dat bij allen, hoe men
ook over de zaak heeft mogen denken, de grondslag
is geweest om de besten te benoemen en daarom
protesteert hij tegen een dergelijke redeneering als
die van den heer Zanstra.
De heer Zanstra schrijft voorts, dat hij onaangenaam
is getroffen door
2e. „Het feit, dat de Raad ernstige aandacht heeft
geschonken aan een brutalen brief van een teleur
gestelde sollicitant, die zich geheel ten onrechte ver
ongelijkt acht."
de. „Dat de Raad in dien brief aanleiding heeft
gevonden, een ambtenaar ter verantwoording te roepen,
die geen duimbreed afweek van den weg, dien zijn
plicht hem voorschrijft."
en verder
„Wat mij meer grieft dan een brief van een on
tevreden sollicitant is het gebrek aan vertrouwen in
mijn beleid bij een deel van den Raad, blijkende
uit den wensch, om een nader onderzoek in te stellen
naar aanleiding van genoemden brief. De Raad had
immers in mijn rapport en in mijn brief van 20 Mei
aan U over de meest volledige gegevens te beschikken,
die elke nadere toelichting overbodig maken."
Alsof, zegt spreker, het gebrek aan vertrouwen zou
zijn, om in dit geval nadere inlichtingen te vragen.
Dit is, althans bij spreker, niet het geval geweest,
doch evenmin behoeft spreker voor zich op de pause
lijke onfeilbaarheid van den een of den ander af te
gaan.
Spreker had geen gebrek aan vertrouwen in't geen
de heer Zanstra heeft gedaan, maar nu hij den brief
gelezen heeft en na 't inwinnen van nadere, tijdroovende
en nauwkeurige inlichtingen, wil hij niet zeggen, dat
hij thans gebrek aan vertrouwen heeft in het hoofd
der school, doch wel, dat hij is versterkt in de mee
ning, dat men niet moet zeggen die ambtenaar, die
zoolang in dienst der gemeente geweest is, met hem
zullen we maar meegaan, we zullen ons maar neer
leggen bij wat hij zegt.
Spreker voor zich heeft er niet aan gedacht om te
zeggen, mej. Woudstra heeft in alle opzichten ongelijk
en de heer Zanstra heeft gelijk. Hij heeft geen
reden om den een of den ander te wantrouwen.
Doch tegen de conclusie, die de heer Zanstra trekt
uit het schrijven van mej. Woudstra, moet spreker
opkomen. De heer Zanstra schrijft n.l. naar aan
leiding hiervan
„Ik gevoel behoefte mijn groote verontwaardiging i
uit te spreken over de grove onwaarheden die de brief
van mej. Woudstra bevat, en die bij oningewijden
allicht tot de volgende valsche gevolgtrekkingen kunnen
leiden."
Naar aanleiding van deze conclusie heeft spreker
moeite gedaan om te trachten achter de zaak te
komen.
Voor hij echter hierop nader ingaat, wil spreker
eerst een mogelijke tegenwerping, dat deze zaak niet
ligt op den weg van den Raad, uit den weg ruimen.
Het opmaken van de voordracht is aan Burgemeester
en Wethouders, dit is volkomen waar, doch de stuk
ken, die leiden tot samenstelling der voordracht, liggen
ter visie van den Raad, en zoolang spreker lid van
den Raad is, eischt hij voor zich het recht op, om
over die stukken te oordeelen. Dit wilde spreker
opmerken om te coupeeren een mogelijke bewering,
alsof hij zou zijn op een gebied, waarop hij zich niet
zou mogen bewegen.
Spreker heeft een telegram aan mej. Woudstra ge
zonden, luidendeStaat U in voor de juistheid van
den inhoud van uw brief van 24 Mei aan den Raad?
Heden morgen ontving spreker als antwoord daarop
een telegram luidende: „Hier sta ik voor in."
Spreker beweert hiermee niet, dat mej. Woudstra
gelijk heeft, constateert ook niet, dat de heer Zanstra
ongelijk heeft, doch het is een feit, dat beide bewe
ringen vlak tegenover elkaar staan. Spreker vindt
in deze omstandigheid dan ook geen aanleiding om
zoo maar zonder meer op het schrijven van den heer
Zanstra af te gaan, alsof daar geen haken en oogen
aan vast zitten.
Wat hier ook het geval mag zijn, en wie dan ook
gelijk mag hebben, (al heeft spreker hierover wel zijn
eigen gedachten) wat hem in sterke mate is opge
vallen, dat is de groote schijn, alsof sommige hoofden
van scholen, door misschien begrijpelijke tegemoet
komende houding, den schijn wekken bij tijdelijke
onderwijzers en onderwijzeressen dat zij bij eventueele
sollicitaties wel kans zouden hebben. Zooiets wekt
valsche verwachtigen. Het is sprekers bedoeling om
den hoofden van scholen voorzichtigheid aan te be
velen omtrent de uitlatingen ten opzichte van de
kansen die een tijdelijk onderwijzer(es) heeft, doek
mocht deze naar hun oordeel de beste zijn, dan hoopt
hij tevens, dat ze in geen geval zullen schroomen.
deze ook als no. 1 voor te dragen.
Spreker heeft dus willen protesteeren tegen de
wijze van beoordeeling van den heer Zanstra omtrent
het optreden van dat gedeelte van den Raad, dat
een andere zienswijze dan die van Burgemeester en
Wethouders was toegedaan. Spreker hoopt dat de
plaatselijke bladen den heer Zanstra in de gelegen
heid willen stellen om nader te bewijzen, alsof door
het optreden van dit gedeelte van den Raad de
waarborgen ontbreken, om do beste krachten in de
school te brengen.
De heer Schoondermark (wethouder) zegt, dat op
verzoek van den heer De Boer aan het hoofd der
school rapport is gevraagd naar aanleiding van don
brief van mej. Woudstra. Spreker wist van de zaak
niets af. De heer Zanstra gaf te kennen aan den I
Raad geen verantwoording schuldig te zijn, doch heeft
op verzoek van spreker toch een nader schrijven tot
den wethouder gericht.
Nu komt de heer De Boer hier echter op terug enl
geeft er den schijn aan, alsof de zaak niet zuiver is.
Spreker kan hierover niet oordeelen, omdat hij buiten
deze zaak is, maar wel weet hij positief zeker, dat
een zinsnede in den brief van mej. Woudstra een
leugen is, n.l. die, waarin gezegd wordt, dat volgens
mededeelingen van den heer Zanstra deze mej.
Woudstra niet op no. 1 had kunnen plaatsen, omdat
de autoriteiten dit besloten hadden in een vergade
ring. Spreker was op die bewuste vergadering aan
wezig evenals de schoolopziener en de beide betrokken
hoofden van scholen; mej. Woudstra is toen zelfs niet
genoemd. De heer De Boer kan dat zelf ook wel
begrijpen, als hij nagaat op welke gronden de heer
Zanstra zijn rapport heeft gebaseerd. Het hoofd der
school ging daarbij te werk naar een bepaald systeem,
mej. Woudstra viel daar buiten, vandaar dat ze niet
is genoemd. Dit als antwoord op het telegram van
mej. Woudstra.
De verontwaardiging van het hoofd van school 6,
den heer Zanstra, kan spreker zich zeer goed voor
stellen, omdat dit hoofd steeds een open oog heeft
gehad voor de belangen van het onderwijs en steeds met
volkomen eerlijkheid zijn rapporten heeft uitgebracht.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Juni 1919. 153
De heer H. de Boer kan dit antwoord van den
Wethouder van Onderwijs begrijpen.
Spreker beweert intusschen niet en zegt dat dit
ook niet uit zijn vorig spreken gebleken is dat de
conferentie aanleiding is geweest, om dat te zeggen,
wat in den brief van mej. Woudstra staat. Hij kan
alleen beoordeelen wat er staat in dezen brief en
trekt enkel daaruit zijn conclusies.
Dat er in de bedoelde conferentie niet over mej.
Woudstra gesproken is, wil spreker wel aannemen
hij acht het echter goed, dat deze zaak in 't open
baar is besproken. De betrokken personen moeten
het nu maar verder met elkaar uitvechten.
Tegen de conclusie, als zou 't optreden van een
zeker gedeelte van den Raad niet de waarborgen
geeft de beste krachten te krijgen, blijft spreker
protesteeren. Dat kon de heer Zanstra trouwens ook
moeilijk beweren, nu hij zelf naar een bepaald systeem
te werk ging, in welk systeem de tijdelijken niet
passen. Hieruit blijkt, dat goede leerkrachten zonder
verder onderzoek worden uitgeschakeld en dat de
heer Zanstra dus al heel weinig reden had tot boven
genoemde bewering. In den brief van den heer
Zanstra toch leest spreker nog
„Het tegendeel is U zoo goed als mij bekend en
blijkt den Raad ook duidelijk uit mijn rapport. Na
ialichtingen omtrent de candidaten te hebben inge
wonnen, stelde ik U immers voor, met 't oog op 't
groot aantal goed onderlegde onderwijzeressen, de
stukken van alle tijdelijke leerkrachten (waaronder ook
die van mej. W.) ter zijde te leggen."
Hierin ligt reeds een tegenstrijdigheid opgesloten
met de bewering, alsof op deze wijze alleen de
mogelijkheid bestaat, dat men de beste krijgt. Immers
bij voorbaat worden de op die manier tijdelijke
onderwijzers(essen) uitgesloten. Daar komt spreker
tegen op en hij hoopt, dat dit niet weer zal gebeuren.
Dat de heer Zanstra steeds de belangen van het
onderwijs heeft behartigd neemt ook spreker onvoor
waardelijk aan. Maar hij kan zoo maar niet aan
nemen dat mej. Woudstra al haar beweringen uit den
duim gezogen heeft.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het schrijven onder punt 6 der mededeelingen
wordt voor kennisgeving aangenomen.
7. Bericht van P. Pranger alhier, dat hij zijn pand
Peperstraat no. 14, voor de hem geboden som van
26000.aan de gemeente in koop wenscht af te
staan.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
8. Adres van de afdeeling Leeuwarden van den
Centralen Nederlandschen Ambtenaarsbond om in
overeenstemming met het besluit ten opzichte van
de gemeentewerklieden, de gemeenteambtenaren in
afwachting van de instelling van een ambtenaren
reglement reeds dit jaar in het genot van een vacantie-
toelage te stellen, met adhaesie-betuiging van de
afdeeling Leeuwarden van den Algemeenen Neder
landschen Opzichters- en Teekenaarsbond.
Wordt bij de desbetreffende stukken gevoegd.
9. Adres van D. P. van der Wielen, eervol ont
slagen tijdelijk werkman bij de gemeente-reiniging,
om hem een jaarlijksch pensioen uit de gemeentekas
toe te kennen, enz.
Wordt in handen gesteld van Burgemeester en
Wethouders ter afdoening.
10. Adres van de afdeeling Leeuwarden van den
Ned. R K. Bond van Personeel in dienst van Open
bare Lichamen en Bedrijven „St. Paulus", om aan
gemeentewerklieden, die daarvoor in aanmerking komen,
van gemeentewege dienstwerkkleeding, regenkleeding
en schoeisel te verstrekken.
Aangezien reeds bij raadsbesluit van 30 April 1919
no. 188r/1 11 o. a. de bepaling van de hoeveelheid
van uniform of ambtskleeding, te verstrekken aan
gemeenteambtenaren en werklieden, aan Burgemeester
en Wethouders is opgedragen, wordt het adres ter
afdoening in hunne handen gesteld.
11. Adres van huurders en eigenaars van perceelen
aan Oldegalileën, de Houtpolle en omgeving om het
voorstel van Burgemeester en Wethouders tot stichting
van een gebouw voor dakloozen aan Oldegalileën
niet aan te nemen.
Dit adres wordt gevoegd bij de stukken, die onder
punt 11 der agenda voor heden aan de orde zijn gesteld.
12. Aanbeveling van Curatoren voor de benoeming
van een tijdelijk leeraar in de klassieke talen aan
het gymnasium, vacature Italië (tijdelijk Ds. de Buck).
De aanbeveling luidt als volgtR. van Groningen,
doctorandus in de klassieke letteren te Groningen.
De stukken hebben ter visie gelegen, om nog
heden te worden behandeld.
13. Dat Burgemeester en Wethouders
a. tijdelijk voorloopig voor één jaar hebben be
noemd tot verificateur der gemeente-financiën F. Polet
(vacature S. Zondervan)
b. tijdelijk tot verslaggever van 's Raads hande
lingen hebben aangewezen S. Jonker, alhier.
De mededeelingen onder punt 13 worden voor
kennisgeving aangenomen.
IV. Wordt ter tafel gebracht:
1. Voorstellen van Burgemeester en Wethouders
tot vaststelling van
a. de rekening van den Armenraad
b. id. van de Kamer van Koophandel en Fabrieken
c. id. van de Stadsbank van Leening, alle dienst 1918
d. eene wijziging van de begrooting van het Stads
ziekenhuis, dienst 1918, enz.
2. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om
hen te machtigen het met de aannemers van bestra-
tingswerken gesloten contract met opneming van ge
wijzigde eenheidsprijzen te verlengen.
3. Alsvoren tot oninvorderbaarverklaring van aan
slagen
a. in den Hoofdelijken Omslag, diensten 1910, 1913-
1918;
b. in de belasting op het houden van honden,
diensten 1917 en 1918;
c. in het schoolgeld voor lager onderwijs, diensten
1913, 1916-1918;
d. in het schoolgeld voor onderwijs aan de Middel
bare school voor meisjes, dienst 1910
e. in het schoolgeld voor onderwijs aan de ge
meentelijke bewaarscholen, diensten 1913, 191.7 en 1918.
4. Alsvoren tot wijziging der gemeentebegrooting,
diensten 1918 en 1919.
De punten 1 tot 4 hebben ter visie gelegen om
nog heden te worden behandeld.
5. Alsvoren tot afwijking, wat de kolenclausule
aangaat, van do overeenkomst betreffende de leve
ring van electriciteit door de provincie Friesland aan
do gemeente Leeuwarden.
6. Alsvoren tot verhooging van de door de ge
meente verschuldigde bijdrage voor den keuringsdienst
van levensmiddelen enz. der provincie Friesland van
5 tot 77a cent per inwoner.
De punten 5 en 6 zullen in een volgende verga
dering worden behandeld.
V. Wordt overgegaan tot behandeling der voor
heden op den oproepingsbrief vermelde punten.
1. (Agendo wo. 3). Definitieve benoeming van een
wethouder, vacature P. Hiemstra.