176500.—.
182 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 19 Augustus 1919
14. Agenda no. 15). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot hel door de gemeente doen garandeeren
van de terugbetaling door de woningstichting Patrimonium'''1
van een bij een bankinstelling opgenomen werkkapitaal
voor den woningbouw aan den weg Achter de Hoven.
Dit voorstel luidt als volgt
Door het bestuurder Woningstichting „Patrimonium"
werd ons bij schrijven, d.d. 15 Juli 1919 no. 94,
medegedeeld, dat het zich liet aanzien dat de door
de Leeuwarder Bankvereeniging aan die stichting
verstrekte gelden voor den bouw van 108 woningen
aan den weg Achter de Hoven spoedig het maximum
van f 442000.gesteld bij Uw besluit van den
10 September 1918 no. 388R/200, waarbij de gemeente
zich garant had verklaard voor de verstrekking
aan de stichting door genoemde bankinstelling van
het noodige werkkapitaal, zouden moeten overschrijden.
In verband daarmede werd ons door genoemd be
stuur verzocht te bevorderen, dat voormeld raads
besluit zoodanig werd gewijzigd, dat bedoeld maximum
daaruit werd verwijderd, c q. het bedrag verhoogd,
en tevens om de borgstelling ten name te stellen
van do Nationale Bankvereeniging, die de zaken der
Leeuwarder Bankvereeniging heeft overgenomen.
Waar het bestuur der Woningstichting, in overleg
met ons college, den onlangs reeds stopgezetten bouw
weder heeft ter hand genomen, komt het ons raad
zaam voor, vooral in verband met de buitengewoon
groote behoefte aan arbeiderswoningen in dezegemeente,
de algeheele totstandkoming van het bouwplan thans
zooveel mogelijk te bevorderen.
Binnen niet al te langen tijd is dan ook een voor
stel van ons college te wachten, naar aanleiding van
het adres der Stichting van 10 Maart 1.1. tot
verhooging mot een totaal bedrag van f 176500.
van de bij raadsbesluit d.d. 23 Juli 1918, no. 309R/169
aan haar verleende voorschotten ad f 48000.en
394000.-.
Intusschen is het wenschelijk, ten einde het bestuur
der woningstichting in de gelegenheid te stellen met
den bouw door te gaan, de gevraagde gemeentelijke
garantie te verleenen tot een bedrag van ten hoogste
Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten
overeenkomstig het hierbij gaande ontwerp.
De Raad der gemeente Leeuwarden
Overwegende dat het gewenscht is, dat do geheele
voltooiing van den bouw der 108 woningen door de
woningstichting „Patrimonium", tot welken bouw bij
besluit van 23 Juli 1918 voorschotten werden ver
leend en die thans in overleg met Burgemeester en
Wethouders, na gedurende eenigen tijd to zijn stop
gezet, weder ter hand is genomen, zoo spoedig mogelijk
plaats vindt
dat door de Stichting de toegestane voorschotten
reeds zijn opgenomen en zij voor de verdere afwer- i
king van het bouwplan geen gelden bezit
dat zij voor de algeheele uitvoering van het bouw
plan verhooging van de toegestane voorschotten heeft
gevraagd tot een bedrag van 176,500.welke
echter nog niet zijn toegestaan
dat de Nationale Bankvereeniging bereid is aan de
Stichting gelden te verstrekken, doch alleen onder
voorbehoud, dat do gemeente daarvoor garantie ver
leent
gezien het voorstel van Burgemeester en Wet
houders
gelet op artikel 194b der gemeentewet
besluit
boven hetgeen bij zijn besluit van 10 September
1918 no. 388r/200 is bepaald, te bepalen, dat de ge
meente zoo noodig de verplichtingen overneemt,
welke mochten voortvloeien uit de overeenkomst,
welke de woningstichting „Patrimonium" met de
Nationale Bankvereeniging omtrent het voorschieten
van gelden voor den afbouw van 108 woningen op
een terrein aan den weg Achter de Hoven, zal sluiten
onder de volgende voorwaarden
1. dat niet meer in voorschot mag worden gege
ven dan een bedrag van f 176,500.
2. dat alleen gelden mogen worden voorgeschoten
na overlegging van eene verklaring van den met de
uitvoering der werken belasten architect en den door
de gemeente met het toezicht op den bouw belasten
ambtenaar, waaruit blijkt dat de gevraagde uitgaaf
door voortgang van den bouw of aankoop van mate
rialen gedekt is
3. dat bij het niet nakomen harer verplichtingen
de eigendom van den grond en van de woningen,
voor zooverre alsdan gereed en van do aanwezige
materialen van de woningstichting „Patrimonium" op
de gemeente zal overgaan, tegen overneming door
de gemeente van de schuld der Stichting aan de
Nationale Bankvereeniging of van het gedeelte dier
schuld waaruit de grond en de tot het tijdstip der
overneming aan den bouw der woningen besteede
kosten zijn betaald.
De heer Dijkstra wil een vraag stellen, doch bedoelt
daarmede niet zich tegen het voorstel te verzetten.
In verband met den woningnood bevreemdt het spreker
dat tot op dezen dag het rapport betreffende den
woningbouw „Patrimonium" niet is ingekomen. Spreker
wil aan Burgemeester en Wethouders hier geen ver
wijt van maken, omdat omstandigheden aanleiding
kunnen zijn dat een en ander zoo lang duurt. Hij
stelt alleen zijn vraag, omdat hij gaarne de stichting
van woningen wil bevorderen.
De heer Schaafsma (wethouder) zegt, dat het uit
blijven van het rapport niet de schuld is van Burge
meester en Wethouders. Allerlei omstandigheden, ook
de correspondentie met „Patrimonium", hebben daartoe
aanleiding gegeven. Binnenkort zal echter een voor
stel inkomen om het crediet to verhoogen en de
exploitatierekening te herzien.
De heer Koopmans vraagt, of de gemeente ook
controle uitoefent op den bouw en ook op het finan-
cieele gedeelte. Of daarop toezicht is, b.v. door een
accountant.
De Voorzitter antwoordt hierop bevestigend.
De heer K. de Boer vraagt, of de accountant door
de gemeente wordt aangesteld of door de woning-
vereeniging. Spreker heeft in het jaarverslag van
„Patrimonium" een accountantsrapport gezien, dat
technisch zeer slecht was ingericht. Dit behoort toch
zoo niet te zijn.
De heer Schaafsma (wethouder) zegt, dat er in ieder
geval toezicht wordt gehouden door Burgemeester
en Wethouders en dat de rekeningen bij hen worden
ingezonden.
De beraadslagingen worden gesloten.
Hot voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met algemeene stemmen aangenomen.
15. Agenda no. 16). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot verhooging van het crediet, bij raadsbesluit
van 5 Februari 1918 toegestaan voor den aanleg van
de Noorderbegraafplaats.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 19 Augustus
1919. 183
De Voorzitter zegt, dat de wethouder van bedrijven
Lededeeling heeft gedaan, dat dit punt moet worden
uitgesteld, omdat de wethouder om bepaalde punten
nog een onderhoud moet hebben met Burgemeester
|ea Wethouders.
De heer Tulp vindt er iets voor, het voorstel nu
I te bespreken. Volgens spreker moet de oude Raad
I dit voorstel nog behandelen, daar deze ook de credieten
I voor de nieuwe begraafplaats heeft toegestaan en deze
I beter in staat is te oordeelen over dit fiasco.
De Voorzitter zegt, dat dit onmogelijk is, omdat de
wethouder eenige zaken heeft ontdekt, die eerst met
Burgemeester en Wethouders moeten worden besproken.
De wethouder is echter niet bij machte de zaak direct
voor te stellen.
De heer Tulp vindt het erg jammer.
De Voorzitter geeft te kennen, dat hij er ook veel
voor zou voelen, dat de oude Raad dit voorstel nog
behandelde, doch dat dit nu onmogelijk is.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
aangehouden.
16. (Agetida no. 17.) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging der verordening tot regeling van
I de brandweer (gemeenteblad 1913 no. 22).
Dit voorstel luidt als volgt
Van het college van brandmeesters bereikte ons
I een verzoek om de vraag onder de oogen te willen
I zien of niet op betere wijze dan thans geschiedt in
de artt. 27, 28 en 29 der verordening tot regeling
I van de brandweer de verzekering bij ongeval of dood
I tengevolge van het blusschingswerk, kan geregeld
worden. Men was van oordeel dat in verband met
I de veranderde tijdsomstandigheden bij de toepassing
I van die artikelen de slachtoffers of hunne nabe-
I staanden geen voldoende vergoeding kan worden uit-
I gekeerd. De hier in aanmerking komende artikelen
I luiden als volgt
Art. 27.
(lid 3) Is zij (vergoeding bij ongeval) voor langer
j tijdvak noodig of is reeds dadelijk te voorzien, dat
i het verlies van inkomsten langer dan drie maanden
I zal duren, dan wordt het bedrag der vergoeding door
I den Raad naar omstandigheden bepaald.
Art. 28.
Indien het ongeval tengevolge heeft, dat de be-
I trokken persoon geheel ongeschikt is geworden om zijn
I gewoon bedrijf of betrekking te blijven uitoefenen,
I dan wordt hem van wege de gemeente een jaar- of
weekgeld toegekend tot een bedrag, door den Raad
1 naar omstandigheden te bepalen.
Art. 29.
Indien het ongeval den dood tengevolge heeft en
de betrokken persoon eene weduwe of minderjarige
kinderen nalaat, wordt aan dezen een jaar- of week
geld toegekend, waarvan het bedrag en de duur door
den raad naar omstandigheden worden vastgesteld.
Betreft het een brandmeester, dan heeft zijne
j weduwe, zoolang zij niet hertrouwt, aanspraak op een
I jaargeld van f 500.voor zich.
De Raad beslist naar omstandigheden, of en zoo ja,
I tot welk bedrag en voor welk tijdvak bovendien een
I jaar- of weekgeld aan de minderjarige kinderen zal
I worden toegekend.
Laat een brandmeester alleen minderjarige kinderen
achter dan hebben deze tot hunne minderjarigheid
aanspraak op een jaargeld tot een bedrag van ten
minste 300.voor één kind en voor elk kind
daarboven van 100.
Waar nu de beslissing over de hoegrootheid en den
duur der uitkeeringen door den Raad naar omstan
digheden wordt bepaald, komt het ons voor dat,
zoo ééne dan wel deze verordening voor alle
tijden passend blijft. Er is echter eene uitzondering.
Voor de brandmeesters nl. is, indien een hun bij
brand overkomen ongeval den dood tengevolge heeft,
de grootte van de uitkeering aan zijne weduwe of
zijne kinderen op een vaste som bepaald.
Het ware dus beter ook dat bedrag, blijkt het in
voorkomende omstandigheden onvoldoende, telkens
bij raadsbesluit te doen verhoogen.
Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten
aan lid 2 en lid 4 van art 29 der verordening tot
regeling van de brandweer telkens toe te voegen de
woorden„of zooveel meer als de Raad naar om
standigheden zal bepalen."
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt met algemeene stemmen aangenomen.
17. (Agenda no. 18). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging van het reglement voor de
Burgeravondschool en van het besluit omtrent de bezol
diging der leeraren aan die inrichting (gemeenteblad
1907 no. 18, 1908 no. 22, 1912 no. 3 en 1917 no. 41,
1912 no. 4, 1916 no. 23 (bijlage no. 25).
Daar niemand naar aanleiding van dit voorstel het
woord verlangt worden de ontwerpen A en B, be-
hoorende bij het voorstel van Burgemeester en Wet
houders, met algemeene stemmen aangenomen.
18. Agenda no. 19.) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van eene lijst, als bedoeld bij
artikel 2, lste lid, van het Werkliedenreglement.
Dit voorstel luidt als volgt
Ingevolge de laatste zinsnede van het le lid van
artikel 2 van het Werkliedenreglement zal door Uwe
Vergadering eene lijst vastgesteld moeten worden,
aangevende de categorieën van werklieden, die geen
werklieden in den zin van het reglement zijn en zulks
met inachtneming van de bepalingen, welke daarin
zijn opgenomen als kenmerken voor hen, die onder
het reglement vallen.
Dit laatste zijn in het kort alle personen
1. die 6 weken of langer in directen dienst zijn
2. wier werktijd overeenkomt met den normalen
werktijd en
3. wier loon per week of per dag (korter dan over
eene maand) wordt uitbetaald.
Uit deze positieve kenmerken voor de onder het
reglement vallende werklieden is af te leiden, wie er
niet onder vallen. Dat zijn allereerst de werklieden
voor wie één of meer van die kenmerken niet geldt
en voorts de gepensionneerden, die weer te werk zijn
gesteld en door het reglement zelf worden uitgesloten.
Met inachtneming hiervan hebben wij eene lijst
opgemaakt, welke wij de eer hebben hierbij aan U
ter vaststelling aan te bieden.
Al mag bij de vaststelling van die lijst het getal
werkkrachten, dat buiten het reglement geplaatst wordt,
over het geheel genomen niet groot zijn, onder een
paar groepen ressorteeren verschillende personen.
Wij bedoelen de schoonmaaksters en werkvrouwen
en de lantaarnopstekers. Het zou voor dezen van
belang zijn, zoo al niet het geheele reglement dan
toch enkele bepalingen daarvan op hen van toepassing
werden verklaard en meer in het bijzonder de be
palingen omtrent het ziekengeld, de straffen en het
scheidsgerecht en voor de schoonmaaksters en de
werkvrouwen tevens die van de vacantie en het verlof.