192 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 September 1919.
zoodoende is dit in den beginne over het hoofd ge
zien. Spreker biedt hiervoor zijn verontschuldiging
aan, doch hij heeft, zonder het zelf te weten, on
waarheid gesproken.
De heer Fransen heeft nu gezegd, dat er in de
stukken sprake is van bouwvalligheid van den gevel,
doch dit is niet het geval zooals het door den archi
tect Veenstra wordt rondgebazuind. In het bedoelde
telegram, waarin op herstelling wordt aangedrongen,
is geen sprake van bouwvalligheid van den gevel,
doch alleen van bouwvalligheid van de topbekroniug
een groot verschil. Toen in Mei 1918 een stuk
van die topbekroning vlak achter een voorbijganger
neerviel, is het volgende telegram aan den eigenaar
verzonden „Zoo niet op 25 dezer, vóór 12 uur 's mid
dags, herstelling van de topbekroning van perceel
Nieuwestad no. 108 plaats heeft, heeft herstelling voor
uwe rekening plaats".
Naar de topbekroning is toen een onderzoek inge
steld. De heer Veenstra heelt toen nog ter toelichting
bij het verzoek van den vorigen eigenaar, den heer
van der Hoek, gezegd dat hij het met den inspecteur
van het woningtoezicht eens was, dat er geen direct
gevaar bestond. Thans, nu de gevel is opgeknapt,
zijn de deskundigen van oordeel dat er van bouw
valligheid geen sprake meer is.
De heer Fransen dankt den heer Schaafsma voor
de opheldering, dat deze de vorige maal iets heeft
gezegd, wat later niet juist bleek te zijn.
Spreker had wel verwacht, dat een dergelijke ver
klaring zou komen na een brief van den heer Veenstra
aan den heer Schaafsma. In de stukken staat, dat de
inspecteur heeft verklaard, dat de topgevel boven de
eerste verdieping bouwvallig was en hersteld moest
worden, dat het ondergelegen gedeelte wel slecht
was, doch geen direct gevaar opleverde.
In een schrijven van Burgemeester en Wethouders
staat: „overwegende, dat de gevel in Mei 1918 in
zoo bouwvalligen staat verkeerde, dat hij gevaar op
leverde voor de voorbijgangersHet wordt tijd
dat de zaak eens wordt onderzocht, opdat de Raad
een duidelijk inzicht in de zaak zal krijgen en zal
weten wat waar is en wat niet waar is. Tevens acht
spreker het gewenscht, dat de Raad inzage krijgt van
de geheele correspondentie, gevoerd tusschen Burge
meester en Wethouders en de betrokken eigenaars,
opdat blijke of al of niet willekeur van wege het
bouwtoezicht in het spel is.
De heer Schaafsma (wethouder) zegt, dat er geen
bezwaar is, dat de geheele correspondentie, ook die
tusschen den architect en den vorigen eigenaar, wordt
overgelegd.
Spreker zegt, dat de lectuur daarvan wel interes
sant kan zijn, gezien de vele tegenstrijdige verklaringen
die er in voorkomen omtrent de restauratie van den
gevel en den tijd waarin deze gebouwd is. Architect
Veenstra is ten opzichte van dit laatste in tegenspraak
met professor van der Steur. Terwijl de eerste den
gevel toeschrijft aan Vredeman de Vries uit de 15e
of 16e eeuw, meent de laatste dat de gevel is van
Hendrik de Keyzer uit de 17e eeuw.
Intusschen zijn niet Burgemeester en Wethouders
aansprakelijk voor het beloop der zaak, zooals dit
door den architect Veenstra wordt voorgesteld, doch
de schuld ligt aan omstandigheden en aan den vorigen
eigenaar en die van thans, die herhaaldelijk met ver
zoeken kwamen, welke later weer door hen werden
ingetrokken.
De heer Fransen vraagt thans of door Burgemeester
en Wethouders de toezegging wordt gedaan, dat de
Raad inzage krijgt van de geheele correspondentie.
De Voorzitter heeft er geen bezwaar tegen en doet
die toezegging.
II. Wordt ter tafel gebracht
1. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
verlenging van den termijn van ontruiming van on
bewoonbaar verklaarde woningen.
Heeft ter visie gelegen om nog heden te worden
behandeld.
2. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
ontbinding van het met S. E. de Waard gesloten
contract omtrent verhuring van bouwland aan den
Harlingertrekweg bij de Bolswarderbrug en om dat
land thans te verhuren aan G. Engelsma,
Zal in een volgende vergadering worden behandeld.
III. De Voorzitter moet thans nog mondeling iets
aanbrengen.
Door Burgemeester en Wethouders was reeds be
sloten, om de Oosterbrug, in afwachting van de defi
nitieve plannen, voorloopig voor een jaar te verpachten,
toen uit de verordening op het invoeren van brug
gelden bleek, dat de Raad hiertoe moet besluiten,
Enkele bruggen n.l. vallen onder de gadering, andere
onder verpachtingde Oosterbrug echter valt ook
onder de gadering. De Raad kan dit evenwel wijzigen
en de brug onder de verpachting doen vallen. Hij doet
hiertoe namens Burgemeester en Wethouders het
voorstel. Daarna kan de Oosterbrug voorloopig voor
een jaar worden verpacht.
Met algemeene stemmen wordt dienovereenkomstig
besloten.
IV. De Voorzitter doet thans mededeeling dat is
ingekomen een vraag van den heer Dijkstra aan
Burgemeester en Wethouders hoe het staat met de
invoering van den 8-urigen arbeidsdag.
Indien de Raad verlof verleent tot het houden der
interpellatie stelt spreker voor deze te houden na
afloop der agenda.
Het verlof wordt met algemeene stemmen verleend;
besloten wordt de interpellatie te houden na afloop
der agenda.
V. Wordt overgegaan tot behandeling der voor
heden op den oproepingsbrief vermelde punten.
1. Agenda no. 2.) Benoeming van een lid der Com
missie tot wering van schoolverzuim, bedoeld bij art. 22
2e lid sub 2 der Leerplichtwet, vacature L. bij de Ley,
Benoemd wordt O. Nieuwenhuis met 22 stemmen,
A. C. Nubé verkrijgt 1 stem.
2. Agenda no. 3.) Voorstel van Burgemeester en Wet
houders tot onderhandsche verhuring van de bovenwoning
Kanaalstraat no. 2 aan O. du Bois alhier.
Dit voorstel luidt als volgt
Naar aanleiding van eene op 23 December 1916
gehouden openbare verhuring werd de aan de gemeente
behoorende bovenwoning Kanaalstraat no. 2, deel
uitmakende van het perceel, kadastraal bekend gemeente
Leeuwarden, Sectie G no. 7975, voor den tijd van
3 jaar, ingaande 12 Mei 1917, verhuurd aan Gerard
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 September 1919. 193
du Bois alhier voor de som van f 330 per jaar op
voorwaarden, in het daarvoor opgemaakte contract
van 2 Februari 1917 opgenomen. De huur loopt alzoo af
12 Mei 1920 en nu vraagt de huurder bij adres van 10
Juli j-1- de woning wederom te mogen inhuren.
De Directeur der Gemeentewerken adviseert bij
schrijven van 17 Juli 1919 no. 894/76 de woning
voor den tegenwoordigen huurprijs en op de bestaande
voorwaarden aan du Bois te verhuren voor den tijd
van 3 jaar. Daar wij de huur, indertijd bij openbare
inschrijving bedongen, ook naar den tegenwoordigen
huurstandaard, billijk achten en de huurder het gehuurde
naar behooren bewoont, vinden wij, onder overlegging
van stukken, waaronder het contract, waarin de voor
waarden van verhuring zijn opgenomen, vrijheid Uwe
Vergadering voor te stellen te besluiten
de aan de gemeente behoorende bovenwoning Kanaal
straat no. 2, deel uitmakende van het perceel, kadastraal
bokend gemeente Leeuwarden, Sectie G, no. 7975,
voor den tijd van 3 jaren, ingaande 12 Mei 1920 en
eindigende 12 Mei 1923, ondershands te verhuren aan
Gerard du Bois alhier, voor eene jaarlijksche huursom
van ƒ330.en op voorwaarden als zijn opgenomen
in het contract voor den loopenden huurtermijn.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
3. Agenda no. 4). Voorstel van Burgemeester en Wet
houders tot wijziging der verordening tot heffing en op
de invordering van rechten aan de Waag (gemeenteblad
1915 no. 5) bijlage no. 22), met nader schrijven van
Burgemeester en Wethouders.
Dit schrijven luidt als volgt
In Uwe vergadering van 24 Juni 1.1. werd op voorstel
van den heer van Sloterdijck besloten de behandeling
van ons voorstel tot wijziging der verordening tot het
heffen van waagrechten (bijlage no. 22) aan te houden,
in verband met eene opmerking van genoemd lid,
dat bij de voorgestelde heffing slechts met een ge
deelte van de kosten van het afrekenlokaal der Waag
rekening zou zijn gehouden. De voorsteller zou de
rechten nog iets meer willen verhoogen, om zoodoende
alle kosten daaruit te kunnen bestrijden. Het voorstel
werd dus ter nadere beoordeeling naar Burgemeester
en Wethouders teruggezonden.
Wat de opmerking van den heer van Sloterdijck
betreft, die is inderdaad juist. Ook in de berekening
van kosten over 1917 en 1918 zou dus telkens een
bedrag van 285.voor de vergrooting van het
afrekenlokaal moeten worden opgenomen. Het verschil
in uitgaven en inkomsten stijgt hierdoor tot
1000.—.
De waagmeester, wiens gevoelen wij omtrent een
mogelijk verdere opvoering der rechten inwonnen, is
van oordeel dat het niet gewenscht is daartoe over
te gaan. Hij wijst in zijn hierbij overgelegd schrijven
dd. 31 Juli 1.1. er op dat de handel in een overgangs
tijdperk verkeert. Yan de staatsbemoeiing, een nood
wendig gevolg van de schaarschte der levensmiddelen
en gebruiksartikelen, is bijna geheel afgestapt, om
weer tot den vrijen handel, als vóór den oorlog, over te
gaan en verwacht mag worden dat meer bezoek van
de Waag, vermeerderde aanvoer van kaas en daardoor
verhoogde opbrengst der rechten het gevolg zal zijn.
Hij zou dus thans niet tot nog hoogere verzwaring
der rechten willen besluiten.
Zijne opmerking over de rente van eene reeds
geheel of bijna geheel afgeloste leening van 1879 kan
gevoegelijk worden voorbijgegaan, daar de regeering
veroorlooft, daarvan het rentebedrag onder de uitgaven
op te nemen.
Ook wij meenen tot eene verdere opvoering van
de heffing niet het voorstel te moeten doen. Blijkt
het na eenigen tijd, dat de inkomsten de uitgaven
niet dekken, dan zullen wij niet nalaten daartoe Uwe
medewerking in te roepen. Thans echter hebben wij geen
vrijheid gevonden in het ontwerp-heffingsbesluit,
gevoegd bij ons voorstel van den 8sten Mei 1.1', eene
wijziging aan te brengen, strekkende tot meerdere
verhooging van de daar genoemde rechten, zoodat
wij het U onveranderd weder aanbieden.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Dijstra zegt, dat toen in de vergadering
van 24 Juni 1.1. door den heer Yan Sloterdijck werd
voorgesteld om het voorstel nog eens naar Burge
meester en Wethouders terug te zenden, opdat deze
het nader onder oogen zouden zien en overwegen of
het tekort nog gedekt kon worden, het voorstel van
den heer Van Sloterdijck door hem werd ondersteund.
Bij bestrijding van dit voorstel heeft de wethouder
van financiën, de heer Berghuis, toen opgemerkt, dat
de verordening wel kon worden teruggezonden, maar
dat zij vrij zeker toch weer precies gelijk aan den
Raad zou worden aangeboden. Dit is nu ook zoo ge
beurd. Zoodanige afdoening van zaken heeft spreker's
sympathie niet.
Spreker is van meening, dat de onkosten, welke uit
een bedrijf voortvloeien, zooveel mogelijk gedekt moeten
worden door de inkomsten van dit bedrijf.
Wat de bestrijding in tweede instantie betreft komt
spreker het argument van den waagmeester, dat de
kaas elders ter markt zou kunnen worden aangevoerd,
niet erg klemmend voor. Hij kent niet de commer-
cieele ontwikkeling van den waagmeester, doch be
twijfelt of deze in dit opzicht tot oordeelen bevoegd is.
De verhooging behoeft maar betrekkelijk gering te
zijn, spreker gelooft niet dat dit oorzaak zal wezen,
dat de handelswaar zal geplaatst worden op een andere
markt.
Van den meerderen aanvoer van kaas verwacht spreker
niet dien invloed zooals wordt voorgesteld, daardoor
zullen de kosten van het bedrijf niet gedekt worden.
Spreker dient hierop een voorstel in met de strekking
om aan Burgemeester en Wethouders op te dragen
de verordening zoodanig te wijzigen, dat met meerdere
zekerheid kan worden aangenomen, dat de exploitatie
van de waag geen nadeelig saldo oplevert.
De Voorzitter vraagt of het voorstel van den heer
Dijstra wordt ondersteund.
Dit blijkt het geval te zijn.
De Voorzitter zegt, dat het dus eigenlijk een voor
stel is aan den Raad, om de verordening nogmaals
terug te zenden naar Burgemeester en Wethouders,
opdat dezen hierin zoodanige wijziging aanbrengen,
dat de onkosten der Waag gedekt worden.
De heer Dijstra zegt natuurlijk geen bedrag te kun
nen noemen, doch de hoofdgedachte is in het voor
stel belichaamd.
De heer Berghuis (wethouder) kan ter bestrijding
van het voorstel in hoofdzaak slechts naar het prae-
advies verwijzen. Er is een officieel advies van den
Waagmeester en men kan diens commercieel verstand
dan hoog of laag schatten, er zijn ook nog andere
personen gehoord, die met de waag in nauw verband
staan.